Op dag één van de Spelen pakte Charline Van Snick voor België een eerste medaille. Judo is nog niet dood in dit land.

De paniek staat in haar ogen te lezen. “Waar is mijn medaille?”, vraagt Charline Van Snick nog eens nadrukkelijk, zodat iedereen door heeft dat het géén grap is. De Luikse judoka zit in de perszaal van het Belgian House met de Belgische pers te praten, nog geen dag nadat ze brons won bij de -48 kg, en ze heeft net gemerkt dat haar medaille niet meer aan haar hals hangt en ook niet in haar tas zit.

Haar trainer, Damiano Martinuzzi, verlost haar uit haar lijden en haalt de medaille uit zijn zak. “Je hebt ze daar op de tafel laten liggen, Char-line.” Hij zucht. “Je houdt het niet voor mogelijk wat ze allemaal verliest.” Van Snick knikt: “Hij moet altijd achter me aanlopen.” Maar zodra de Luikse een kimono aantrekt, verandert het warhoofd in een competitiebeest. Zelden een meisje van 21 gezien dat zo gefocust blijft.

Neem nu de vraag kort voor haar kamp of ze op haar leeftijd niet een beetje onder de indruk was van het olympisch dorp? Van Snick kijkt raar op. “Nee, hoor. Ik ben naar hier gekomen om te vechten, niet om rond te kijken.” Ze was ook niet van plan om, zelfs maar op tv, naar de openingsceremonie te kijken, die de avond voor haar wedstrijden plaatsvond. Of ze, door velen naar voren geschoven als een potentiële medaillekandidate, iets van druk voelde? “Dat men veel van me verwacht, is logisch, gezien mijn ranking. Ik ben toch nummer vier op de wereldranglijst.” Van de Spelen verwachtte ze niets bijzonders: “Het is een toernooi als een ander. Het zijn dezelfde tegenstanders als op het WK.”

Dan denk je: ze zal na afloop wel anders praten, hevig geëmotioneerd zijn, zoals een Tom Boonen die de dag na de wegrit aangaf dat hij plots de olympische liefde te pakken had. Dat was niet zo bij Charline Van Snick. Zo apart vond ze dat olympisch toernooi nu ook weer niet: “De zalen in Parijs, Tokio en Rio zijn veel indrukwekkender.” Uiteindelijk is ze tevreden met brons. “We kwamen voor een medaille, en die hebben we”, zegt Martinuzzi. “Bovendien kan ze op verschillende vlakken nog beter worden.”

Aanvallen

Wat Van Snick typeert, is haar agressiviteit, zegt de trainer. “Ze moet kunnen aanvallen. Als je haar vraagt om afwachtend te kampen, is ze niets waard. En ze pikt alles meteen op. Ze houdt van vechten en is een echte prof in elke betekenis van het woord.”

“Mijn sterkte is mijn verscheidenheid”, omschrijft ze zichzelf. “Ik kan aanvallen op alle mogelijke manieren, dus kan ik altijd mijn tegenstanders verrassen.” Vriendinnen heeft ze niet in het circuit: “Judo is oorlog. Je moet altijd overtuigd zijn van je eigen sterkte. Waarom zou ik proberen vrienden te zijn met een meisje tegen wie ik moet vechten?”

Rolmodellen had Van Snick niet. “Ik keek pas voor het eerst naar judo op tv op de Spelen van Peking. Toen ik een jaar later die olympische kampioene klopte, deed dat me wel iets. Ik had niet verwacht dat het allemaal zo snel zou gaan.”

