Sinds kort ligt ‘Ik, Zlatan’, de biografie van de 31-jarige Zlatan Ibrahimovic, in de boekhandel. Een explosief boek, als u het ons vraagt. Zo spreekt hij in het eerste hoofdstuk voor het eerst uitvoerig over zijn mislukte passage bij Barcelona in het seizoen 2009/2010. U krijgt het hier integraal …

P ep Guardiola, trainer van Barcelona, je weet wel, die met zijn grijze doublebreasted maatpakken en zijn tobberige gezicht, kwam naar me toe. Hij keek bedrukt.

Ik vond hem in die tijd wel oké, niet direct een Mourinho of een Capello, maar hij kon ermee door. Dit was lang voordat ik vroeg of ze twee ziekenwagens bij het trainingsveld neer wilden zetten, just in case dat ik hem zou aanvliegen. Het was het najaar van 2009 en mijn jongensdroom was uitgekomen. Ik speelde in de beste ploeg van de wereld en was door zeventigduizend mensen toegejuicht in Camp Nou. Ik leefde op een wolk – nou ja, misschien niet helemaal: er werd een hoop rotzooi geschreven in de kranten. Ik was een bad boy en zo, ik was lastig om mee om te gaan. Maar toch, ik wás hier. Helena en de kinderen hadden het naar hun zin. We hadden een mooi huis in Esplugues de Llobregat en ik had er zin in. Wat kon er misgaan?

“Zeg,” zei Guardiola, “hier in Barcelona staan we met beide benen op de grond.”

Sure“, zei ik. ” Fine!”

“Dus hier komen we niet met Ferrari’s of Porsches naar de training.”

Ik knikte, maakte geen stennis, zo van: “Wat gaan mijn auto’s jou verdomme aan?” Maar ik dacht: wat wil hij? Wat wil hij me duidelijk maken? Geloof me, ik hoef niet meer zo vreselijk nodig in mijn Ferrari Enzo rond te rijden of hem op de stoep te parkeren of zo, echt niet. Maar ik hou van auto’s. Ze zijn mijn passie, dus ik zocht meer achter die woorden. Het was een beetje van “denk maar niet dat je wat voorstelt!”

Ik had toen wel al begrepen dat Barcelona een beetje een school was, een inrichting. De spelers waren wel in orde, hoor, niks mis mee. En Maxwell was er, mijn oude maatje van Ajax en Inter. En, eerlijk is eerlijk, geen van die jongens gedroeg zich raar of als superster. Messi, Xavi, Iniesta, het hele stel, het waren net schoolkinderen. De beste voetballers van de wereld bogen als knipmessen. Ik snapte er niks van. Het was lachwekkend. Als in Italië een trainer zegt: “Spring”, dan vragen de sterren zich af: hoezo, waarom moeten we springen?

Hier hoefde de trainer maar met zijn vingers te knippen en ze sprongen allemaal. Ik hoorde daar niet thuis, totaal niet. Maar ik dacht: maak er het beste van! Bevestig hun vooroordelen niet! Daarom probeerde ik me aan te passen. Ik deed overdreven lief. Het was niet normaal. Mino Raiola, mijn zaakwaarnemer en vriend, zei: “Wat is er met je aan de hand, Zlatan? Ik herken je gewoon niet.”

Niemand herkende me, mijn gabbers niet, niemand. Ik werd somber, en je moet weten dat ik al sinds Malmö ff een stelregel had: ik doe het op míjn manier. Het kan me niet schelen wat de mensen ervan vinden. Ik heb me nooit op m’n gemak gevoeld tussen braveriken. Ik hou van kerels die door het rood rijden, als je begrijpt wat ik bedoel. Maar nou, shit, ik zei niet wat ik vond.

Ik zei wat ik dacht dat je hoorde te zeggen. Het was klote. Ik reed in de Audi van de club en zei ja en amen als een scholier, of liever: zoals ik als scholier had moeten doen. Ik schold mijn ploeggenoten haast nooit meer uit. Ik werd saai. Zlatan was Zlatan niet meer, en dat was niet meer gebeurd sinds ik op de Borgarskola in Malmö zat en voor het eerst chicks in poloshirts van Ralph Lauren zag en het zowat in mijn broek deed als ik ze mee uit wilde vragen. Toch begon ik het seizoen geweldig. Ik maakte het ene doelpunt na het andere. We wonnen de supercup. Ik was de uitblinker. Ik was de beste man van het veld. Maar ik was mezelf niet. Er was iets gebeurd, niks ernstigs, nog niet, maar toch. Ik hield mijn mond, en dat is levensgevaarlijk, geloof me. Ik moet kwaad zijn om goed te spelen. Ik moet schreeuwen en tekeergaan. Nu hield ik me in. Misschien kwam dat door de druk. Ik weet het niet.

