Voor het eerst in het bestaan van de Primera División zitten er met Real Madrid, Atlético Madrid, Getafe en Rayo Vallecano vier clubs uit de hoofdstad in de Spaanse eerste klasse. Dat betekent twaalf Madrileense derby’s dit seizoen, met vanavond de klassieker: Atlético – Real. We trekken een blik derbynostalgie open.

Het boek ‘Las mejores anécdotas del Real Madrid’, dat vorig jaar in Madrid verscheen, bevat de beste anekdotes over de Koninklijke. Honderdtien jaar geschiedenis gespreid over 365 pagina’s en meer dan 500 verhalen, het ene al wat straffer dan de andere. Je zou denken dat in zo’n turf een pak sappige vertelseltjes te rapen vallen over de rivaliteit met stadsgenoot Atlético. Valt dat even tegen! Met moeite komen we aan vijf anekdotes. Een en ander wijst erop dat ze bij Real niet bepaald badend in het zweet wakker worden van de buren uit het zuiden van Madrid.

Dat beeld wordt bevestigd door Fernando Olmeda, de maker van de 26-delige documentaire De Cibeles a Neptuno over de eeuwige rivaliteit tussen Los Merengues en Los Colchoneros. De serie werd in 1997 uitgezonden op Telemadrid, maar bestaat helaas uitsluitend op videocassette. “Voor Real tellen alleen de wedstrijden tegen Barcelona en de Europese matchen. Van een speciaal gevoel bij de derby’s met Atlético is geen sprake. Voor Atlético, daarentegen, is de thuismatch tegen Real in het Estadio Calderón hét evenement van het jaar. Zelfs als Atlético tegen een andere ploeg speelt, zingen de supporters haatliedjes over Real.”

Die diepgewortelde aversie tegen alles wat Real is, zorgde in de loop der tijden voor nogal wat animo voor, tijdens en na el derbi madrileño. Dat nam soms haast ziekelijke proporties aan. Geen speler die dat beter illustreerde dan de Portugese spits Paulo Futre, van 1987 tot 1993 bij Atlético. Drie dagen voor de derby hing hij een foto van Paco Buyo, de toenmalige keeper van Real die vanwege zijn gelijkenis met de Amerikaanse acteur ook wel ‘ Schwarzenegger‘ genoemd werd, boven zijn bed. “Als ik ging slapen, keek ik hem in de ogen. En als ik opstond, zag ik hem weer. Ik zag zijn gezicht eigenlijk overal de hele dag.” In de finale van de Copa del Rey in 1992 hielp het in ieder geval. Futre maakte toen de 2-0, meteen ook de eindstand. Toen een journalist aan de spits vroeg of hij in de week ervoor vaak aan de derby gedacht had, schudde Futre met zijn hoofd: “Nee, ik heb de afgelopen week niet aan de finale gedacht. Ik ben daar drie weken geleden al mee begonnen.” Tekenend voor de mentaliteit bij Real was dan weer de reactie van ‘Schwarzenegger’: “Wij hebben op dezelfde manier getraind als altijd, bij ons hangt niet alles af van één derby.”

Niet alleen Futre en Buyo vochten historische duels uit, in de jaren zeventig en tachtig was het ook steevast uitkijken naar de confrontatie tussen Realspits Carlos Alonso ‘Santillana’ – met 13 doelpunten nog altijd topschutter van de derby – en zijn vaste bewaker Juan Carlos Arteche. De generatie daarvoor smulde van de duels tussen Goyo Benito, de beenharde besnorde verdediger van Real, en José Eulogio Gárate, de elegante Atléticospits die zijn doelpunten nooit vierde om de tegenstander niet te kwetsen. Het motto van Benito luidde als volgt: “Ofwel passeert de spits me ofwel de bal, maar nooit de twee samen.”

In die tijd – de jaren zestig en zeventig – was Atlético samen met Barcelona de enige ploeg die de hegemonie van Real ietwat kon doorbreken. Gárate, bij Atlético vaak samen in de spits met Luis Aragonés – de latere bondscoach – zei over de manier van voetballen van de rood-witten: “We beheersten toen de counter erg goed. We verdedigden samen, maakten de ruimtes klein op het middenveld en waren razendsnel in de aanval. Dat is historisch gezien onze speelstijl en die zouden we nooit mogen verloochenen.”

