Ten noorden van Huelva, omsloten door middengebergte, ligt El Cerro de Andevalo, waar het harde mijnbestaan het leven dicteerde. Zoals dat van de familie Ferrera, voor ze naar België vluchtten.

We staan midden op een belangrijk kruispunt in de provincie Andalusië, genaamd El Cerro de Andevalo. Een berggebied dat de ouders Ferrera decennia geleden inruilden voor een minder ruw en welvarender leven in België. Terwijl Manu Ferrera nog levendige herinneringen overhoudt aan zijn jeugdjaren in Spanje, kan Emilio, geboren in Schaarbeek, zich enkel beroepen op familieverhalen over vroeger.

Onze tocht begint in Huelva, de belangrijkste stad in het berggedeelte van Andalusië, gelegen aan de grens met Portugal. Hier klopt het industriële hart van de provincie, olieraffinaderijen en gasfabrieken verdringen elkaar in het stadsbeeld. Lang, lang geleden passeerde Christopher Columbus deze wegen, maar achteruitkijken doet men hier niet. In tegenstelling tot de meeste toeristische steden in de streek heeft Huelva niets met het bewaren van het verleden, liever blikt men vooruit naar de toekomst. Dit seizoen kunnen de arbeiders hier zich optrekken aan het voetbal, want de plaatselijke club Recreativo speelt weer in de eerste klasse, en doet het daar uitstekend. Voetbal ligt de arbeiders nauw aan het hart. Zo ook Manu Ferrera, bij elk televisieoptreden praat hij in geuren en kleuren over het Spaanse kampioenschap, dat hij nog steeds van kortbij volgt. Zijn favoriete club was nooit Real Madrid of FC Barcelona, maar Atlético Madrid, al lag dat waarschijnlijk vooral aan de clubkleuren : het rood en wit van ‘zijn’ Recreativo.

Huelva dient in onze tocht enkel als vertrekpunt. We trekken noordelijker, zo’n vijftig kilometer, tot aan de voet van de Sierra de Aracena. Onze eerste halte is de mijnvlakte van Riotinto, ooit een rijk kopergebied. Aan het eind van de negentiende eeuw zat de Spaanse regering krap bij kas en verkocht de concessies door aan Groot-Brittannië. Duizenden Britten verlieten hun eiland om de mijnen in Spanje te komen ontginnen. De vele immigranten, verstoken van enige afleiding, richtten een voetbalclub op en zo ontstond de eerste voetbalclub in Spanje : Recreativo Huelva.

In deze moderne tijden beleeft Minas de Riotinto moeilijke tijden, het maanlandschap geeft een barre indruk, kilometers verlaten mijnen tekenen het pad, en koper valt hier al lang niet meer te ontdekken. Dus gooide ook dit dorpje zich op het toerisme, een mijnmuseum moet de aandacht trekken en het rijke industriële verleden wordt ten volle geëxploiteerd.

Vluchten uit het Franco regime

We verlaten dit desolate gebied om naar de andere kant van de berg te trekken, naar het dorpje El Cerro de Andevalo, de geboortegrond van de Ferrera’s. Het lijkt een grote vlek op de flank van een heuvel. De kleine witte huisjes verdringen zich om een plek rond de pittoreske kerk, die al sinds 1567 boven het centrum van het dorp uittorent. Recht tegenover de kerk ligt El Palenque, de bar van de neef van de gebroeders Ferrera. Hij draagt dezelfde naam als de vader van Emilio en Manu : Eladio. De statige houding, de welgevormde snor en het onwrikbare aura zijn typisch voor de fiere berbers van het platteland, niet gewend om hier toeristen te ontvangen. En nog minder Belgische journalisten die hen komen uitvragen over de uitgeweken neven.

Nochtans verleent Eladio gastvrij zijn diensten, hij haalt er zelfs een jonge buurman bij die als tolk kan fungeren. “Mijn oom en mijn neefjes zijn lange tijd geleden vertrokken”, vertelt Eladio. “In het begin van de jaren zestig, de tijd dat dit land nog in armoede leefde. De dictatuur van Franco speelde daarin een grote rol. Velen wilden het land verlaten.”

Onze tolk, Francisco Javier Montero Rodriguez verwijst daarbij naar zijn vader, die naar Bordeaux vluchtte : “Sommigen konden het best vinden onder het bewind van Franco, maar dat gold zeker niet voor mijn vader, noch voor Eladio, de vader van Cisco, Manu en Emilio. Hun grootvader is hier ooit weggehaald door de militie, en later geëxecuteerd. In die penibele omstandigheden was vluchten vaak de enige uitweg. Mijnwerkers verdienden een schamele 36 peseta’s per dag. Kan je je dat inbeelden ? ! Onze ouders waren geen voorlopers, ze volgden gewoon de beweging die door anderen op gang werd gebracht. Wij hadden al familie in Engeland en in het zuiden van Frankrijk, daarom koos mijn vader voor Bordeaux. De Ferrera’s ontvingen brieven uit België, waarin hen beloofd werd dat er werk genoeg was en dat de lonen er een stuk hoger lagen. Zonder nog maar te spreken over de vrijheid die je ginds kreeg : vrijheid om te handelen, te praten of zelfs te denken. De terreur was misschien geminderd in de jaren zestig, maar niemand kon de wreedheden uit de jaren dertig en veertig vergeten.”