Ik was de op een na duurste aankoop aller tijden en de kranten schreven dat ik een probleemkind was en karakterfouten had, alle mogelijke vuiligheid, en misschien voelde ik het gewicht daarvan – van “hier bij Barça hebben we geen grote bek” en zo, en ik neem aan dat ik wilde laten zien dat ik dat ook kon. Het was het domste wat ik ooit had gedaan. Ik was op het veld nog steeds geweldig, maar het was niet leuk meer.

Ik dacht er zelfs over te stoppen met voetballen. Niet dat ik mijn contract wilde verbreken, ik ben prof. Maar ik had er geen plezier meer in. En toen kwam de winterstop. We gingen naar Åre en ik huurde een scooter. Zodra het leven stilstaat, huur of koop ik iets, en ik reed als een gek. Ik rijd altijd als een gek. Ik heb 325 gescheurd met mijn Porsche Turbo en de politie het nakijken gegeven. Ik heb zo veel waanzinnigs gedaan dat ik er haast niet aan durf te denken, en nu, in de bergen, jakkerde ik rond op mijn scooter, kreeg bevriezingsverschijnselen en andere ellende, en had het ontzettend naar m’n zin.

Eindelijk een paar adrenalinekicks! Eindelijk weer de oude Zlatan, en ik dacht: waarom zou ik doorgaan? Ik heb toch geld? Ik hoef me niet te vermoeien met zo’n lijpo van een trainer. Ik kan het leuk hebben en voor mijn gezin zorgen. Het was een mooie tijd. Maar het duurde niet lang. Toen we terugkwamen in Spanje, kwam de ramp. Misschien niet meteen, hij naderde in stilte, maar hij hing in de lucht. Er viel een belachelijk pak sneeuw.

Het was of de Spanjaarden nog nooit sneeuw hadden gezien. Bij ons op de berg stonden de auto’s overal dwars op straat en Mino, die dikke idioot – die fantastische dikke idioot, zeg ik erbij, zodat niemand me verkeerd begrijpt – had het stervenskoud en haalde me over om de Audi te nemen. Dat liep totaal verkeerd af. Op de helling naar beneden verloren we de macht over de wagen, donderden tegen een hek aan en molden de hele as aan de rechterkant.

Heel wat ploeggenoten hadden hun auto in dat rotweer in de kreukels gereden, maar niemand zo erg als ik. Ik had de kreukelwedstrijd gewonnen en we lachten erom, en waarachtig, ik was nog steeds af en toe mezelf. Ik had het nog steeds behoorlijk naar mijn zin. Maar toen begon Messi te zaniken. Lionel Messi is geweldig. Hij is echt ongelofelijk. Ik ken hem niet goed. We zijn heel verschillend. Hij is op zijn dertiende naar Barça gekomen. Hij is opgegroeid in die cultuur en heeft geen moeite met dat schoolse gedoe. Het spel van de ploeg draait om hem, op een heel natuurlijke manier eigenlijk. Hij is briljant, maar nu was ik er en ik maakte meer doelpunten dan hij. Misschien was hij jaloers, ik weet het niet. Hij ging naar Guardiola en zei: “Ik wil niet meer op rechts staan. Ik wil in het centrum spelen.”

Midvoor stond ik. Maar dat maakte Guardiola niet uit. Hij veranderde van tactiek. Van 4-3-3 ging hij over op 4-5-1, met mij in de punt en Messi er vlak achter, en ik raakte uit beeld. De ballen liepen via Messi en ik kon mijn eigen spel niet spelen. Ik moet op het veld zo vrij zijn als een vogel. Ik ben de man die het verschil maakt, op alle niveaus. Maar Guardiola offerde me op. Zo is het. Hij zette me voorin vast.

