Met gemengde gevoelens verlieten de Belgische atleten Londen. Het kan beter, maar dat kost véél geld. Is men in België bereid daarvoor te betalen?

In de prestigieuze eetzaal van Inner Temple wordt, net voor het BOIC zijn eindrapport van de Spelen bekendmaakt, een lekker nagerecht geserveerd. Tia Hellebaut, de laatste Belgische atlete die te gast is in het Belgian House, ziet dat helemaal zitten. “Deze keer krijg je dat van mij niet”, zegt ze tegen haar trainer en partner Wim Vandeven. Voor de competitie hield Hellebaut een streng dieet aan. De dag voor ze sprong, mocht ze dan een pasta eten. “Daar kijk ik nu al naar uit”, zei ze een paar dagen eerder.

Hellebaut is een van die Belgen die sterk presteerden, maar net buiten de prijzen vielen. Zij vindt dat de buitenwereld soms te snel en te streng oordeelt over wat topsporters doen: “Met een zak chips en een pint bier in je zetel voor je tv is het makkelijk oordelen en roepen dat het allemaal op niets trekt, vind ik.”

Nog geen drie jaar geleden, eind september 2009, hoorde Wim Vandeven toen ze met vakantie waren in Spanje dat Jus-tine Henin een comeback plande, kort na Kim Clijsters. “In het hotel zei ik tegen Tia: ‘Nu ga jij dat soort vragen nog meer krijgen, of jij zoiets niet overweegt.’ ‘En waarom niet?’, repliceerde ze. Ik viel bijna van mijn stoel. Nooit hadden we daar in dat jaar na Peking zelfs maar over gepraat. Toen zijn we beginnen na te gaan wat er nodig was om dat doel te bereiken. Want dat was het spannende: plots had je weer een doel voor ogen. Net dat doel ontbrak na Peking. Haalt ze daar geen medaille, was ze waarschijnlijk door gegaan.”

Maar het is best zwaar geweest, met de geboorte van twee kinderen tussendoor, en vooral de vele slapeloze nachten, geeft hij toe. Hij herinnert zich hoe Tia na haar tweede bevalling in april 2011 mee op stage trok en voor het eerst ging joggen. Na 400 meter moest ze uitgeput stoppen. Een jaar en vier maanden later stond ze op de Spelen in de finale.

Zelf heeft ze geen spijt dat ze een comeback gemaakt heeft. “Er is niets mooiers dan ergens voor te kunnen leven of voluit voor iets te gaan.” Maar het was een moeilijke weg en haar stem stokt als de beelden van de afgelopen jaren aangehouden inspanningen door haar hoofd gaan. Ze herpakt zich snel: “Als je dochter je na je wedstrijd zegt: ‘Mama, ik hou van jou’, is dat het mooiste moment.”

Ambitie stimuleren

Voor de Spelen was de prognose die Eddy De Smedt, sportief directeur van het BOIC en in Londen ook Chef de Mission, om de vier jaar van een internationaal expert kreeg, niet goed. Op basis van de statistieken, behaalde resultaten op EK’s en WK’s had België het niet goed gedaan in 2010 en 2011. Dus zag de expert ons land maar één tot twee medailles halen. Dat zou gebeuren in het tennis en het paardrijden. Het gespecialiseerde Amerikaanse sportblad Sports Illustrated voorspelde voor ons land dan weer vijf medailles: twee in het wielrennen op de weg (voor Tom Boonen en Philippe Gilbert), een voor Charline Van Snick, een in het paardrijden en een in het zeilen, met Evi Van Acker: een té optimistische prognose.

Zelf zag De Smedt vooraf mogelijkheden met Gilbert en Boonen in het wielrennen, met de Borlées, Hellebaut en Hans Van Alphen in atletiek, in het jumping (met wereldkampioen Le Jeune), met zeilster Evi Van Acker en in het tennis. Een aantal atleten verraste hem door zelf medailleambities uit te spreken terwijl die niet meteen verwacht werden. Uiteindelijk haalden Brian Ryckeman en de kanoërs van de K2 niet de norm die ze vooropgesteld hadden, maar De Smedt vond het wél knap dat ze er vol voor gingen. “Laat ons ambitie stimuleren.”

