Op zijn zevenentwintigste begon hij zijn carrière in de infirmerie van Club Brugge. Tweeëndertig jaar later lijkt de cirkel rond. Michel D’Hooghe over zijn zeven momenten als arts en voetbaldier. ‘Je moet bepaalde deontologische codes volgen en daar mag je nooit ofte nooit van afwijken. Nooit.’

1972: Een picure voor Ma S£ur

“Ik kom uit een gezin van nijveraars – mijn vader had een papier- en kartonbedrijf – maar al vanaf de fröbelschool wilde ik arts worden. Daar heb ik ooit tegen zuster Alphonsine gezegd ( in plat Brugs) : ‘ Ma S£ur, ik goan docteur worden en ik goa u kommen een picure geven.’ En geloof het of niet, maar op 13 juni 1972 kreeg ik mijn diploma en diezelfde avond belt het klooster om een spuitje te komen geven aan een zuster. Zuster Alphonsine. Dat is de reinste waarheid. Onvoorstelbaar, hé ?

“Nooit in mijn leven heb ik me de vraag gesteld : zou ik niet iets anders gaan doen ? Voor mezelf vind ik dat ik het mooiste beroep ter wereld beoefen. Je krijgt een ongelooflijk terrein voor je dat zowel wetenschappelijk als sociaal is. Dit beroep biedt ongelooflijke kansen tot zelfontwikkeling. Hoe ouder ik word, hoe meer ik mijn job als geneesheer als hobby beschouw. Ik zou niet mogen dromen geen geneeskunde meer te doen.

“Vlak nadat ik afstudeerde, werd in het Sint-Jansziekenhuis een nieuwe dienst opgericht voor revalidatie en sportgeneeskunde en daar ben ik sinds zevenentwintig jaar actief. Ik koos voor deze tak van de geneeskunde omdat ik hierin het makkelijkst mijn grootste twee ambities kon verenigen : geneeskunde en sport. Men zegt vaak dat sport het allerbelangrijkste niet-belangrijke ding in de wereld is. John Cordier zei altijd : ‘Als ik iemand aanwerf binnen mijn bedrijf, vraag ik altijd of ze een ploegsport beoefend hebben.’ Dat is een enorme meerwaarde. In groep leren kinderen verliezen, terwijl ze voordien de keizertjes van het huisgezin waren. Ze leren rekening houden met de zwakke schakel : ‘Onze keeper was niet in zijn beste dag vandaag, en daardoor hebben we verloren.’ En met de onvolmaakte autoriteit : ‘ Verdoeme, die bal was binnen en de arbiter heeft het niet toegekend.’ Is sport op die manier niet de beste spiegel van de maatschappij ?

“Het is een schande hoe stiefmoederlijk de politiek in dit land de sport behandelt. Ik wil geen verwijten maken aan personen, wel aan functies. Hoeveel ministers van sport zijn er in België ? Vijf ? Daarbij komt dat een minister sport altijd als een soort annex krijgt. Ik moet erom lachen als de minister van sport zegt : ‘We gaan meer subsidiëren.’ Dat is peanuts. U weet dat ik een muzikaal liefhebber ben, maar als ik zie wat er naar cultuur gaat – en versta me niet verkeerd : hoe meer hoe liever, hé – en ik vergelijk dat met de wereld van de sport, waar toch zoveel mensen een deel van hun opvoeding aan te danken hebben…

1972: De hartaanval van Nico Rijnders

Nico Rijnders was aangeworven voor ik in dienst kwam. Omdat hij al een paar keer onwel geworden was, liet ik hem omkeren op de universiteit. Ze gaven hem groen licht. Op 12 november 1972, 15.12 uur, tijdens Club Brugge-Club Luik lag Nico plots voor dood op het plein. Een ernstige hartaanval. Dat was de enige keer dat ik ooit tegen de wil van de scheidsrechter het veld op gerend ben. Maar ik zag hoe serieus het was en de bal bleef maar in het spel. Op het moment zelf vlieg je erop, je begint te reanimeren, roept wat er allemaal moet gebeuren. Ik kwam toen net uit mijn opleiding, had op spoedgevallen veel moeten reanimeren. Ik was in volle Schwung. We hebben hem erdoor gehaald, maar voor mij was het een trauma voor mijn leven : drie maanden clubarts en bijna een jongen verliezen op het veld ! Kunt u zich dat voorstellen ?