Goed, ik begrijp zijn positie wel. Messi was de ster, de golden boy. Guardiola moest naar hem luisteren. Maar kom op, zeg! Ik had bij Barça het ene doelpunt na het andere gemaakt, en ik was ook geweldig. Hij kan het elftal niet aan één man aanpassen. Ik bedoel: waarom had hij me dan in godsnaam gekocht? Je betaalt toch niet zo veel geld om mij als speler de nek om te draaien? Guardiola moest rekening houden met ons allebei, en natuurlijk werd de leiding van de club nerveus. Ik was hun grootste investering aller tijden en ik had het helemaal niet naar m’n zin in de nieuwe opstelling. Ik was te duur om het niet naar m’n zin te hebben.

Txiki Begiristain, de technisch directeur, drong eropaan dat ik met de trainer zou praten: “Praat het uit!” Daar voelde ik niet voor. Ik ben een speler die zaken accepteert. “Maar goed, fine, ik zal het doen.” Een vriend die ik via Xbox had leren kennen, zei tegen me: “Zlatan, het is net alsof Barça een Ferrari heeft gekocht en ermee rijdt alsof het een Fiat is”, en dat vond ik een mooie vergelijking. Guardiola had me veranderd in een simpelere, slechtere speler. Dat was in het nadeel van de hele ploeg.

Dus ik ging naar hem toe. Op het veld, tijdens de training, en op één ding lette ik goed: ik wilde geen ruzie maken, en dat zei ik ook tegen hem.

“Ik wil geen gevecht. Ik wil geen oorlog. Ik wil er alleen maar over praten”, en hij knikte.

Maar hij zag er toch een beetje angstig uit, dus ik herhaalde: “Als je denkt dat ik ruzie wil maken, ga ik weg. Ik wil alleen maar praten.”

“Goed! Ik vind het fijn om met de spelers te spreken.”

“Luister,” vervolgde ik. “Jullie profiteren niet van mijn kwaliteiten. Als jullie alleen maar een goalgetter hadden willen hebben, hadden jullie Inzaghi of zo moeten kopen. Ik heb ruimte nodig, vrijheid. Ik kan niet alleen maar de hele tijd op en neer rennen en diepgaan. Ik weeg 98 kilo. Ik heb daar het lichaam niet voor.”

Hij keek nadenkend. Hij keek altijd zo vervloekt nadenkend.

“Ik denk dat je wel zo kunt spelen.”

“Nee, dan kunnen jullie me beter op de bank zetten. Met alle respect, ik begrijp het wel, maar je hebt mij opgeofferd voor Messi. Dat kan zo niet. Het is net of jullie een Ferrari hebben gekocht en ermee rijden alsof het een Fiat is.”

Hij keek nog een beetje nadenkender.

“Oké, misschien was het een vergissing. Dit is míjn probleem. Ik zal het oplossen.”

Ik was blij. Hij zou het regelen. Ik ging opgelucht weg, maar naderhand kwam de koude douche. Hij keek me nauwelijks meer aan. Nou ben ik niet iemand die zich echt druk maakt over zoiets en ondanks mijn nieuwe positie bleef ik geweldig spelen. Ik maakte weer doelpunten. Niet zulke mooie als in Italië. Ik speelde te ver naar voren. Het was geen ‘ibracadabra’ meer, maar toch … uit tegen Arsenal in het nieuwe Emirates Stadium in de Champions League – we maakten gehakt van ze. Het stadion kookte. De eerste twintig minuten waren ongelofelijk. Ik maakte de 1-0 en de 2-0. Het waren weer mooie doelpunten en ik dacht: Guardiola kan me aan mijn reet roesten! Ik ga er gewoon voor!

Maar toen werd ik gewisseld en toen kwam Arsenal terug. Ze maakten 1-2 en 2-2, het was shit, en ik had mijn kuit geblesseerd. Normaal maken trainers zich zorgen om zoiets. Een geblesseerde Zlatan is een serieus probleem voor iedere ploeg. Maar Guardiola was ijzig. Hij gaf geen kik. Ik deed drie weken niet mee en zelfs toen kwam die idioot niet één keer naar me toe om te vragen: “Hoe gaat het met je, Zlatan? Kun je de volgende wedstrijd spelen?”

Hij zei niet eens goeiemorgen. Geen woord. Hij ontweek mijn blik. Als ik ergens binnenkwam, ging hij weg. Waar gaat dit om, dacht ik. Heb ik iets gedaan? Zie ik er verkeerd uit? Praat ik raar? Ik werd er gek van. Ik kon niet slapen. Ik dacht er voortdurend aan. Niet dat Guardiola zo nodig van me moest houden. Voor mijn part haatte hij me. Haat- en revanchegevoelens prikkelen me. Maar nu raakte ik mijn focus kwijt. Ik praatte erover met de spelers. Niemand begreep er iets van. Ik vroeg het Thierry Henry, die toen ook op de bank zat. Thierry Henry is de beste spits uit de geschiedenis van het Franse voetbal. Hij is heftig. Hij was nog altijd ongelofelijk goed en hij had het ook moeilijk met Guardiola.