Vier jaar geleden kreeg het BOIC nog de kritiek dat de nationale criteria te streng waren in vergelijking met de internationale criteria. De Smedt verdedigde toen die aanpak, maar op weg naar Londen werden de criteria op een andere manier vastgesteld: “Eerst zijn alle steakholders samengebracht: gemeenschappen, federaties en coaches. Iedereen was voorstander van afgebakende criteria, maar dan specifiek voor elke sport. Eén vraag kwam altijd terug: wat met de jongeren die het vandaag nog niet kunnen maar die poten-tieel hebben? Dus hebben we gezegd: wie jong is, aan de internationale criteria beantwoordt én topachtpotentieel heeft voor 2016, mag mee.”

De norm die het BOIC stelt – 50 procent van de atleten moeten een topachtplaats halen of een halve finale in sporten als zwemmen en atletiek) – blijkt moeilijk haalbaar. In Peking haalden 43 deelnemers op 98 (met teams in hockey en voetbal als één atleet beschouwd) de criteria, van de Belgen in Londen haalde 35 procent de top acht. Eigenlijk had De Smedt dat ook verwacht: “Omdat we veel jonge atleten hebben meegenomen met het oog op Rio.”

Samenwerkingsakkoord

Na Peking zei BOIC-voorzitter Pierre-Olivier Beckers: “Dit is een wake-up call, geen zoomer waarna we weer indommelen. We moeten nu wakker schieten.” Na Peking is België niet opnieuw ingedommeld, vindt hij, vier jaar later. “Er staat sinds eind 2011 een heus samenwerkingsakkoord tussen de verschillende ministeries van Sport op papier. In de aanloop naar de vorige olympiade in Peking was er amper samenwerking, omdat er gewoon geen formele contacten waren, laat staan een werkvergadering.”

Tevoren werd in bepaalde politieke kringen het BOIC nog bekeken als een restant uit het ancien regime, uit een België dat vandaag niet meer staat. “Als je elkaar niet kent en niet met elkaar praat, blijf je makkelijk in vooroordelen steken. Toen ik in 2005 voorzitter werd, heb ik duidelijk gevoeld dat er een negatieve perceptie was van het BOIC, dat men vond dat wij geen rol meer te spelen hadden”, zegt Beckers. “Na Peking zijn wij naar de ministeries gestapt om dat uit te werken. Het was ook belangrijk dat het BOIC op papier erkent dat de gemeenschappen in ons land bevoegd zijn voor de sport, dat de politiek weet dat wij niet meer de ambitie hebben om een superministerie van Sport te zijn, maar dat de gemeenschappen op hun beurt erkenden dat het BOIC goed geplaatst is om de sportieve coördinatie op zich te nemen. Een en ander resulteerde in een tekst van vier pagina’s, waarin de verschillende instanties elkaar bevoegdheden toekennen en aangeven in welke domeinen ze willen samenwerken en wat de algemene visie kan zijn.”

In dat opzicht was de meeting in het Belgian House met Michael Johnson een eye-opener voor de aanwezige ministers van Sport Philippe Muyters, André Antoine en Guy Vanhengel. Beckers: “Johnson legde uit dat de atleten die bij hem werken beter worden omdat alle competenties verzameld zijn in een centrum waar alle atleten van alle disciplines een paar weken kunnen doorbrengen. Die kruisbestuiving en uitwisseling van ideeën loont. Voor ons is de uitdaging: hoe vertalen we dat in een land waar de regio’s bevoegd zijn voor die materie? Waarom kan in België niet één algemeen doel voor de sport worden uitgetekend, waarna elke regio binnen die visie zijn eigen accenten legt?”

Het bewustwordingsproces én de wederzijdse erkenning zijn er, maar als men het belangrijk vindt voor het imago van België én de regio’s om medailles op de Spelen te halen, moet er veel meer geld in topsport worden gestopt dan nu, zegt de voorzitter. Het Brits budget voor een relatief kleine sport als taekwondo bedraagt zes miljoen euro per jaar. Dat is even groot als het jaarbudget van het BOIC. Alleen al in het roeien investeren de Britten een bedrag dat hoger ligt dan er in de hele Belgische topsportwerking wordt gestopt. Vooral in begeleiding en topsportaccommodaties kan nog veel beter gewerkt worden. Beckers: “In heel België is er één zwembad waar je internationale competities kan organiseren ( in Antwerpen, nvdr) en zelfs daar heeft men twee maanden voor het EK het evenement moeten annuleren.”

