Rond zesdaagsen hangt al van oudsher een sfeer van afspraken en schimmigheid. Wedstrijddirecteurs, zo hoor je al jaren fluisteren, zouden graag zelf bepalen wie er wint. In wezen zouden sommige zesdaagsen uitgroeien tot een sportieve show waarvan het scenario al op voorhand is uitgetekend. Het wordt vaak zó perfect gebracht dat vrijwel niemand iets in de gaten heeft.

Twee jaar geleden won Iljo Keisse aan de zijde van Matthew Gilmore de zesdaagse van Gent. Na een helse finale moesten de klassementsspurten in de laatste 50 ronden de wedstrijd beslissen. Keisse, op dat moment nog lang niet zo robuust en snedig als nu, haalde het in vier van de vijf spurten van de toen supersonisch snelle Nederlander Robert Slippens, die voordien in een nevennummer nog zijn spetterende conditie had getoond door net niet het baanrecord te breken. Toch werd hij gevloerd door Keisse. Het was alsof Johan Van Summeren vier keer op rij Tom Boonen zou kloppen. Kenners schudden het hoofd, maar het Gentse Kuipke ging helemaal uit de bol. Ook de kranten haalden het wierookvat boven en plaatsten niet één kritische kanttekening bij de overwinning van Keisse en de toen erg matig rijdende Gilmore. Samen met zijn ploegmaat Danny Stam zei Robert Slippens na afloop dat hij ontgoocheld was. Een dikke maand later wonnen Slippens-Stam in eigen land de zesdaagse van Rotterdam. Ook dat leek perfect in het draaiboek te passen.

Een rijk gevarieerd pakket

Geen koersdirecteur die openlijk zal toegeven dat er in zesdaagsen al eens afspraken worden gemaakt. Ook Patrick Sercu niet, die in Gent al jaren de touwtjes strak in handen heeft. Nochtans zou Sercu zich vroeger bij momenten ook ondergeschikt hebben moeten maken aan bepaalde regels : hij won 88 van de 223 zesdaagsen die hij reed. Het hadden er gemakkelijk 150 kunnen zijn. Tussen Sercu en de concurrentie lag er een wereld van verschil. De West-Vlaming was de Eddy Merckx van de piste. De manier waarop hij in een ploegkoers in een hoog tempo nog eens extra kon versnellen, was een lust voor het oog.

Zesdaagsen mogen zeker niet onderschat worden. De op de baan gevormde Johan Bruyneel vergeleek een ploegkoers ooit met de finale van een klassieker. Elke avond opnieuw moeten de renners gedurende zes à zeven uur een compact programma afwerken (zie kader) waarin er nauwelijks ruimte is om te ademen. Het publiek krijgt een rijk gevarieerd pakket aangeboden. In Gent drijven sportieve overwegingen de toeschouwers naar de piste, al horen eten en drinken ook daar steeds meer bij het evenement en plegen ook vips, niet gehinderd door enige kennis van zaken, de wedstrijd te volgen. Toch blijft het sportieve karakter primeren. Zes dagen lang worden er topprestaties geleverd. Jammer daarom dat niet altijd de beste ploeg wint, zo beweren kenners, en er vaak andere factoren meespelen. Sommige wedstrijddirecteurs zouden er zich zelfs niet voor schromen om net voor de finale openlijk met alle topploegen te gaan praten. Het geeft telkens een wrange nasmaak, maar het leek vastgeroest te zitten in de ziel van dat soort wedstrijden.

Stille revolutie

Verrassend daarom is dat het vorig seizoen in de zesdaagsen tot een stille, haast onopvallende revolutie kwam. Dat had te maken met de plots opkomende zegehonger van de Zwitser Bruno Risi. Nadat zijn vaste ploegmaat Kurt Betschart was gestopt, mentaal gesloopt na vijftien jaar aan de top, werkte Risi het winterseizoen vooral af aan de zijde van een andere Zwitser, Franco Marvulli. Drie keer reed Risi met Erik Zabel. Het was alsof hij helemaal opfleurde: hij won acht van de elf zesdaagsen, een ongeëvenaard record. Van afspraken wilde hij niets horen. Zo haalden Risi/Marvulli het bijvoorbeeld in de zesdaagse van Kopenhagen van de door iedereen getipte Denen Piil/Rasmussen en zegevierden de Helveten ook in Hasselt, tegen Iljo Keisse die ploeg vormde met de Italiaanse routinier Marco Villa. Dat was een goeie zaak voor dit wereldje. De juiste sportieve waardeverhoudingen werden gerespecteerd.

Die mentaliteitsverandering bleek geen eenmalige opflakkering. Ze trok zich dit seizoen door. Al tijdens de eerste zesdaagse van het seizoen, die van Amsterdam, werd de strijd openlijk gevoerd. Iedereen verwachtte daar een overwinning van Robert Slippens, die na een jaar afwezigheid na een val zijn definitieve rentree maakte aan de zijde van Danny Stam. Maar niet Slippens/Stam maar Keisse en zijn ploegmaat Robert Barko pakten de overwinning. Op hetzelfde moment leek het in Grenoble een uitgemaakte zaak dat de Fransman Neuville met Marco Villa zou winnen. De jonge Denen Rasmussen en Morkov dachten daar echter anders over. In Dortmund werd er een nieuwe Duitse ploeg aan het publiek gepresenteerd: Erik Zabel en de coming manLeif Lampater. Een overwinning van beiden leek de ideale locomotief voor de andere zesdaagsen die nog in Duitsland worden gereden, maar dat paste niet in de plannen van Bruno Risi: de koning van de ovale baan, die in Amsterdam zijn ploegmaat Marvulli in volle finale zag kraken, won nu met dezelfde Marvulli – helemaal herboren nadat hij vorige zomer werd gekweld door privéproblemen. Ook tijdens de vorige week dinsdag geëindigde zesdaagse van München, de meest slopende van alle, domineerden Risi/Marvulli op een indrukwekkende manier. In de ploegkoersen schroefden ze het tempo zo op dat er een gemiddelde snelheid van tegen de 55 kilometer per uur werd gehaald. In de finale pareerden de Zwitsers alle aanvallen op een indrukwekkende manier. De winnaars van de zesdaagse van Gent lijken al vast te staan …