“Voor zijn ongeval was Nico gewoon een speler uit de groep, maar daarna heb ik een zeer persoonlijke relatie met hem ontwikkeld. Hij lachte altijd met mij : ‘Jij bent verantwoordelijk voor het enige wat ik aan mijn hartaanval heb overgehouden : drie gebroken ribben.’ Door de vlammende reanimatie. Door onze intense vriendschap heb ik heel veel zaken geleerd over de voetbalwereld van die tijd – ik spreek nu van dertig jaar geleden. Nu gaat u me vragen welke. En dan antwoord ik : dat kan ik u niet zeggen. ( Stilte.) Je mag niet vergeten dat Nico Rijnders nog maar een paar maanden bij ons was en dat hij voordien al met Ajax in de finale van een Europabeker speelde. Ik heb vooral veel dingen geleerd waarvan ik nooit zou willen hebben dat ze onder mijn verantwoordelijkheid gebeuren.

“Ik heb toen voor mezelf uitgemaakt dat de grens die je als arts moet trekken heel verschillend is dan de grens die je als supporter legt. Je moet bepaalde deontologische codes volgen en daar mag je nooit ofte nooit van afwijken. Nooit. En ik heb de pretentie te zeggen dat ik dat in mijn leven ook nooit gedaan heb.”

1974: Ernst Happel, de romanticus

“Alles wat ik over voetbal weet, heb ik geleerd van Ernst Happel, naast wie ik vijf jaar op de bank gezeten heb als clubarts bij Brugge. Ik herinner me dat ik ooit met hem een speler ging scouten. We spraken af dat ik hem niet zou vertellen over welke speler het precies ging, of zelfs niet tot welke van de twee ploegen hij behoorde – uiteraard wist Happel wel ongeveer welk compartiment. Na twintig minuten zei hij : ‘Kom, we zijn weg, zijn linkervoet is niet goed en hij is te traag.’ ( Heftig.) En het was hem ! Wonderbaar !

“In het begin hadden Happel en ik het heel moeilijk met elkaar. Hij had zijn sterke karakter, maar ik ook. Ik vond dat hij te veel op het medische vlak kwam. Happel had hier veel mensen die slaafs aan zijn voeten lagen en dat werd erger naarmate de successen stegen. Ik heb mij daar nooit aan bezondigd, maar altijd gezegd : ‘Ik ben hier om je te helpen, maar er zijn bepaalde principes die ik niet los.’ Op een gegeven moment begon hij dat te respecteren en gaandeweg werden we hele goeie vrienden.

“De terugtocht vanuit Wembley, op 11 mei 1978, blijft me altijd bij. ’s Anderendaags vertrok Happel met de Nederlandse nationale ploeg naar Argentinië. We beseften allebei dat het gedaan was met de grote generatie en Ernst Happel bij Club Brugge, al zou hij uiteindelijk nog een paar maanden blijven. Op de boot maakten we toen de synthese van alle moeilijke momenten die we samen meemaakten en die ons in elkaars armen dreven.

“Daarna heb ik hem nog enkele keren teruggezien en dat was altijd heel vriendschappelijk, op het randje van het emotionele. Want Happel was een zeer emotioneel man. Hij toonde dat niet graag. Hij had een nors gezicht, maar daarachter school een hele grote romanticus. Hij reageerde vaak erg gevoelsmatig. Ik geef u een voorbeeld. Op een namiddag is er een training voorzien en tussen de middag gebeurt er een drama : het dochtertje van Julien Cools wordt overreden. Happel was daar onmiddellijk zó van gepakt dat hij tegen de jongens zei : ga maar naar huis, hier kán er niet getraind worden. Toen we in Hamburg waren voor de Europabeker, kreeg ik een telefoontje vanuit Brugge dat de vader van Raoul Lambert overleden was. Men zei erbij : het is misschien beter dat je het pas na de wedstrijd zegt aan Raoul. Ik bespreek dat met Happel, maar onze beider visie was meteen : hij heeft het recht om dat nu te weten. Het particuliere, de privé, kwam bij Happel altijd vóór het voetbal.

