Bij Barcelona speelde hij in de jeugd aan de zijde van Valdés, lniesta en Messi, nu moet de Spanjaard Dani Fernández bij RC Genk als rechtsachter voor ervaring en diepgang zorgen. ‘Dat ik Been een geweldige trainer vind, mag iedereen weten.’

Midden maart 2012 kreeg Dani Fernández (29) van Martin van Geel, de technisch directeur van Feyenoord, te horen dat zijn aflopende contract bij de Rotterdammers niet verlengd zou worden. “Dani reageerde teleurgesteld op onze mededeling”, verklaarde Van Geel toen in Voetbal International. “Ik kan dat begrijpen, want zo’n boodschap is nooit leuk. Maar hij moet het ook hebben zien aankomen.”

De échte hel

Verwonderlijk was dit slechte nieuws inderdaad niet, want de Spaanse verdediger – die in de zomer van 2009 samen met Mario Been de overstap maakte van NEC – speelde door twee zware kruisbandblessures alles bij elkaar slechts tien wedstrijden voor Feyenoord. “Ik ben een emotioneel mens, maar ik kan niet huilen”, gaf Fernández in augustus 2011 ruiterlijk toe in een monoloog die verscheen in VI. “Blijkbaar ben ik een binnenvetter. De échte pijn die ik lijd, die hou ik voor mezelf. Want ik heb de hel meegemaakt. Twee zware kruisbandletsels, terwijl in augustus 2009 mijn beste vriend Dani Jarque, de aanvoerder van Espanyol, overleed aan een hartaanval.”

Op 13 september 2009 (tegen Willem II) en op 16 augustus 2010 tijdens de training sloeg het noodlot toe. “Ik kan nog altijd niet goed vertellen over de tweede keer dat ik een kruisband afscheurde”, beweerde hij. “Dat zijn te veel herinneringen ineens en te veel pijn. Het was écht de hel. Je staat op, gaat trainen en een paar uur later lig je op de bank in de wetenschap dat je een jaar lang aan de kant staat. Het wrange was dat er niks bijzonders gebeurde. Ik nam een bal aan, wilde sprinten en pats. Gewoon pech. Maar wát voor een. De ochtend nadat het gebeurde, was de slechtste in mijn leven. Ik wilde wenen, maar opnieuw kon ik het niet. Het zou wel eens opluchten, een keertje goed huilen. Wat het zo moeilijk maakt, zijn de ups en downs. De ene dag boek je progressie, de volgende dag kan je niks. Je moet je echt omhoog vechten.”

Aan de karaktersterkte van Fernández zal het dus niet liggen, want zijn lijdensweg was lang en eenzaam. “Barcelona redde me”, wist de rechtsachter. “Ik ben Feyenoord eeuwig dankbaar dat ik naar huis mocht om daar te gaan revalideren. Veel clubs willen een geblesseerde dicht bij zich houden om de vorderingen te kunnen bekijken. Maar Feyenoord deed niet moeilijk. In Barcelona had ik mijn familie om de hoek wonen. En waar wil je heen als je in de problemen zit? Ook voor mijn vrouw was dat het beste. We hadden net een kleintje erbij. Opeens zat zij thuis met drie kinderen, want ik kon helemaal niks. In feite heb ik het aan mijn vrouw en kinderen te danken dat ik nog voetbal. Alléén had ik dit niet gered. Mijn kindjes zijn mijn engeltjes en brengen me geluk. Mijn echtgenote is alles voor me. Ze ging mee naar Oekraïne, naar Nijmegen en Rotterdam. Ze is altijd alleen thuis, maar slaat zich erdoorheen. Ik zou niet weten wat ik zonder haar moet. Ik had het zwaar, maar zij nóg zwaarder.”

Kousen over knieën

De afgelopen maanden kreeg de Spanjaard ruimschoots de tijd om te beseffen dat alles relatief is en dat een florissant ogende loopbaan zo voorbij kan zijn. “Als voetballer ben je voortdurend bezig met je toekomst”, wist Fernández maar al te goed. “Die schat je rooskleurig in: eerst hier spelen, dan daarnaartoe en dán misschien de top. Het is een lange, rechte weg zonder obstakels. Denk je. Ik weet nu dat het niet zo werkt. Dit probeer ik uit te leggen aan de jongere spelers. Als je niets meemaakt, denk je écht dat het vanzelf gaat. Als die twee verloren jaren íéts opleverden, dan is het dat ik weer kan genieten van de simpele dingen in het leven. Geld? Totaal onbelangrijk. Opstaan, een boterham eten en naar de training gaan. Dát is pas geluk. Een voorbereiding op een wedstrijd is iets speciaals, met allerlei rituelen, de spanning vooraf, de kick als je uit de tunnel het veld op loopt, het gezang van het publiek dat je al hoort in de kleedkamer, het gevoel van strijd te moeten leveren op leven en dood. En vooral de sfeer na afloop, als je hebt gewonnen. Je moet weten wat het is om het te kunnen missen. Er zijn spelers die hun knieën na twee zware letsels koesteren als baby’s. Ze aaien ze, voelen en friemelen er constant aan. Ik ben het tegenovergestelde. Ik trek mijn kousen over mijn knieën. Bewust. Zo zal ik de rest van mijn carrière spelen. Ik wil mijn knieën vergeten, of nog beter: ik wil ze nóóit meer zien.”

Trainer Mario Been is de rode draad door zijn leven sinds januari 2008, toen Fernández na twee en een half jaar het Oekraïense Metalurh Donetsk verruilde voor NEC. Na een verblijf in Rotterdam-Zuid slaagde Been er ook in het Genkse bestuur te overtuigen om de Spanjaard een contract voor een seizoen voor te schotelen. “De coach wil voetballen zoals ik dat graag doe: aanvallend, met opkomende backs”, opperde Fernández. “Hij gaf me de kans in Nijmegen, haalde me naar Feyenoord en na mijn terugkeer tegen Roda JC kreeg ik een telefoontje van hem, dat hij zo blij was dat ik weer op het veld stond. Dat ik Been een geweldige trainer vind, mag iedereen weten. Onze samenwerking bij NEC betekende immers de ommekeer. In Nijmegen vond ik mezelf terug als voetballer. Dat zal ik nooit vergeten. Onder Been verbeterde ik me verdedigend, al besef ik dat ik op dat onderdeel nog veel meer moet groeien. Dat Mario mij per se moest hebben zorgt niet voor extra druk, want die leg ik mezelf wel op. Ik wil, nee, moet de coach terugbetalen voor zijn onuitputtelijke vertrouwen in mij. Nu hij me de kans gaf, is het aan mij om het te laten zien.”

DOOR MARTIJN KRABBENDAM & FRÉDÉRIC VANHEULE

“Opstaan, een boterham eten en naar de training gaan. Dát is pas geluk.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content