Via Lierse en Anderlecht kwam Gert Verheyen bij Club Brugge terecht. Maar het begon in Hoogstraten, ‘altijd in de spits. Ik was zeker niet de beste, maar ik maakte wel veel doelpunten.’

Hij wilde graag meewerken aan de zomerserie over velden waar het destijds allemaal begon, alleen was er in het geval van Gert Verheyen een klein probleempje. Het terrein was niet meer dan een kale vlakte. Vierdeklasser Hoogstraten VV beschikt sinds een paar jaar immers over een gloednieuw stadionnetje, net buiten de dorpskom, vlakbij de school waar Verheyen zijn middelbare studies afwerkte. Hij gaf zelf trouwens de aftrap bij de galamatch waarmee het stadion in gebruik werd genomen.

Voor de rest is Hoogstraten, dat flirt met de Nederlandse grens in het noorden van de Kempen, nog grotendeels zoals het destijds was. Bevolkt met noeste arbeiders – aan werken heeft Verheyen zelf ook nooit een broertje dood gehad -, met huizen links en rechts van een drukke verkeersader die de stad doormidden snijdt. Gert Verheyen : “Ik heb hier gewoond tot mijn eenentwintigste. Altijd in hetzelfde huis, ook toen ik voor Anderlecht voetbalde, kwam ik geregeld nog naar huis. Mijn ouders wonen er nog steeds, een kilometer of wat van het centrum.”

Leven in Hoogstraten, dat was goed in die tijd, beaamt hij. Zorgeloos. “Het is nu beduidend groter en veel drukker, zoals veel dorpen de laatste twintig jaar zijn geëvolueerd, in dit geval naar wat officieel een stad is. Een beetje meer gericht op Antwerpen, wij indertijd waren dat iets meer op Turnhout. Je moest al wat ouder zijn voor je naar Antwerpen trok. Naar Nederland gingen we ook, zwemmen in Ulvenhout onder meer.”

Zijn vader had het druk met zijn agentschap voor het Gemeentekrediet, dat inmiddels in handen is van zijn schoonzoon. Die werkte eerst voor vader Jan, nu is het omgekeerd. De ex-international bolt professioneel uit, werkt nog een dag of twee per week en concentreert zich daarnaast vooral op de fiets. Gert groeide op tussen de groenten en het fruit van de veiling. “We woonden vlakbij en mijn beste vrienden waren de zonen van de directeur. Plaats genoeg om te voetballen, in de winter in de hangars, in de zomer buiten. Ook fietsen, wij organiseerden er onze eigen Tour de France. Soms lieten we ons opsluiten in de frigo, waar we de hele tijd aardbeien konden eten. Of augurken !”

Het voetballen kwam er stoemelings bij, in het spoor van de vrienden. “Ik heb me aangesloten op mijn achtste. Niet echt op aandringen van mijn pa, iedereen in de buurt ging voetballen en ik dus ook. Mijn pa heeft me wel nog een beetje getraind, maar niet echt lang, hooguit één seizoen, helemaal in het begin. Ik had er geen speciaal gevoel bij, daarvoor was ik nog te jong. Ik weet wel nog goed dat ik de commentaar op het zoon zijn van niet fijn vond.” Maar echt centraal stond dat voetbal in zijn leven toen niet. “We gingen op woensdag een uurtje trainen en op zondag om halftien ons matchke spelen.”

Zijn vrienden werden mannen met een goeie job, zoals verwacht mag worden van jongens die wetenschappelijke A deden. “Ik heb zelf nooit overwogen om verder te studeren, omdat ik tijdens mijn laatste twee jaar van de humaniora ook al voor de eerste ploeg van Lierse voetbalde. Dat was op zich een grote stap, ik trainde toen plots elke dag, na school. Daarna kon ik naar Anderlecht en dat betekende kiezen. Dus koos ik voor het makkelijkste ( lacht). Zo is het toch… Ik weet nog dat ik in Anderlecht voor twee jaar tekende met het idee : lukt het niet, dan kan ik nog opnieuw studeren. Na een jaar besefte ik echter al dat weer op de schoolbanken zitten na een onderbreking heel moeilijk zou zijn. Wiskunde lukte me op middelbaar niveau vrij goed, maar ik was wel iemand die er hard voor moest werken. Andere jongens zegden soms tegen de leraar als er wat moest worden bewezen : ‘Het kan ook nog anders, mag ik het eens op mijn manier doen.’ Zo was ik niet. De meesten werden ingenieur, eentje is architect, wellicht zou het ook zoiets geworden zijn voor mij. In die periode vertelden ze ons immers dat we industrieel ingenieur moesten worden, omdat daar tekorten waren.”