“We leven in een complex land, maar dat mag geen excuus blijven”, zegt Eddy De Smedt. “De laatste tijd zijn er stappen gezet. Er is dat officieel samenwerkingsakkoord, in juli was er een vergadering met de ministers met de vraag: hoe kunnen we dat samenwerkingsakkoord nu ook hard maken? Maar de samenwerking kan nog beter. Als de top wil samenwerken, moeten de federaties dat ook doen.” Het voorstel van Jacques Borlée die één nationaal trainingscentrum wil voor alle topsporters, ongeacht tot welke gemeenschap ze behoren, maakt weinig kans, meent hij. “Een mooi idee, maar je moet rekening houden met de situatie in ons land, die democratisch is gegroeid. De realiteit leert dat het eerder zal zijn: een centrum in Vlaanderen en een in Wallonië. We zouden er wel naar kunnen streven dat die meer complementair zijn, dat men in de ene regio niet precies hetzelfde bouwt als in de andere.”

Team GB

Kan België iets leren van het succes van Team GB? Eddy De Smedt: “De Britten hebben na de blamage van Atlanta beslist dat het zo niet verder kon. Ze hebben niet alleen het Australische model overgenomen, ze zijn dat nog verder gaan uitbouwen, per regio. Schotland heeft zijn High Performance Centre, Engeland heeft dat ook. Sinds 1996 worden hier onwaarschijnlijke budgetten vrijgemaakt. Daarmee zetten ze fantastische trainingscentra op, en creëren rond die centra teams.”

Zo veel geld kan in België nooit bijeengebracht worden, beseft De Smedt. “Maar je kan wel eerst een gemeenschappelijk doel uitstippelen, wat de Britten gedaan hebben. Pas dan kan je daaronder complementair gaan werken.” Hij geeft het voorbeeld van Australië: “Die deelstaten vechten ook tegen mekaar, maar wanneer ze naar de Spelen gaan, is het Australië tegen de rest van de wereld. Dat zou ook in België kunnen. Nu begint men al meer complementair te denken dan een paar jaar geleden. Na Peking was er meer wil tot samenwerken. We hebben nu ook een akkoord, nu is de vraag: hoe gaan we dat uitstippelen? Die stap moet nu gezet worden. Als we er nu niet uit raken, wordt het nooit iets. Topsport kent geen vijftien doelstellingen.”

Heel langzaam ziet men in dat men samen meer kan bereiken dan elk in zijn eigen hoekje. Eddy De Smedt: “We hadden twee ploegsporten, maar ook een pak samengestelde teams, met atleten uit de twee gemeenschappen. Samen elkaar sterker maken en van elkaar leren is voor mij dé uitdaging: hoe komen we tot gezamenlijke doelstellingen met respect voor de autonomie van de gemeenschappen? Ik denk dat dat kan. Als je op topniveau samenwerkt, kan hier een aantal mooie projecten uitkomen.

“Toen ik de samenstelling van aflossingsteams in het zwemmen voorstelde, stond men daar weifelachtig tegenover, maar men heeft die stap gezet, met een olympische finale als eerste resultaat. Er zijn stappen gezet qua omkadering, wetenschappelijke begeleiding en de contracten voor de atleten, maar we kunnen daar nog iets bovenop doen: alle neuzen in dezelfde richting krijgen.”

Zwemcoach Ronald Gaastra vindt die aflossingsprojecten wel mooi, “maar als een van de Borlées zich blesseert of Kim Gevaert haakt af, blijft er van zo’n project niet veel over.” De Smedt nuanceert: “Je hebt trekkers nodig, maar die zuigen ook andere atleten mee naar de top. Het is niet omdat Gevaert afhaakte en de 4×100 meisjes zich niet plaatsten, dat het project stopgezet moet worden. Anne Zagrézou na Londen een van de trekkers kunnen worden. Alleen mag je dat project nu niet een jaar laten rusten. Als we in Rio opnieuw willen meedoen met een team op de 4×100 meter, moet er nu aangeduid worden welke meisjes in dat project willen meestappen, en moet hen nu gevraagd worden of ze daar ook voluit voor willen gaan. Als het is om hen af en toe te verzamelen, hoeft het niet. Ofwel ga je er helemaal voor, ofwel doe je het niet.”

DOOR GEERT FOUTRÉ IN LONDEN

“Hoe komen we tot gezamenlijke doelstellingen met respect voor de autonomie van de gemeenschappen? Ik denk dat dat kan.” Eddy De Smedt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content