“Hij praat niet met me. Hij kijkt me niet eens aan. Wat kan er aan de hand zijn?”, vroeg ik.

“Geen idee”, antwoordde Henry.

We begonnen er geintjes over te maken, zo van: “Ha, Zlatan, nog aangekeken vandaag?” “Nee, maar ik heb zijn rug gezien!” “Gefeliciteerd, het gaat al beter!” Dat soort kinderachtigheden; dat hielp een beetje. Maar het werkte me echt op de zenuwen en ik vroeg me elke dag, elk uur af: wat heb ik gedaan? Wat is er mis? Ik kreeg geen antwoorden, niks. Alleen begreep ik dat Guardiola’s ijzigheid iets te maken moest hebben met het gesprek over Messi. Een andere verklaring was er niet. Maar dat zou toch bezopen zijn. Was het psychologische oorlogvoering van hem omdat ik mijn plek in het elftal ter discussie had gesteld? Ik probeerde hem ermee te confronteren. Ging naar hem toe en keek hem aan. Hij ontweek mijn blik. Hij zag er benauwd uit en natuurlijk had ik een afspraak kunnen maken en kunnen vragen waar dit over ging. Maar nooit van z’n leven. Ik had genoeg voor hem gekropen.

Dit was zíjn probleem. Al wist ik niet wat het was. Ik weet het nog steeds niet. Hoewel … ik denk dat die vent niet tegen sterke persoonlijkheden kan. Hij wil lieve schooljongetjes hebben, en wat nog erger is: hij loopt weg voor zijn problemen. Hij is niet in staat ze in de ogen te kijken en dat maakte het alleen maar erger.

Het wérd ook erger.

De aswolk kwam. In heel Europa ging er geen vliegtuig en wij moesten tegen Inter in het San Siro in Milaan. We gingen met de bus. Dat leek een of ander licht bij Barça een goed idee. Ik was toen blessurevrij. Maar de reis was een ramp. Het duurde zestien uur voordat we eindelijk in Milaan aankwamen. Het was onze belangrijkste wedstrijd tot dan toe, de halve finale in de Champions League. Ik had me ingesteld op fluitconcerten en hysterie in mijn oude thuisstadion – geen probleem, integendeel, daar word ik beter van. Maar de rest van de ploeg was niks waard en ik geloof dat Guardiola geobsedeerd was door Mourinho.

José Mourinho is een big star. Hij had de Champions League al gewonnen met Porto. Hij was mijn trainer bij Inter. Hij is knap. De eerste keer dat hij Helena ontmoette, fluisterde hij haar toe: ‘Helena, you have a mission. Feed Zlatan, let him sleep, keep him happy!’ Helena kreeg er kippenvel van. Die vent is een en al macho. Hij zegt wat hij wil. Ik mag hem graag. Hij is de koning, de legeraanvoerder. Maar hij bekommert zich ook om je. Hij sms’te me bij Inter de hele tijd om te vragen hoe het met me ging. Hij is het tegenovergestelde van Guardiola. Als Mourinho ergens binnenkomt, gaat het licht aan, terwijl Guardiola de gordijnen dichtdoet. Ik had het vermoeden dat Guardiola zich nu met hem wilde meten.

“We spelen niet tegen Mourinho. We spelen tegen Inter”, zei hij, alsof wij dachten dat we tegen de trainer moesten spelen, en toen begon hij met dat filosofische gedoe van hem.

Ik luisterde nauwelijks. Waarom zou ik? Het was toch maar hoogdravende prietpraat over bloed, zweet en tranen. Ik heb nog nooit een trainer zo horen praten! Puur gelul! Maar nu kwam hij toch naar me toe. Dat was bij de training in San Siro, en er waren mensen die kwamen kijken, zo van: “Ibra is terug!”

“Kun jij vanaf het begin spelen?”, vroeg Guardiola.

“Absoluut”, zei ik. “Ik ben geprikkeld.”

“Maar ben je er ook klaar voor?”

“Zeker weten. Ik voel me goed.”

“Maar kun je het aan?”

Hij leek wel een papegaai. Ik kreeg er bad vibes van.

