‘Die voetbalschoenen kunnen wel wachten. De jongens spelen hier toch voetbal op hun blote voeten. ‘ Op reportage bij FC Bibo, partner van Anderlecht in Abidjan.

Anderlecht en Afrika, het is een oude geschiedenis. In het seizoen 1959-’60 weken de Brusselaars voor het eerst van hun gewoonte af om puur Belgisch spelersmateriaal binnen te halen. Bij de nieuwe spelers voor de nieuwe campagne hoorden twee Hongaren ( Miklos Dacsev en Jeb Wolbling) en één Kongolees : Henri Erumba. Sindsdien gaat Sporting geregeld voetballers wegplukken in het zwarte continent, zowel uit de oude kolonie (zoals Julien Kialunda) als daarbuiten (bijvoorbeeld de Nigeriaan Stephen Keshi, de Zambiaan Charly Musonda of, levendiger in het geheugen, de Ivoriaan Aruna Dindane).

Al die spelers kocht Anderlecht ofwel ter plaatse in Afrika weg, ofwel bij een Europese club – Keshi, bijvoorbeeld, kwam van Lokeren. Maar nog nooit investeerde paars-wit in Afrika in het lokale voetbal zelf. Daar komt nu verandering in. Een paar maanden geleden sloot Anderlecht een samenwerkingsakkoord met FC Bibo, een club uit de Ivoriaanse hoofdstad Abidjan. En Anderlecht onderhoudt ook contacten met twee opleidingscentra in Kameroen : de Kadji Sports Academy en Setef de Douala.

De drijvende kracht achter deze initiatieven is Anderlechts algemeen manager Herman Van Holsbeeck. Hij zet daarmee het werk voort dat hij al had opgestart als manager van Lierse. Gegidst door de Belgische spelersmakelaar Serge Trimpont en diens associé Alfred Obrou – de enige door de Fifa erkende spelersmakelaar in Ivoorkust – ging Van Holsbeeck toen partnerships aan met Rio Sports d’Anyama, een tweedeklasser uit Abidjan. Het leverde Lierse geen windeieren op. De twee spelers die bij Rio Sports d’Anyama werden weggekaapt, maakten furore op het Lisp. Arouna Koné is intussen ook in Nederland een vedette geworden. En Adolph Tohoua geldt al van 2002 als een van de meest wervelende spelers van Lierse.

Van Holsbeeck was twee jaar geleden bij Lierse eveneens bezig met een project van een Ivoriaans internaat, dat Lierse zou financieren à rato van 25.000 per jaar. Maar dat dossier werd gesloten toen de manager het Lisp inruilde voor het Astridpark. Van Holsbeeck bleef het idee van een implicatie in Abidjan genegen. Met de steun van dezelfde twee vertrouwensmannen bereikte de manager een overeenkomst met FC Bibo, een van de 250 opleidingscentra in Ivoorkust. Eén jaar na dat principeakkoord belandden vier spelers van het opleidingscentrum in Brussel. De eerste van die vier, Cheikh Tioté, heeft overigens net zijn eerste profcontract ondertekend en zal volgend seizoen deel uitmaken van de A-kern. De ander drie moeten nog een tijd rijpen. Bassalia Sakanoko is intussen uitgeleend aan White Star Woluwe. Fodé Diakité werd afgestaan aan Union maar is nu naar Zweden afgereisd. En Jules César Oulai vertrok tijdens de winterstop naar La Louvière.

M amadou Guindo is een veertigjarige Ivoriaan die er niet in slaagde een carrière als voetballer uit te bouwen en zich dan maar op de coaching en opleiding van voetballers toelegde. Aanvankelijk deed hij dat individueel – “die jongens een beetje helpen” -, maar geleidelijk aan stak Guindo meer structuur in zijn onderneming. Acht jaar geleden werd FC Bibo als opleidingscentrum erkend door de FIF, de Ivoriaanse voetbalfederatie.

“In het begin”, vertelt Mamadou Guindo, “maakten wij vooral de Académie MimoSifcom en zijn directeur Jean-Marc Guillou gelukkig. Meerdere spelers die vanuit de academie van Sol Béni naar Beveren zijn vertrokken, werden eerst door mij gevormd en dan heb ik het niet over de minsten. Namen ? Kante Seydou Badjan, N’Dri Koffi Romaric, Mohamed Diallo Diallito en Diabis Diawara Junior. Op een moment stelde Guillou me voor om aan te sluiten bij zijn groep trainers in Sol Béni. Dat heb ik geweigerd omdat ik graag een zekere onafhankelijkheid bewaar. Hoe dan ook heb ik nooit gevreesd hier zonder werk te vallen. Want Abidjan overstroomt van het jonge voetbaltalent en die jongeren kunnen toch niet allemaal naar de Académie van ASEC. Het geval van Cheikh Tioté bewijst dat. Hij werd destijds geweigerd bij de Académie van de Mimosas maar bij Anderlecht zijn ze nu maar wat blij met hem. Stel dat ik had aanvaard om voor Guillou te werken, wat zou er dan van Tioté geworden zijn ? Omdat ik mijn vrijheid heb behouden, kon ik hem begeleiden.”

Het is simpel, vervolgt Guino. “Hier, in Abidjan, steekt er elke dag een nieuw voetbaltalent de neus aan het venster. Maar dan nog komt het erop aan die jongens goed te begeleiden, ervoor te zorgen dat ze voldoende bagage krijgen. Tegenover Tioté had ik nog een schuld af te lossen. Die jongen heeft vroeg zijn vader verloren. Op een dag kwam zijn moeder bij mij. Ze zei : ‘Coach, zorg voor hem. Al zijn vrienden zeggen dat hij talent heeft en ik hoop dat hij dankzij jou zijn weg kan maken in het voetbal. Ikzelf ben helaas te ziek om het nog te kunnen meemaken. ‘ Tioté had inderdaad veel talent. Ik ben er trots op dat ik hem heb kunnen helpen. Het is voor zulke jongens dat ik al jarenlang vecht. Voor veel van die jongens is voetbal de laatste hoop.”