Als kind was ze een heel actief meisje, om niet te zeggen een vechtersbaas, zeggen haar ouders. Vanaf haar tweeënhalf werd ze op sport- en dansstages gezet om uit te zoeken waarmee ze haar energie het best kon kanaliseren. Judo bleek haar ding. “Wat me eraan bevalt, is vechten. Ik vecht graag”, motiveert ze zelf haar keuze. Dat overtuigde haar ouders om in 1998 zelf een sportclub op te zetten in hun woonplaats Saive, zeggen vader Marc, zelf zwarte gordel in het judo, en moeder Anne, lerares wiskunde in Wezet bij Luik. Charline was toen acht jaar, goed een jaar met judo bezig en had nood aan begeleiding. Daar zorgde haar vader voor. Want Charline is niet het product van de Waalse judofederatie, benadrukt hij. Ze heeft zichzelf gemaakt. Pas toen niemand nog om haar resultaten heen kon kijken, kreeg ze ondersteuning. Vandaag trekt ze het Franstalige judoteam mee omhoog. “Over vier jaar in Rio zijn we met vier Franstalige judoka’s!”, voorspelt Martinuzzi.

Dedecker

Toen de Belgische judodelegatie vier jaar geleden in Peking voor het eerst sinds 1984 huiswaarts trok zonder een medaille, dreigde het judo bijgezet te worden in het museum van de sporten waar het land ooit in uitblonk. Ilse Heylen wist nog niet of ze doorging, langs Waalse kant kwam er niemand aan, zodat Dirk Van Tichelt in zijn eentje de toekomst van het Belgische judo op zijn schouders gegooid kreeg.

Net voor de Spelen blikte bondsvoorzitter Jacques Martens bitter vooruit naar Londen. “De bobo’s zullen er dit keer niet bij zijn, maar andere bobo’s zullen er wel zijn om te klagen hoe goed het vroeger was en hoe slecht het nu gaat.” Zou hij daarmee, zonder hem bij naam te noemen, naar Jean-Marie Dedecker verwijzen, die voor altijd geassocieerd wordt met de gloriedagen van het Belgische judo?

Vandaag leeft het Belgische judo met Van Snicks medaille en Heylens vijfde plaats weer op. Heylen, de laatste medaillewinnares die het tijdperk Dedecker nog meemaakte, kijkt vandaag met gemengde gevoelens op die periode terug: “De ploeg is nu geen ploeg meer, terwijl dat vroeger wel zo was. Dat teamgevoel van toen mis ik wel, maar de druk die errond hing niet.” Ze pauzeert en lacht, verbaasd door haar eigen uitspraak: “Straf dat ik dat nog ooit zou zeggen!”

In gesprekken met Charline Van Snick valt de naam Jean-Marie Dedecker niet eens meer, al zou de Luikse met haar winnaarsmentaliteit en aanvallende ingesteldheid goed bij de aanpak van de Oostendenaar gepast hebben. De ervaren Heylen kijkt verwonderd naar hoe de orkaan Van Snick is komen opzetten. “Een jaar geleden zei ze me dat ze niet begreep hoe ik zo veel jaar gemotiveerd kon blijven.” Van Snick is een heel ander type dan Heylen: “Haar sterke punt is dat ze geen specifieke judostijl heeft, soms loopt ze haar tegenstanders gewoon omver. Ze gaat er gewoon voor, vanaf de eerste seconde. Als je ouder wordt, ga je wat meer afwachten. Charline intimideert. Het gevaar bestaat dat haar tegenstanders dat na een tijd door gaan hebben. Zuiver technisch is ze niet zo goed, maar omdat ze al zo jong zo goed was, was er ook geen tijd om rustig aan bepaalde technieken te werken. Er zijn er nog van wie je zegt: dat is geen zuiver judo, maar zij scoort daar wel mee. Er zijn er niet zo veel die graag tegen haar vechten.”

Bij het verlaten van de zaal kreeg Van Snick felicitaties van de entourage van de Braziliaanse judoka die haar klopte. Haar repliek? “Afspraak over vier jaar in Rio. Dan komen wij daar jullie feestje vergallen.” Maar Rio is nu ook niet meteen haar voornaamste doel, zegt ze: “Mijn doel is alle tegenstanders kloppen en nummer een op de wereldranglijst worden.”

DOOR GEERT FOUTRÉ IN LONDEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content