“Luister, het was een hopeloze reis, maar ik ben in vorm. De blessure is genezen. Ik zal alles geven.”

Guardiola leek te twijfelen. Ik begreep hem niet, en toen belde ik Mino Raiola. Ik bel Mino om de haverklap. Zweedse journalisten zeggen vaak: “Mino is slecht voor Zlatans imago.” “Mino is dit of dat.” Zal ik eens zeggen hoe het echt zit? Mino is een genie.

Ik vroeg hem: “Wat wil die gast?” We begrepen het geen van beiden. We begonnen ons op te winden. Maar ik stond in de basis en het bleef lang 0-0. Maar toen ging het mis. Ik werd na een uur gewisseld en we verloren met 3-1. Shit. Ik was woedend. Vroeger, bij Ajax bijvoorbeeld, zat een verloren wedstrijd me dagen of weken dwars. Maar nu had ik Helena en de kinderen. Zij helpen me het te vergeten en door te gaan, dus ik concentreerde me op de return in Camp Nou. De stemming was vreselijk. Iedereen had de pest aan Mourinho. De journalisten schreven een hoop onzin, dat de scheidsrechter van de vorige wedstrijd en Mourinho vriendjes van elkaar waren en dat ze samen een restaurant hadden en dat we daarom hadden verloren; het sloeg allemaal nergens op. Donkere wolken pakten zich boven ons samen en we moesten fors winnen om door te gaan.

En toen … ik wil er niet aan denken. Ja toch, dat wil ik wel, want ik ben er sterker van geworden. We wonnen met 1-0. Maar dat was niet genoeg. We lagen uit de Champions League en Guardiola keek me aan alsof het allemaal mijn schuld was, en ik dacht: nu is het afgelopen, nu zijn mijn dagen geteld. Na de wedstrijd leek het alsof ik niet meer welkom was bij de club, en ik voelde me beroerd als ik in hun Audi reed.

Ik voelde me shit als ik in de kleedkamer zat, terwijl Guardiola me aankeek alsof ik een storende factor, een buitenstaander was. Het was niet normaal. Hij was een muur, een stenen muur. Ik kreeg geen teken van leven van hem en ieder ogenblik dat ik daar was, wilde ik weg.

Ik hoorde er niet meer bij en toen we uit tegen Villarreal speelden, liet hij me vijf minuten spelen. Vijf minuten! Ik kookte inwendig. Niet omdat ik op de bank zat. Ik kan het accepteren als de trainer mans genoeg is om te zeggen: “Je bent niet goed genoeg, Zlatan. Ik stel je niet op!”

Maar Guardiola zei geen woord, geen barst, en nou had ik er genoeg van. Ik voelde het in mijn hele lijf en als ik Guardiola was geweest, was ik bang geweest. Niet dat ik een vechtersbaas ben. Ik heb allerlei rotzooi uitgehaald. Maar ik houd mijn handen thuis. Ja, op het veld heb ik wel een paar mensen een kopstoot gegeven. Hoewel, als ik kwaad word, wordt alles zwart voor mijn ogen. Dan moet je niet in mijn buurt zijn. Maar om precies te zijn: toen ik na de wedstrijd de kleedkamer in kwam, was ik niet direct van plan een aanval van waanzin te krijgen. Maar ik was niet blij – en dan druk ik me nog zacht uit – en daar stond mijn vijand zich op zijn kale knikker te krabben. Verder waren er niet veel mensen.

Touré was er, en nog een paar anderen. Er stond daar zo’n metalen bak waar we onze kleren in doen. Ik staarde naar die bak. En toen gaf ik hem een schop. Hij vloog wel drie meter weg, maar ik was nog niet klaar. Nog lang niet.

Ik schreeuwde: “Jouw ballen zijn net zo groot als die van mijn kinderen.” En vast nog wel ergere dingen. En toen nog: “Jij doet het in je broek voor Mourinho. Loop naar de hel!”

Ik was knettergek en je zou verwachten dat Guardiola iets terug zou zeggen, iets in de trant van: “Ho, ho, zo praat je niet met je trainer!” Maar zo is hij niet. Hij is een laf watje. Hij zit nog in de luiers. Hij raapte de metalen bak alleen maar op, als de eerste de beste conciërge, en toen ging hij de kleedkamer uit en praatte er nooit meer over, met geen woord. Maar natuurlijk ging het voorval snel rond. In de bus vroegen ze allemaal vreselijk opgewonden: “Wat is er gebeurd, wat is er gebeurd?”