“Ernst Happel was een vrij eenzaam man. Hij had twee, drie persoonlijke vrienden. Niet de grote figuren uit de maatschappij, maar mensen waar hij het goed mee kon vinden en waaraan hij hondstrouw was. Happel heb ik zelden de zwier zien doen in grote gezelschappen, dat was helemaal zijn stijl niet. Na een overwinning genoot hij graag van een drankje ( grijnst), misschien wel meer dan eentje. Maar liefst al monkelend in zijn hoekje, nooit op kop van de farandole. Enkel in klein gezelschap kon je merken hoe fier en blij hij was.

“Als je het beeld van Ernst Happel wil zien, neem dan het beeld van zijn zoon die met mij aan zijn graf staat in Wenen. Ik kreeg het er koud van toen ik hem zag : dezelfde kop, dezelfde leren mantel, de handen diep in de zakken. Het was alsof hij daar stond. Happel had een ongelooflijk charisma. Toen men aan zijn adjunct Mathieu Bollen vroeg : ‘Wat maakt nu dat hij zo’n ongelooflijke invloed heeft op de groep ?’ antwoordde die : ‘ Zijn muile.’ ( Lacht.) En dat was waar ! Ernst had een speciale kop. Zijn psychologie bestond er eigenlijk in van niet aan psychologie te doen. Als hij een speler niet selecteerde, zou hij daar nooit enige verduidelijking bij geven. Een speler die uitleg kwam vragen, kreeg steevast te horen : dat moet je eigenlijk aan jezelf vragen.”

1986: De oprichting van Casa Hogar

“De Casa Hogar is ontstaan tijdens de wereldbeker van 1986, waarbij we lang in Toluca verbleven, een industriestad van 800.000 zielen op 60 kilometer van Mexico City. Absoluut geen toeristische stad, maar we hadden daar een fantastisch hotel, Hotel Del Rey Inn, waar we onze thuisbasis hadden. Door het feit dat we maar bleven winnen, zijn we daar zeven weken gebleven. Op den duur was het zo erg, dat we zeiden : ‘we gaan naar huis’ als we het hotel bedoelden.

“Bij een van de wandelingen rond het hotel met Jan Ceulemans, Erik Gerets en mezelf, werden we weer eens geconfronteerd met jonge kinderen die maar twee kansen kregen in het leven : stelen of bedelen. Toen hebben we beslist om iets te ondernemen, al was het maar symbolisch. Vervolgens gingen we met de directeur van het hotel, Ramon Martinez, aan tafel zitten. De hele nacht bleven we doorpraten en ’s morgens was de Casa Hogar geboren.

“Van de lokale governador kregen we een oud huis. In de drie slaapkamers propten we 26 bedden. Ramon ging op stap in de metro van Toluca en haalde daar het eerste kind, Benito. Die heeft Ramon tot bij zijn kameraadjes gebracht. De eerste kinderen kropen onder het bed. Ze hadden nog nooit in een bed geslapen en de bovenkant bood bescherming.

“Men heeft gedacht : het gaat niet lang duren. Wel, het duurt nu al achttien jaar en het was nog nooit zo florissant. In ’92 kochten we een boomgaard waarop we een volledig nieuw huis hebben gezet waar permanent 25 à 30 kinderen verblijven. Vanuit de Casa Hogar zijn er al meer dan tweehonderd gezinnen gesticht, door kinderen die anders kansloos zouden zijn. In de buitenwijken van Toluca, waar duizenden mensen analfabeet zijn, bouwden we vijf socio-culturele centra. Er worden keukenlessen gegeven, cursussen voor zwangere vrouwen, anti-drugsprogramma’s.

