In 1962 was Real Madrid er weer bij, maar verloor het in de meest opwindende eindstrijd ooit in Amsterdam met 5-3 van de titelhouder. Benfica, dat was toen de verschroeiende schietkracht van de binnenspelers Coluna en Eusebio, het swingende spel op de vleugels van Augusto en Simoës, en de majestueuze aanwezigheid in de spits van de torenhoge Aguas. Datzelfde jaar in september werd Real in de eerste ronde uitgeschakeld door Anderlecht. Behalve Bercelona was geen enkele andere Europese club daar eerder in geslaagd.

Toch was Real Madrid de meest indrukwekkende ploeg uit de beginjaren van de Europacups. De man die het allemaal deed draaien was de geniale blonde Argentijn Alfredo Di Stefano. Het eerste jaar had hij op links de pijlsnelle Francesco Gento naast zich, het tweede jaar kwam daar de beste Franse voetballer van het ogenblik bij, dribbelkunstenaar Raymond Kopa. Real Madrid bereikte echter pas zijn hoogtepunt toen de Hongaar Ferenc Puskas naast Di Stefano werd opgesteld. Puskas was majoor in het Hongaarse leger en had al naam en faam vergaard door zeven jaar eerder de Hongaarse ploeg naar een dubbele triomf over Engeland te leiden: 3-6 op Wembley en 7-1 in het Nepstadion van Boedapest. Het was Engelands eerste nederlaag op eigen bodem.

Puskas had een verschroeiende linkervoet. Zijn rechter gebruikte hij nooit, tenzij als steenvoet. Als Hongaars internationaal scoorde hij 83 keer in 84 wedstrijden, alle doelpunten met de linker of met het hoofd. In Glasgow maakte hij vier van de zeven Madrileense treffers, de andere drie nam Di Stefano voor zijn rekening.

Woensdag is Glasgow opnieuw de gaststad van de (nu) Champions Leaguefinale. Puskas, Di Stefano en Gento zullen de finale anno 2002 bijwonen, net als enkele spelers van het Frankfurt van destijds. Puskas moet daarvoor een paar dagen het ziekenhuis in Boedapest verlaten, waar hij voor arteriosclerosis wordt verzorgd. Een verpleegster en een dokter zullen hem vergezellen.

et Brusselse Heizelstadion was in die vroege, heuglijke Europabekertijden twee keer de plaats van de finale. Ter gelegenheid van de Expo ’58 versloeg Real Madrid, makkelijker dan de cijfers laten vermoeden, AC Milaan met 3-2. In 1966, weerom in het Heizelstadion en nu tegen Partizan Belgrado (2-1), bleef alleen Gento nog over van de vroegere generatie. De trainer was nog altijd de man die de ploeg groot maakte, Miguel Munoz.

In die tijd waren voetballers geen verwende, verwaande kerels. Ze verdienden geen fortuinen en logeerden niet in sterrenhotels. Real Madrid had zijn intrek genomen in het thans verdwenen Leopoldhotel in Hoeilaart, waar het geen moeite kostte een babbeltje te slaan met coach en spelers, die de tijd verdreven met het kaartspel en, vooral Gento, het roken van sigaretten. Partizan logeerde in Dworp in het Gravenhof. Na het avondmaal speelden de Joegoslaven op de huidige parkeerplaats met de knikkers. Milan Galic, die later het mooie weer zou maken in de beste Standardploeg ooit met Piot, Dewalque, Thissen, Pilot, Van Moer, Takac, Depireux, Semmeling, Kostedde toonde zich een meester in dat kinderspel.

Woensdag zullen er in Hampden Park geen 135.000 toeschouwers zijn – nauwelijks de helft. En ook al start Bayer Leverkusen niet als de favoriet, het komt in geen geval in aanmerking voor een afstraffing zoals de 7-3 die Eintracht Frankfurt in 1960 van het toenmalige Real Madrid kreeg toegediend. Voetbal in 2002 is wat anders.

door Mick Michels, , ,

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content