En waar speelde Verheyen junior bij Hoogstraten ? “Altijd spits. Ik was zeker niet de beste op puur talent, of voetbaltechnisch, maar ik maakte wel veel doelpunten. Ik was ook altijd bij de grootsten van de groep, speelde vaak een reeks hoger dan op mijn leeftijd mocht, omdat ik veel goals maakte. Ik denk echter niet dat mijn pa daar voor iets tussen zat. Hij wees me ook nooit op het belang van tweevoetig zijn, pas nadat ik naar Lierse ging, werd er gewerkt aan mijn tekortkomingen. Johan Boskamp was toen trainer, Lierse was net uit eerste gezakt en had wat problemen en ik was pas vijftien toen hij me voor het eerst zag. De hele tijd vroeg hij wanneer ik zestien werd, zodat ze me konden opstellen in de eerste ploeg. Mijn doel was de reserven, eventueel de Uefa’s, maar ik kreeg van Boskamp een snelcursus in die twee, drie maanden dat hij moest wachten en dan dropte hij me na twee of drie wedstrijden bij de reserven direct in de A-ploeg.”

Pas toen, zegt hij, begon het te dagen dat hij iets kon. “Ik was toen wel geselecteerd voor de nationale jeugdploegen, en voor iemand van Hoogstraten was dat best vreemd om tussen al die mannen van Club Brugge en Anderlecht te zitten. Maar zelfs toen had ik nog iets van : het is mooi en leuk, maar topvoetbal was ver weg. Vooral de toernooien met de nationale ploeg, in Saint-Malo of Montaigu, waren leuk. Iedereen kwam daar aanzetten met drie, vier paar schoenen, en liet de keuze van het paar dat ze zouden gebruiken afhangen van de staat van het veld, terwijl ik maar één paar bij had, waar ik ’s zomers én ’s winters mee speelde. Met lange pinnen op die keiharde velden, echt wel om te lachen.

“Voetbal was ook in Lier mijn hoofdbekommernis niet. Ik ging nog elke dag naar school, maakte daar lol, had huiswerk en werd dan naar Lier gevoerd. Eigenlijk had ik weinig tijd om na te denken. Vincent Kompany overkomt het ook, maar op een ander niveau. Op je zeventiende in de eerste ploeg van Anderlecht is anders dan op je zestiende bij tweedeklasser Lierse. Maar hij zal ook wel van het ene in het andere rollen, plots terechtkomen in een volwassen wereld. Als zestienjarige zat ik bij Herman Helleputte, Stan van den Buijs, Dany Verlinden… Je begint ook wat geld te verdienen, ook al is dat heel weinig : 20.000 frank per maand en 8000 per punt. Voor een zestienjarige is dat niet slecht, maar het was het minste van mijn zorgen.

“Boskamp was niet de makkelijkste, maar wel iemand waar je veel van kon leren. Hij was veel met mij alleen bezig, iets wat je nu veel te weinig ziet, vind ik, op het moment dat ze bij een A-kern komen, stopt de opleiding, terwijl die jongens lang niet afgewerkt zijn. Er kon bij mij ook heel veel verbeteren, omdat ik eigenlijk nooit een opleiding had. Het voordeel daarvan was dan weer dat ik nog veel zin had om te voetballen toen ik in Lier aankwam. Sommige jongens zijn al vanaf hun tiende zo serieus aan het trainen, dat ze het op hun achttiende beu zijn. Ik had dat niet, ik had het ervoor over om te gaan slapen als de anderen gingen stappen. In het andere geval was ik misschien ook op mijn achttiende pinten gaan drinken, het voetbal beu. Want de grootste opoffering als profvoetballer maak je in het begin, daarna weet je wel wat kan en niet kan en hoever je kan gaan met je lichaam. In het dorp veranderde er voor mij niks. Jij blijft dezelfde, alleen gaan de mensen anders naar je kijken. Toen we de halve finale van de beker speelden, hadden ze op school een bus ingelegd. Succes bij de meisjes ? ( Grijnst.) Eigenlijk niet, ik had veel vrienden die altijd met de mooiste gingen lopen. Ook op dat vlak was ik verlegen, ik moest al heel zeker van mijn zaak zijn vooraleer ik wat durfde te vragen.”

De weg naar Lier verstevigde de band tussen vader en zoon. “Mijn vader vertelde zelf weinig over zijn tijd en pushte me geheel niet. Hij was wel fier toen ik naar Lier ging en ging ook elke dag mee kijken. Op de weg terug praatten we dan over de training en wat ik gedaan had, maar tot dan, hier in Hoogstraten, liet hij me doen. Aan tafel werd er voordien weinig over voetbal gepraat. We keken ook niet samen naar matchen op tv. Toen hij nog geïnteresseerd was, had ik geen zin in voetbal op tv, ik shotte liever zelf. Toen ik geïnteresseerd raakte, was de belangstelling bij hem weg. Hij komt bijvoorbeeld nooit meer kijken, volgt het alleen nog op tv. Mijn vader is een verwoed wielertoerist geworden, als hij zou moeten kiezen tussen Tour of EK, is het zeker Tour.

“Mijn beeld van het profvoetbal werd dus helemaal niet bepaald door mijn vader. Eigenlijk heb ik die ook nooit bewust in eerste, Beerschot of Anderlecht, weten voetballen. Mijn herinneringen gaan tot Union en later Hoogstraten. Je weet het wel en beseft het wel, maar ik heb het nooit gezien. Hij is er ook in geslaagd om geen enkele video van zichzelf te hebben. Hij hecht daar geen belang aan.