“Ieder jaar moet ik zes miljoen Belgische frank bij elkaar zien te krijgen voor de normale werking van de Casa. Dat doe ik via een vzw, waar heel wat bedrijven en particulieren hun bijdrage aan leveren. Met de nacht van het casino van Middelkerke rapen we ook heel wat centen op, ongeveer één miljoen per jaar. Daarbovenop geef ik nogal wat spreekbeurten, waarvoor ik niet mezelf, maar de Casa Hogar laat betalen. Dat brengt ook een miljoen frank per jaar op.

“Het geld blijft in België, want als we het naar Mexico brengen, devalueert het te snel. De administratie wordt belangeloos gedaan door medewerkers van de voetbalbond. Alles wordt zeer strikt gevolgd door Germain Landsheere, de penningmeester van de bond. Ter plaatse zijn er vijf mensen onder begeleiding van een psycholoog actief voor de opvang van de kinderen. Die gaan gewoon naar school. ( Lacht.) Iedere dag rijden er drie grote camionettes door Toluca met de Belgische vlag erop.

“Mijn vrouw en ik bezoeken de kinderen ieder jaar en dat is iedere keer een zeer emotievol gebeuren. Mexico is een deel van ons leven geworden. Casa Hogar geeft me een enorme voldoening. Niemand hoeft ‘merci’ te zeggen tegen mij. Integendeel, ik ben dankbaar dat ik dit mag doen. Ik heb er al veel meer vreugde aan beleefd dan dat ik er werk in stak.”

1987: De ramp met de Herald

“De nacht dat de Herald of Free Enterprise kapseisde, was ik van wacht in het ziekenhuis. ( Stil.) Daar zijn enorme drama’s gebeurd. Er kwam zeer snel een goede organisatie op gang onder leiding van de gouverneur, maar dat belet niet dat er honderden mensen gestorven zijn. Op Sint-Jan draaiden we een uur na de ramp al op volledig dagritme, alle mensen die niet van dienst waren, kwamen onmiddellijk af. Er zijn enorme krachttoeren uitgehaald om mensen te redden. Onderkoelde mensen die we aan de hart-longmachine legden om hun bloed weer op te warmen en dergelijke.

“’s Nachts kwam er een man binnen op mijn afdeling met een tibiafractuur. Die man was helemaal niet bezorgd om zijn been, hij had zijn vrouw en twee kinderen zien wegglijden. En hij wist van toeten nog blazen waar die waren. Twee uur later kon ik hem melden dat ze in een hotel in Brugge opgevangen waren. Die man zijn tibia mocht je hebben op dat moment, hoor.

“Als een arts geen mens is, is hij geen arts. Wanneer ik de catastrofe in Azië zie, van vaders en moeders met hun dode kind op de arm… Ik zou erbij wenen, hé. Als dokter moet je echter op bepaalde momenten je emotionaliteit opzij kunnen zetten en je als een bescheiden mens inschakelen in het organigram. Je denkt er niet echt bij na, het is je plicht om het leven van mensen te redden. Daar hoef je niet iedere dag de vlag over uit te steken, maar het geeft soms wel een enorme voldoening.

“Communicatie is ontzettend belangrijk bij dergelijke catastrofes. Dat heb ik twee jaar daarvoor beseft, in het Heizeldrama, waar ik ook aanwezig was. Louis Wouters, die toen nog voorzitter was van de voetbalbond, had me gevraagd om binnenskamers de dirigenten van Juventus en Liverpool te helpen ontvangen. Een tijdje voor het begin van de match vernam ik dat er rellen plaatsvonden, even later dat er gewonden waren. Vlak voor de wedstrijd meldde men mij dat er twee doden waren. Stilletjes aan verergerde dat, maar de ampleur van wat daar gebeurd is, heb ik pas beseft toen ik ’s nachts, honderd kilometer verder thuis, de tv-beelden zag. Terwijl de mensen in Buenos Aires om halfacht al wisten welk drama zich afspeelde op tweehonderd meter van mij. Zeer vreemd.”