Tegen alle logica in

Of dat zo zal zijn, dat moet de komende dagen in het Gentse Kuipke blijken. Iljo Keisse en Robert Bartko zijn de grote favorieten. Sommigen tippen hen nu al als de gedoodverfde winnaars, maar eigenlijk zouden ze die zege niet mogen behalen. Het zou een aanfluiting zijn van de sportieve lijnen die tijdens deze winter werden getekend. Vorig jaar was Keisse samen met Robert Bartko op weg naar de zege tot de wedstrijd na het dodelijke ongeval van de Spanjaard Isaac Gálvez werd stilgelegd. Over de overwinning van Keisse-Bartko zou toen niemand hebben gediscussieerd. De concurrentie was niet echt overweldigend. Bruno Risi reed met de Duitser Lampater, die na een wereldbekerwedstrijd in het Australische Sydney doodvermoeid aan de start verscheen en maar niet op dreef raakte. De andere oppositie kwam van Danny Stam en zijn landgenoot Peter Schep, en aanvankelijk ook van Isaac Gálvez en Juan Llaneras. Die laatste is trouwens nog zo getraumatiseerd door de dodelijke val van Gálvez dat hij op de vraag van dit magazine om over die dramatische gebeurtenis te praten, niet wilde ingaan.

Nu vormt Risi dus weer ploeg met Marvulli. Ook in Gent zal het iedereen snel duidelijk zijn dat dit tweespan, zonder ongelukken of andere onverwachte hindernissen, het intrinsiek sterkste duo is. Dat heeft vooral te maken met de uitzonderlijke klasse van Risi, die op zijn 39ste de beste ploegkoerser ter wereld blijft en op dit moment in een spetterende conditie steekt. Geen renner die in de jacht op een ronde zo snel een kloof slaat als hij. Geen renner ook die mentaal zo sterk is als Risi, die door de opeenvolging van zesdaagsen mentaal niet wordt gesloopt. Risi heeft bovendien al vijf jaar niet meer in Gent gewonnen, dat moet hem extra prikkelen. Bovendien bleek zijn onaantastbaarheid in München pal voor de finale op een heel opvallende manier: Risi en Marvulli totaliseerden 275 punten, voldoende om zich voor de laatste ploegkoers in een paar nevennummers te mengen om zo de kloof van 300 punten te bereiken en een extra ronde te verwerven – die je voor iedere 100 punten krijgt. De Zwitsers hielden zich echter afzijdig, zo groot was het geloof in eigen mogelijkheden. Ze wisten dat niemand hen kon bedreigen, ook Iljo Keisse en Robert Bartko niet. Keisse werkt dit seizoen geduldig verder aan zijn ontwikkelingsproces en heeft de klasse en het charisma om een toekomstige patron te worden, maar als het er echt om gaat, moet hij voorlopig nog even passen. Dat bleek in München: Keisse-Bartko speelden niet mee in de finale en eindigden vierde, op twee ronden, al kreeg het duo in de finale op een ongelukkig moment een technisch probleem.

Uitslagen voorspellen

Natuurlijk kan Iljo Keisse in Gent wat meer en zal Robert Bartko ook boven zichzelf uitstijgen – al voelt deze Duitse krachtpatser zich beter op een baan van 200 meter dan op een piste van 166 meter zoals in Gent. Voor Risi en Marvulli speelt dat allemaal geen rol, net zo min trouwens als voor de Nederlanders Robert Slippens en Danny Stam, die weer naar hun beste niveau groeien en outsiders zijn in Gent. Vooral ook omdat ze al meer dan een jaar niet hebben gewonnen.

Het blijft niettemin de vraag of een overwinning van Iljo Keisse niet beter in het plaatje past, zodat de Gentenaar in zijn status van nieuwe vedette wordt bevestigd. Het zou perfect kaderen in de gebruiken van dit wat mystieke milieu, maar regelrecht indruisen tegen alles wat er de voorbije maanden is gebeurd. Dan zou je immers ook al de uitslagen van de daaropvolgende zesdaagsen kunnen voorspellen: Bartko/Keisse in Gent dus, Slippens/Stam volgende maand in Maastricht en vervolgens Risi/Marvulli in Zürich. Die laatste wedstrijd krijgt dan een speciaal pigment, want in dat geval zou Bruno Risi in eigen land zijn 50ste zesdaagse winnen. Maar net zo goed denkt hij daar vooraf anders over en wordt er in Gent gereden als in de andere zesdaagsen: hard tegen hard. Met Risi/Marvulli als winnaars. S

door jacques sys – foto: christophe smets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content