Aan goede wil ontbreekt het Coach Bilbo – zoals hij in Abidjan wordt genoemd – beslist niet. En aan zijn kwaliteiten als mentor twijfelt niemand. Maar hij kan niet iedereen helpen. Guindo heeft voor zichzelf de grens afgebakend op 75 jonge voetballers. Als hij goed werk blijft leveren, kan hij niet meer dan 75 elementen toelaten. Die 75 jongens worden aan vijf trainers toevertrouwd en op basis van leeftijd in vijf groepen onderverdeeld. Er zijn vijf benjamins (9-10 jaar), tien pupillen (11-12), vijftien miniemen (13-14 jaar), twintig kadetten (15-16 jaar) en twintig juniors (17-19 jaar).

“De jongste twee categorieën krijgen drie trainingen per week, de andere vijf trainingen per week,” vertelt Zou Paul Bi’ To, de rechterhand van Mamadou Guindo. Hij is verantwoordelijk voor het logistiek en administratief beheer van FC Bibo. “Die trainingen vinden op twee verschillende locaties plaats. Op de plaats die men hier Jardin secret noemt, werken we vooral aan het technische aspect. De andere plek – Bac à sable genoemd, want er groeit geen sprietje gras op – delen we met andere opleidingscentra van de wijk Biafra in Treichville. Daar is, bijvoorbeeld, Moumou Dagano doorgebroken alvorens de stap naar België te zetten. Voor een goed begrip, hij behoorde niet tot onze structuren. De eerste speler die wij naar Europa hebben geloodst, is Sekou Cissé, die nu bij Roda JC speelt. Hij werd tijdens de winter van 2004 door de managers Trimpont en Obrou getransfereerd. Op dat ogenblik hadden we nog geen samenwerkingsakkoord met Anderlecht. Sinds een jaar geniet Anderlecht prioriteit wanneer we vinden dat een van onze spelers klaar is voor de oversteek naar Europa. Vandaar dat die vier jongens na Sekou Cissé in Brussel werden afgeleverd. Daar wordt trouwens weldra een vijfde speler aan toegevoegd. De vijftienjarige Bakary Saré Bouba doet fysiek ongelooflijk aan Patrick Vieira denken. Als zeg ik het zelf, een jongen met een enorme toekomst.”

Aan die eerste keuze voor spelers die de sprong naar Europa wagen, hangt vanzelfsprekend een prijskaartje. Voorts investeert Anderlecht ook op het vlak van materiaal. Dertig ballen, drie sets spelersuitrusting en negen paar schoenen – een levering op basis waarvan het bestuur van FC Bibo een selectie moet maken – werden al opgestuurd naar Abidjan.

“In principe ontvangen we in de zomer een nieuwe zending,” zegt Mamadou Guindo. “Nog veel meer dan in die schoenen zijn we geïnteresseerd in die ballen. Want die zijn ons belangrijkste werkmateriaal. Op termijn streef ik naar 75 ballen : dan zou elk van mijn jongens zijn bal hebben. Dan moeten we in de opbouw van de trainingen ook geen beurtsysteem meer invoeren als gevolg van een gebrek aan ballen. Die schoenen kunnen nog wel wat wachten. Tot de leeftijd van vijftien spelen de meeste jongens hier trouwens toch blootsvoets. Dat is essentieel voor de balbeheersing.

“Op het gebied van infrastructuur hoop ik dat we dankzij Anderlecht spoedig over bijkomende terreinen beschikken. Die Bac à sable in Biafra moeten we delen met een dozijn andere opleidingscentra. Niet alleen moeten we voortdurend met hun aanwezigheid rekening houden. We riskeren ook voor de concurrentie te werken. In het verleden hebben ASEC en zijn Académie al meer dan genoeg in onze vijver gevist. Dat is het doel niet. We willen zélf het eerste referentiepunt worden inzake Ivoriaans voetbaltalent.”

Er is nog werk aan de winkel, beseft Mamadou Guindo. “Vooral op het niveau van faciliteiten. De Académie heeft z’n eigen bussen voor het vervoer van spelers. Wij moeten onze jongens nog met zessen in een taxi proppen om ze naar alle uithoeken van de hoofdstad te brengen. Een wagen zou ons ook helpen bij het scouten. Nu kan ik slechts in enkele wijken van Abidjan talent gaan opsporen : Adjamé, Abobo, Marcoury, Treichville of Koumassi, waar Bassalia Sakanoko vandaan is. Ik ben ervan overtuigd dat er op vijftig kilometer van Abidjan nog een hele voorraad van jong talent rondloopt en dat die jongens niets liever willen dan te worden gerekruteerd. Helaas heb ik niet de mogelijkheden om hen te bereiken. Evenmin om hen te ontvangen, trouwens. Cheikh Tioté woonde, gezien de omstandigheden die ik u vertelde, bij mij in.

“En het gebeurt nog dat ik jongens onderdak bied. Maar het zou eenvoudiger zijn mochten we over onze eigen infrastructuur beschikken. Wat dat betreft ligt de bal in het kamp van Anderlecht.”

door Bruno Govers

‘We willen het eerste referentiepunt worden inzake Ivoriaans voetbaltalent.’

‘Voetbal is hier voor veel jongens de laatste hoop.’

‘Guillou vroeg me als trainer op zijn Académie, maar ik behoud liever mijn vrijheid.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content