2000 Vechten voor het EK

“Hét moment van Euro 2000 was voor mij het eindsignaal. Ik zal dat nooit vergeten : de tweede goal van de Fransen tegen de Italianen en opeens die last die van me afviel. Die verantwoordelijkheid tegenover al die mensen die zeiden : ‘Ze zullen met hun neus te pletter lopen’; tegenover de commissaris die zei : ‘Ze ontvangen de Rolling Stones in de parochiezaal.’ We moesten enorm veel overwinnen. En dan komt dat eindsignaal, die explosie van vreugde. Ik heb toen iets gedaan wat ik nog nooit eerder deed. Er kwam een journalist met een micro voor mijn neus staan en ik duwde hem weg. Ik vond dat ik toen recht had om een moment bij mezelf te zijn. Het was een moment van extase : er zat veel opluchting bij, een gevoel van mission accomplished en heel veel emotie. Ik heb toen een traan gelaten, ja.

“Om samen iets te organiseren is er één basisvoorwaarde : vriendschap aan de top. Er was een enorme solidariteit tussen de vijf Nederlandse en de vijf Belgische leiders. Wij hebben geen twee mini-toernooien georganiseerd, zoals in Japan en Korea. Wij hebben alles samen gedaan. Een voorbeeld. Ik heb van meet af aan de finale cadeau gedaan aan de Nederlanders en dat was een zeer goede beslissing, want het heeft heel wat mogelijke discussies weggewerkt. Wij kregen de openingswedstrijd én de twee lottrekkingen. Op het laatst moesten we echter nog beslissen waar de finale gespeeld zou worden : Amsterdam of in Rotterdam. Wij, de vijf Belgen, stelden meteen voor dat de Nederlanders daar onderling over zouden stemmen, maar de Hollanders zeiden : we gaan met tienen stemmen. Misschien een detail, maar het illustreert de wijze waarop we werkten.

“Euro 2000 is een project waarin ik tien jaar lang heel veel energie gestoken heb. Er was heel veel tegenkanting. Weet u dat ik een dag of twee voor de opening ’s morgens op de radio een minister hoorde waarschuwen voor de ziektes die de bezoekers konden meebrengen ? Maar de bevolking hoefde niet ongerust te zijn, de bloedbanken waren goed voorzien. Terwijl er in het jaar 2000 in Brugge, waar toch heel wat wedstrijden zijn afgewerkt, meer gewonden zijn gevallen in de HeiligBloedprocessie dan in Euro 2000.

“Járen voor Euro 2000 hebben wij iedereen verwittigd dat we een unieke kans kregen om ons land op de wereldkaart te zetten. Sommige bedrijven hebben daar goed gebruik van gemaakt, maar tijdens een receptie op Euro 2000 stapte er een aantal managers op me af : ‘Volgende keer moeten we zeker meedoen.’ Ik heb hen gezegd : ‘Er komt geen volgende keer. Je hebt je kans gehad.’ Als je kijkt naar Portugal, of Nederland, hoe heel de bevolking daar achter staat… In België missen wij wat dat betreft een dimensie.

“Sommigen keken verbaasd op toen ik in 2001 stopte bij de voetbalbond. Wel, ik denk dat dit een van de betere beslissingen uit mijn leven was, ook voor mezelf. Ik had het gevoel dat ik mijn lied gezongen had : het nieuwe bondsgebouw stond er, het nieuwe nationale stadion was er, de tien jaar durende strijd om Euro 2000 naar België te halen was gestreden en gewonnen.

