IN DEZE RUBRIEK DIEPT JACQUES SYS ANEKDOTES OP UIT DE KELDER VAN ZIJN GEHEUGEN. VANDAAG: ONTMOETINGEN MET DUITSE INTERNATIONALS.

“Zou je niet proberen een aantal Duitse internationals te interviewen?”, vroeg Karel Vander Mijnsbrugge, de hoofdredacteur van Sport ’70, de verre voorloper van dit magazine. We hadden toen, in de lente van 1974, net te horen gekregen dat we bij dit blad mochten beginnen, na onze legerdienst die we op dat moment in Keulen deden. En gezien het WK dat jaar in Duitsland werd gespeeld en de Mannschaft bij de favorieten hoorde, was de vraag naar verhalen met Duitse internationals niet toevallig. “We maken er een mooi reeksje van”, zei Vander Mijnsbrugge, tevreden over zijn inval.

En zo kwam het dat we onze eerste journalistieke stappen zetten terwijl we als het ware het vaderland dienden, in Weiden, het hoofdkwartier van de Belgische strijdkrachten in Duitsland, in de schaduw van het stadion van FC Köln. Daar gingen we geregeld kijken, onder meer naar de kunsten van de sierlijke spelbepaler Wolfgang Overath, die met zijn haast computergestuurde voorzetten het spel van zijn ploeg gestalte gaf en ook de regisseur was van de Duitse nationale ploeg. Zelden een speler gezien wiens passes over 40 à 50 meter zo precies aankwamen. Overath stond op ons lijstje voor een interview en het bleek geen enkel probleem om hem te strikken: een telefoontje naar het secretariaat van de club, even kort uitgelegd wat de bedoeling was, en meteen kregen we het privénummer van Overath en mochten we al een paar dagen later langs gaan, niet op de club, maar bij hem thuis, in Siegburg, een stadje halverwege tussen Keulen en Bonn.

Zo ging het ook met de andere internationals. Bernd Cullmann, de rijzige centrale verdediger van FC Köln, die al heel zijn leven met Belgen in Duitsland was geconfronteerd, want het veld van de club waar hij opgroeide, Spvg. Porz, lag midden in de Belgische wijk. Of Herbert Wimmer, de kilometervreter van Borussia Mönchengladbach, die een perfect en zeer complementair duo vormde met Günter Netzer en warempel: ook zijn eerste club, Borussia Brand, in de voortuin van Aken, grensde aan een Belgische wijk.

Het allereerste interview maakten we echter met een andere voetballer van Borussia Mönchengladbach en die had niets met Belgen in Duitsland. Maar Jupp Heynckes was de hartelijkheid in persoon. Hij schonk eerst bier uit en later op de dag kwam zijn vrouw nog met belegde broodjes. “Dat zal wel beter zijn dan het eten in de kazerne”, lachte hij. En Jupp Heynckes vertelde met vertedering over Borussia Mönchengladbach, over de manier waarop hij, de goalgetter, door de gracieuze Netzer werd gevoed, over de harde maar zeer rechtlijnige aanpak van de trainer, Hennes Weisweiler. Het trainerschap, zo vertelde de op dat moment 28-jarige Heynckes, fascineerde hem in hoge mate. En, zo voegde hij er tot onze verbazing aan toe, hij zou die trainerscarrière het liefst starten in België. Daar kon hij zich in alle rust ontwikkelen en bovendien boeide het Belgische voetbal hem, met zijn grote aandacht voor tactiek, met het verdedigen dat hier en daar tot kunst werd verheven. Die organisatie met aanvallende ideeën overgieten, dat sprak Heynckes aan, dat zou weleens een goeie leerschool kunnen zijn. Hij verheugde zich al op de jaren na zijn actieve carrière, mensen overtuigen van zijn ideeën, ze motiveren en stimuleren, dat was iets wat hem wel lag. Hopelijk, zei hij bij het afscheid, zien we elkaar in België nog terug.

We hebben hem inderdaad teruggezien. Vele jaren later, als trainer van Borussia Mönchengladbach. Of hij zich herinnerde ooit gezegd te hebben dat hij trainer in België wilde worden, vroegen we hem. Jupp Heynckes bleek het niet meer te weten. “Maar misschien komt het er nog van”, lachte hij, meer uit beleefdheid dan uit overtuiging.

Heynckes zou de Belgische leerschool inderdaad niet nodig hebben om een topcarrière uit te bouwen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content