Het verraad van Bernabéu

Atlético, in 1903 opgericht door een groepje Baskische studenten als Madrileens filiaal van Athletic de Bilbao, en Real ontmoetten elkaar tot nog toe maar één keer in Europa. Dat gebeurde in 1959 tijdens de vierde editie van Europacup I, de voorloper van de Champions League. De twee Madrileense ploegen kwamen elkaar tegen in de halve finales. In de heenwedstrijd, gespeeld in Chamartín – de toenmalige thuisbasis van Real – kwam Atlético op voorsprong via Chuzo maar werd het nog 2-1 dankzij een penaltydoelpunt van Ferenc Puskás. De terugwedstrijd eindigde op 1-0 voor Atlético. In het huidige systeem zouden de rood-witten geplaatst zijn voor de finale, maar in die tijd telden uitdoelpunten nog niet dubbel. Een play-off moest uitmaken wie naar de finale ging. De UEFA duidde La Romareda, het stadion van Real Zaragoza, als decor aan voor de beslissende wedstrijd. Die ochtend in mei 1959 legden honderden auto’s, gevuld met supporters van beide clubs, het driehonderd kilometer lange traject van Madrid naar Zaragoza af. Een indrukwekkende stoet, ongezien in die tijd. De bars en restaurants onderweg deden gouden zaken. In La Romareda bezorgden Alfredo Di Stéfano en Ferenc Puskás Real een 2-1-overwinning. In de finale klopten Los Blancos vervolgens Stade Reims om zo voor de vierde keer op rij Europacup I te winnen.

In die periode had Real ook de legendarische Spaanse linksbuiten Francisco ‘Paco’ Gento in zijn rangen. De nu 79-jarige ex-voetballer speelde de meeste Madrileense derby’s ooit – 29 – tussen 1954 en 1970. Dat record moet hij ondertussen wel delen met die andere Realcoryfee: Raúl González Blanco. Wat echter weinig mensen zich nog herinneren, is dat de jonge Raúl tussen 1990 en 1992 bij de cadetten van … Atlético Madrid voetbalde. In zijn eerste jaar maakte hij er zelfs 65 doelpunten en werd hij kampioen in zijn reeks. Een scout van Real merkte hem op en zijn overstap was snel beklonken. Het was het begin van een langdurige romance. Raúls eerste doelpunt in het eerste elftal van de Koninklijke maakte hij overigens op 5 november 1994 tegen … Atlético.

Misschien nog minder geweten en nog verrassender is dat Santiago Bernabéu, de man naar wie het huidige stadion van Real Madrid genoemd is, ooit nog voor de stadsrivalen gevoetbald heeft. Tenminste, dat beweerde José María Castell, de architect van het Estadio Chamartín en socio nummer één van Real Madrid, jaren geleden in een interview: “Ik weet dat het straf is wat ik nu ga zeggen en ik zeg het niet graag omdat ik een groot respect voor hem had, maar Santiago Bernabéu heeft ons in 1920 verraden: hij stapte over naar de eeuwige rivaal. Na een jaar had hij wel spijt van zijn verraad en keerde hij terug.”

Het motief van Bernabéu voor zijn overspelig avontuurtje bij Atlético is opgegaan in de nevelen der voetbalgeschiedenis. Hoe dan ook, daarna voetbalde hij in de spits bij Real tot 1927, in 1929 werd hij secretaris van de bestuursraad, om er uiteindelijk in 1943 tot voorzitter verkozen te worden. Die functie bekleedde hij tot hij stierf aan de gevolgen van kanker in 1978. Met 35 jaar is hij de langstzittende president van Real geweest.

Dromen en bedrog

Over de derby zei hij: “Atlético laat zich niet bestelen. Dood aan de indringer! Het moet maar eens gedaan zijn met de diefstal!” Over de toenmalige voorzitter van Real zei hij: ” Ramón Mendoza zet aan tot geweld. Hij is zoals de KGB en Idi Amin ( ex-dictator van Oeganda, nvdr).” En over zichzelf: “Ik ben erger dan Hitler.”