“Ik miste een uitdaging. En dan moet je zo fair zijn om de fakkel door te geven aan iemand die misschien wel een nieuwe uitdaging kan vinden. Let op, ik heb geen ontslag genomen, ik deed mijn mandaat tot de laatste dag uit. Voor de meesten lijkt dat misschien een detail, voor mij is dat een fundamenteel verschil. Want ik heb mijn job gedaan, mijn verantwoordelijkheid genomen. Dat vind ik zeer belangrijk. Als men mij vraagt : ‘Wat waart ge ?’, dan is mijn antwoord altijd : ‘Ik was verantwoordelijk.’ “

2003 Terugkeer naar de grote liefde

“Toen ik stopte als voorzitter van de voetbalbond was er geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht een ander mandaat op te nemen. Ik had mijn handen vol met de medische commissie van de Fifa en ik vond dat ik in België mijn rol gespeeld had. Maar ja, de mens wikt en God beschikt. En God was op dat ogenblik mijn voorganger bij Club Brugge, Michel Van Maele. Ik kreeg een telefoontje van zijn secretaresse. De burgemeester wou me graag nog eens zien en ik kon best niet te lang wachten, want hij naderde het einde van zijn leven.

“Ik ben gegaan en vanop zijn ziekbed liet hij me verstaan dat hij op me rekende om de club niet in plan te laten. Ik heb het hem beloofd. Het was geen besluit van het verstand, maar van het hart. Ik keerde terug naar mijn grote liefde, de enige club die ik ooit gekend heb. Nog geen moment heb ik me mijn beslissing beklaagd. Ik heb er veel meer tijd in geïnvesteerd dan sommigen misschien verwachtten.

“Men vraagt mij soms : was je liever voorzitter van de bond of van een club ? Daar kan ik niet op antwoorden, want het zijn twee totaal verschillende verhalen. Als voorzitter van een club ben je meer de burgemeester van een gemeente, bij de bond ben je meer een minister. De essentiële voorwaarde om voorzitter te zijn van de voetbalbond of een club, is dat je weet dat je verantwoordelijk bent. Een voorzitter moet geen center-voor zijn. Mijn center-voors zijn mijn sportleider, mijn bedrijfsleider, het secretariaat, de trainers. Een voorzitter hoeft geen goals maken, hij moet een keeper zijn. Vanuit het besef : als ze mij passeren, is het goal. Je moet kunnen delegeren, maar als puntje bij paaltje komt, moet je wel weten dat je de eindverantwoordelijke bent. Delegeren betekent niet : alstublieft en trek je plan ermee. Als ik vind dat iemand er met zijn klak naar gesmeten heeft, dan kan ik intern rap reageren. Dan ben ik niet zo’n vriendelijke man.

“Als voorzitter sta je vaak in de wind, ja. Uw hoofdredacteur Jacques Sys heeft ooit geschreven dat ik vroeger zeer emotioneel reageerde op alles en dat het nu verminderd is. Dat is een juiste analyse. De eerste keer dat je een klop tegen je kop krijgt, sla je wel even achterover. Na verloop van tijd word je dat gewoon ( lacht). Je wordt gelouterd. Maar ik geef toe dat ik dat heb moeten leren. In het begin lag ik daar echt van wakker.

“Ik heb ooit eens een zin gelezen van Rabindranath Tagore : ‘Ik droomde en ik dacht : het leven is een vreugde. Ik ontwaakte en ik merkte : het leven is een dienst. Ik diende en ik weet : het leven is een vreugde.’ Daar zitten drie begrippen in die op de sport toepasselijk zijn : dienstbaarheid, vreugde en een klein stukje droom. Ik heb er mijn spreuk van gemaakt toen ik baron werd : ministrando gaudium, door dienstbaarheid naar vreugde. Ik zou willen dat men later kan zeggen : door zich dienstbaar op te stellen heeft die man diegenen die hem het vertrouwen gaven, ook vreugde gegeven. Als je dat kan zeggen aan het einde van de rit, dan heb je het goed gedaan.”

door Loes Geuens

‘Ernst Happel was een zeer emotioneel man. Hij toonde dat niet graag.’

‘Drie maanden clubarts en bijna een jongen verliezen op het veld ! Kunt u zich dat voorstellen ?’

‘Ieder jaar moet ik zes miljoen Belgische franken bij elkaar zien te krijgen voor de normale werking van de Casa Hogar.’

‘Met kritiek omgaan, dat heb ik moeten leren. In het begin lag ik daarvan wakker.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content