In die tijd leefde El Cerro de Andevalo in een soort op zichzelf levende gemeenschap. “Het werk in de mijnen hield een hele regio in leven”, vervolgt neef Eladio. “Men praat vaak over de mijnwerkers van Riotinto, maar het merendeel van de inwoners ging zwavel ontginnen in de mijnen van San Telmo, op zo’n tien kilometer van het dorp. Eladio (vader Ferrera) ging bijna elke dag te voet naar zijn werk, soms met de fiets. De kinderen volgden les aan de dorpsschool. Toen liepen er hier maar twee kleine Ferrera’s rond : Cisco en Manu. Emilio is geboren in België, waar de familie in 1963 zijn wortels plantte. Cisco en Manu liepen constant te voetballen, op het dorpsplein of aan het stadion, aan de rand van het dorp.”

Hoe langer we praten, hoe voller de kroeg wordt. Het is voor de Spanjaarden tijd voor een aperitiefje, en de meeste inwoners van het dorp zijn al op de hoogte van onze aanwezigheid. Iedereen heeft wel een souvenir van vroeger, ondertussen is onze tolk even naar huis verdwenen om er een foto op te delven van vader Ferrera in een voetbal- shirt. Want buiten zijn uren op het werk, speelde Eladio Ferrera voetbal bij C.D. Cerreno, de lokale club. “Een rechtervleugelspeler”, legt de neef uit, “hij was snel en dweilde voortdurend zijn flank op en af.”

Geen sprietje gras

De clubvoorzitter van Cerrano ontvangt ons. Celestino Ramon Rodriguez stelt ons voor een rondje te maken van het plaatselijke stadion. Met een beetje spijt in het hart laten we de gezellig keuvelende meute van El Palenque achter ons… en de heerlijke tapas. Lager op de flank van de heuvel ligt het voetbalveld van Cerreno, vlak aan de weg die naar San Telmo leidt. Van buitenaf zie je enkel hagelwitte muren als omheining. De binnenkant lijkt eerder op een historische arena dan op een voetbalstadion. Geen grasspriet te bespeuren, enkel stof en een harde ondergrond. “Wij hebben hier nooit op gras gespeeld,” bekent Ramon Rodriguez, “maar we trekken ons flink uit de slag op dit soort veld. Af en toe wordt een aloud project weer op tafel gesmeten om eindelijk eens gras in te planten, maar ik vrees dat dat toch niet voor meteen zal zijn.”

Hij gidst voortreffelijk, opent kast na kast en toont ons fier enkele bekers en vaandeltjes. Daartussen zowaar een vaandel van RWDM, daterend van die keer dat Emilio Ferrera hier passeerde. Want tijdens de vakanties komt de familie graag weer even de vaderlandse banden aanhalen. “De ouders proberen elke zomer naar hier te komen, Manu passeerde ook al geregeld, Emilio zien we hier minder. Een jaar geleden, toen hij bij FC Brussels aan de slag was, bracht zijn ploeg de winterstage door in deze streek”, vult Eladio aan. Wat later krijgen we een voetbal te zien, een Belgisch exemplaar. De voorzitter legt uit : “Cerreno speelt in de regionale reeksen en wanneer vader Ferrera op bezoek komt, neemt hij telkens wat uitrustingen of ballen mee. Weet je, vaak wordt er verteld dat de club van Riotinto de oudste van het land is, maar dat klopt niet. Destijds had elke mijn zijn eigen voetbalploeg en in deze regio staat het helemaal niet vast dat die mijn daadwerkelijk de eerste was om een sportvereniging op te richten.”

De dag loopt naar zijn einde toe. Na een kleine omleiding langs het ouderlijke huis van de Ferrera’s – tegenwoordig trouwens geen eigendom meer van de familie – rijden we nog een stukje westelijker, richting San Telmo. Het is daar dat Eladio Ferrera zich in het zweet ploegde alvorens naar België te verhuizen. De mijnen zijn gesloten. “Er loopt nog altijd een project om de mijnen te heropenen en de restjes koper, goud en kwikzilver te ontginnen,” vertelt neef Ferrera, “maar ik denk dat men beter andere jobs creëert. In El Cerro de Andevalo wonen duizend mensen, het dorp veranderde nauwelijks in al die jaren. De jongeren verlaten het dorp steeds sneller, om te gaan werken of studeren in steden als Huelva, Sevilla of Madrid, want hier kunnen ze weinig uitrichten. We leven hier van landbouw en schapen kweken. De enige andere optie is om uit te wijken naar Lepe of Cartaya, waar ze een bloeiende aardbeien- en sinaasappelindustrie hebben. Men probeert hier wel open te staan voor andere invloeden en culturen, maar we staan nog maar aan het begin. Uiteindelijk komen de meeste mannen hier aan de kost in de bouwsector.”

En het toerisme ? “Dit dorp ligt veel te afgelegen”, weet onze tolk. “Er worden wel lange wandeltrektochten naar hier georganiseerd, maar we kunnen niet concurreren met de kuststreken of de Sierra Aracena. Dit is middengebergte. Ondanks alles vind ik het hier best aangenaam leven, daarom heb ik ervoor gekozen om me opnieuw hier te vestigen, ik liet Bordeaux van de ene dag op de andere achter mij. De uitgeweken Spanjaarden brengen ons praktisch elke zomer een bezoekje, maar naarmate de tijd verstrijkt, keren steeds minder mensen terug. De tijd en de dood laten sporen na.”

STéPHANE VANDE VELDE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content