Hij, dat is Jesús Gil y Gil, van 1987 tot 2003 de flamboyante voorzitter van Atlético Madrid. Tijdens zijn voorzitterschap werd de rivaliteit met de buren van Real op de spits gedreven. De hegemonie van de Koninklijke was Gil y Gil een doorn in het oog en hij had er alles voor over om die te doorbreken. Ook het belastinggeld van de inwoners van Marbella – waar Gil y Gil elf jaar burgemeester was – zo bleek later. Dat geld werd doorgesluisd naar allerlei duistere privébedrijfjes die uiteindelijk in handen bleken te zijn van Gil y Gil. Ook de omvorming van de club naar een nv verliep niet helemaal koosjer. Onrechtmatige toe-eigeningen en fraudegevallen kwamen aan het licht. Gevolg: de Atléticovoorzitter had tal van rechtszaken aan zijn broek. “Ik ben ongetwijfeld de meest vervolgde man van Spanje”, zei hij daarover.

Voor sommigen was Gil y Gil de Messias, voor anderen was hij de baarlijke duivel. Onder zijn despotische leiding werd Atlético een vulkanische club waar elke week wel iets te noteren viel. Zo passeerden er 31 trainers de revue, in het seizoen 1993/94 stelde de wispelturige voorzitter maar liefst zes keer een nieuwe coach aan, nog steeds een record in de Spaanse voetbalgeschiedenis. Het moet hoe dan ook niet makkelijk werken geweest zijn met een baas die zegt: “Ik ben aanhanger van de methode- Berlusconi: de voorzitter stelt de ploeg op.”

Onder het bewind van Gil y Gil boekte Atlético wel zijn laatste Spaanse successen, maar ging het net zo goed door de hel. In 1996 won het titel en beker aan de hand van coach Radomir Antic, met José Francisco Molina in doel, de Argentijnse pitbull Diego Simeone – de huidige coach – en artiest José Luis Caminero op het middenveld, en vooraan goalgetters als ‘ Kiko‘ en Milinko Pantic. Na het wonderseizoen 1996/97 ging het met Atlético van kwaad naar erger. In 1998 eindigde het nog als zevende, in 1999 zakte het verder weg naar de dertiende plaats en in het seizoen 1999/2000 gebeurde het: Atlético degradeerde. Een drama voor wat qua aantal titels – negen – nog altijd de derde club van Spanje is, na Real (31) en Barcelona (21). Bovendien hadden de rood-witten tot dat moment ook 66 jaar onafgebroken in eerste klasse gespeeld. Gelukkig loodste coach Luis Aragonés – met een ontluikende Fernando Torres in zijn kern – Atlético in 2002 terug naar de Primera División.

In mei 2003 trad de moegestreden Gil y Gil af als voorzitter. Hij liet de club achter met een berg schulden. Een klein jaar later stierf hij op 71-jarige leeftijd aan een herseninfarct. Zijn grote droom – Real van de troon stoten – verdween mee in zijn graf.

Meer dan twaalf jaar geleden

De Madrileense derby van vanavond is de 148e confrontatie tussen Atlético en Real Madrid in de Spaanse competitie: 80 van die wedstrijden (54 procent) won Real; Atlético trok 35 keer aan het langste eind (24 procent); en 32 keer speelden de Koninklijken en de Atleti gelijk. Real scoorde in totaal 259 keer – 1,76 doelpunten per wedstrijd – en Atlético 196 keer – 1,33 doelpunten per wedstrijd.

Het is wel al meer dan twaalf jaar dus, van het tijdperk Gil y Gil, dat Atlético nog eens kon winnen van Real Madrid. Op 30 oktober 1999 versloegen de rood-witten de aartsvijand toen in eigen huis met 1-3. Fernando Morientes opende de score al na 7 minuten voor Real, maar nog in de eerste helft zorgden twee doelpunten van Jimmy Floyd Hasselbaink en eentje van José Mari voor de 1-3-eindstand. Daarna slaagden Los Colchoneros er niet meer in de zo gehate buren te kloppen. Dat betekent dat Atléticoboegbeelden zoals Fernando Torres, sinds 2001 in het eerste elftal bij Atlético, en Sergio ‘Kun’ Agüero, vijf jaar bij Atlético tot hij vorige zomer werd weggekocht door Manchester City, nooit van Real konden winnen in de competitie. Gezien de rotvaart waaraan Real nu door de Primera División dendert, is het zeer onwaarschijnlijk dat Thibaut Courtois & co daar vanavond wel in slagen, maar … in voetbal weet je nooit!

DOOR STEVE VAN HERPE – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Voor Atlético is de thuismatch tegen Real hét evenement van het jaar.” Fernando OlmedaAtlético werd in 1903 opgericht door Baskische studenten als Madrileens filiaal van Athletic de Bilbao.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content