Niks, dacht ik. Ik heb hem alleen maar even de waarheid gezegd. Maar ik kon er niet over praten. Ik was zo kwaad. Week in week uit had mijn trainer en baas me ijzig buitengesloten zonder uit te leggen waarom. Het was bezopen. Ik heb weleens vaker een gruwelijke ruzie gehad. Maar dan praatten we het de volgende dag uit en zo hoort het ook. Nu bleef hij me maar doodzwijgen en gek maken. Ik dacht: ik ben 28 jaar. Ik ben een geweldige voetballer. Ik heb 22 doelpunten gemaakt en 15 assists gegeven, alleen al hier bij Barça, en ik word behandeld als een voetveeg.

Moet ik dat pikken? Moet ik me blijven aanpassen? Nooit van m’n leven! Toen ik begreep dat ik tegen Almería weer op de bank moest zitten, herinnerde ik me: Hier bij Barcelona komen we niet met Porsches of Ferrari’s naar de training! Wat was dat eigenlijk voor flauwekul? Ik rij wat ik wil, zeker als ik daar een paar idioten mee kan pesten. Ik sprong in mijn Enzo, gaf gas en parkeerde hem voor de ingang van het trainingscomplex. Toen gingen de poppen natuurlijk aan het dansen. De kranten schreven dat de auto net zo veel kostte als de maandsalarissen van alle spelers van Almería bij elkaar. Maar ik maakte me er niet druk om. Het gezwets in de media was op dat moment maar peanuts. Ik had me voorgenomen weerwerk te geven.

Ik had besloten serieus terug te vechten en je moet weten: dat spelletje beheers ik. Ik was wel vaker een harde geweest, geloof me. Maar om het goed te doen moest ik me wel goed voorbereiden, dus ik overlegde natuurlijk met Mino. Wij plannen slimme en vuile trucs altijd samen.

En ik belde mijn gabbers. Ik wilde de zaak van alle kanten bekijken en god, wat kreeg ik een adviezen. De jongens uit Rosengård ( de probleemwijk in Malmö waar Ibrahimovic opgroeide, nvdr) wilden naar Barcelona komen en de zaak kort en klein slaan, en dat was natuurlijk heel aardig van ze, maar het leek me niet helemaal de juiste strategie in deze situatie. Ik praatte natuurlijk ook met Helena. Zij komt per slot van rekening uit een andere wereld. Ze is cool. Ze kan ook hard zijn. Maar nu troostte ze me: “Je bent in elk geval een betere vader geworden. Als je het niet naar je zin hebt in de ploeg, zijn wij je team”, zei ze, en dat deed me goed.

Ik trapte heel wat balletjes met de kinderen en probeerde ervoor te zorgen dat het hele gezin het naar zijn zin had. En natuurlijk speelde ik videogames. Daar ben ik een beetje aan verslaafd. Ik ga er helemaal in op. Maar sinds mijn tijd bij Inter, toen ik soms tot vier, vijf uur ’s morgens speelde en met maar twee, drie uur slaap naar de training ging, heb ik een paar regels voor mezelf opgesteld: geen Xbox of PlayStation na tien uur ’s avonds.

Ik mag mijn tijd niet zomaar verdoen, en in die weken in Spanje probeerde ik me echt aan mijn gezin te wijden en alleen maar te relaxen in onze tuin, met af en toe een Corona. Dat was voor mij de mooie kant van de zaak. Maar ’s nachts als ik wakker lag of op de training, als ik Guardiola zag, kwam de andere kant boven. De woede bonkte in mijn hoofd, ik balde mijn vuisten en ik plande mijn tegenzetten en mijn revanche. Nee, ik begreep steeds beter dat er nu geen weg terug meer was. Het was tijd voor oorlog.

Het was tijd om de draak in me wakker te maken. Want vergeet niet: je kunt de man uit het getto halen, maar je kunt nooit het getto uit de man halen!

DOOR ZLATAN IBRAHIMOVIC & DAVID LAGERCRANTZ

“Ik hield mijn mond, en dat is levensgevaarlijk, geloof me. Ik moet kwaad zijn om goed te spelen.”

“Messi is opgegroeid in de Barçacultuur en heeft geen moeite met dat schoolse gedoe.”

“Elke dag, elk uur vroeg ik me af: wat heb ik gedaan? Wat is er mis? Ik kreeg geen antwoorden, niks.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content