“Bij mij kan je het helemaal niet zien en ik heb evenmin video’s van mezelf. Mijn drie jongens zullen later misschien ook klagen. Ik vind dat niet zo belangrijk en ik probeer dat mijn kinderen wat te besparen. Ze worden er op school al genoeg mee geconfronteerd. Heel raar is ook dat Gert Verheyen en hun papa, ik weet niet hoe ik dit moet uitdrukken, precies iemand anders is. De jongens zijn nu bijna negen, zeven en vier en praten zelf over Gert Verheyen. Ik moet dan zeggen : hei, dat is wel papa.”

Komt er over tien jaar een derde generatie Verheyen in de nationale ploeg ? Hij vreest ervoor. “Van de jongste weet ik het niet, maar de anderen voetballen niet. Ik heb dat zelf ook nooit echt gewild. De oudste heeft geprobeerd maar is gestopt wegens te veel jeuk onder de scheenbeenbeschermers. Ik ga het stilleggen, zei hij, want het jeukt te veel, en dat vond ik goed. Het zit er gewoon niet in.”

Hoogstraten en Lier liggen inmiddels ver achter hem. Blikt hij nostalgisch terug ? “Er is veel veranderd, dat is zeker. De kernen werden veel ruimer : vroeger was meer dan twintig man ondenkbaar, nu zijn het er dertig en moeten er misschien nog tien met de B-kern trainen omdat ze die liever kwijt zijn. Absurd vind ik dat, voor een groot deel de ondergang van een team. Ploegen hebben zoveel spelers absoluut niet nodig. Blessures… Vroeger hadden we nooit zes, zeven geblesseerden tegelijk, nu constant. Fysiek is het meer belastend geworden, dat wel. Op het EK merk je ook weer dat er geen fris voetbal meer is. Iedereen geeft zich voluit, maar echt fris voetbal zie je amper. Bij Real zoveel wedstrijden in één seizoen spelen en nu nog eens de grote man moeten zijn, dat is onmogelijk.

“Ik ben, om allerhande redenen maar vooral daardoor, zelf na Japan ook gestopt met de nationale ploeg. Ginder veel last gehad met de knie, het seizoen erop ben ik trouwens niet kunnen beginnen door die problemen en toen dacht ik : nog eens vier jaar zo doorgaan, dat haal ik nooit. Vorig seizoen ben ik er makkelijk doorgekomen, heel fris. De rust voor een interland kan je dan gebruiken, zowel mentaal als fysiek, om er even tussen uit te gaan.”

“Mentaal is er ook meer druk, vind ik, zeker bij een topclub, maar ook bij andere ploegen. Ik lees daar ambities, waarvan ik weet dat die niet haalbaar zijn. Die gasten moeten ook druk hebben. Wij zijn het gewoon en ik kan er intussen goed mee om. Iedereen moet presteren, ook in het dagelijkse leven. Onze opoffering is zeker niet onmenselijk, ik heb een normaal gezinsleven. Geen vrije weekends, neen, maar dat ben je intussen zo gewoon dat je er soms naar tracht en eens ze er zijn, niet eens weet wat ermee gedaan. De mediadruk is ook toegenomen, maar valt, vergeleken bij andere landen, ook heel goed mee. Het is nu iets scherper, iets meer op de man, en zeker iets meer rand. Maar daarin ga je zelf zover mee als je wil. Als je wil dat je vrouw in de boekskes komt, staat ze erin. Wil je het niet, dan staat ze er niet in, zo eenvoudig is het nog. Het voetbal is ook iets meer individualistisch geworden, denk ik. Vroeger waren er acht zeker van hun plaats en moest de rest knokken, nu moet iedereen knokken.”

Het is tijd voor conclusies. “Ik heb een schitterende, gelukkige jeugd gehad en ben goed terechtgekomen. Na Anderlecht wilde ik overal tekenen, ik wilde er absoluut weg. Het is Brugge geworden. Nooit een ploeg in het buitenland gehad, maar daar heb ik geen spijt van. Vorig seizoen kenden we een heel goed jaar, met Champions League. Ging ik een paar jaar geleden in op het bod van Ipswich, dan was het nu misschien al over. Terwijl ik me op dit moment ongelooflijk goed voel, zeker met Trond Sollied als trainer. Voor een speler die de dertig gepasseerd is, is hij een ideale trainer. Er wordt goed getraind, maar niet hard en met maar één keer per dag zeker niet absurd zwaar. Dat zijn dingen die je carrière kunnen rekken. In Duitsland of Engeland zou het naar mijn gevoel na twee, drie jaar op zijn geweest. Ik ben sowieso ook geen man van risico, dat is ook de reden waarom ik nooit doorduwde. Ik ben geen avonturier.”

door Peter T’Kint

‘Voor iemand van Hoogstraten was het best vreemd om tussen al die mannen van Club Brugge en Anderlecht te zitten.’

‘Ik had het ervoor over om te gaan slapen als de anderen gingen stappen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content