Zes Nederlandse trainers zullen komend seizoen aan de slag zijn in de Jupiler Pro League. Voor sommigen – Ron Jans en John van den Brom – een eerste kennismaking met onze competitie. Sport/Voetbalmagazine werpt zich graag op als bereidwillige gids en schreef alvast een handleiding.

Het cliché wil dat er in Nederland opener gevoetbald wordt dan in België. Een stelling die al meegaat van de jaren zeventig en tachtig maar nog steeds van toepassing blijkt. Zo bevestigt ook Adrie Koster, die met zijn aanvallend voetbal heel wat zieltjes won in Brugge en bij uitbreiding België. Met Beerschot begint hij straks aan een tweede Belgische periode. “Kijk, je moet je voetbalvisie trouw blijven, maar het is wel zo dat je in België toch met een andere voetbalcultuur geconfronteerd wordt. Soms zie je hier ploegen vijf man achterin houden, dat kan in Nederland niet. Ook de lange bal wordt hier vaker gehanteerd. Nou, dan is het als Nederlandse trainer wel een uitdaging om daar een antwoord op te vinden. Want het is wel makkelijker om een oplossing te vinden tegen een lekker open voetballend team dan tegen een verdedigend team.”

Eenzelfde geluid viel destijds al bij René Trost te horen toen die één seizoen (2005/06) trainer was van SK Lierse. Trost: “Ik heb in mijn Lierse periode toch wat teleurstellingen opgelopen. Dat ik tactisch dingen niet kon oplossen, bijvoorbeeld, terwijl dat juist mijn kracht was. Je speelde vaak tegen clubs waar zo duidelijk was wat ze gingen doen, maar waartegen je nauwelijks een maatregel kon nemen. De tegenstander stond te snel weer in organisatie, waardoor je ook in de omschakeling weinig kon klaarmaken.” Trost verwees daarbij ook fijntjes naar het tekort aan creatieve dribbelaars om op die manier een defensie open te wrikken.

Nederlandse coaches wennen dus maar best aan het idee dat ze straks beton moeten slopen, waar ze in de Eredivisie piepschuim gewend zijn. Als archetype van de Belgische filosofie wordt Georges Leekens naar voren geschoven: uitgaand van een behoudende aanpak, graag meteen diep – al dan niet met de lange bal – en loerend op de snelle counter. Eigenlijk zoals de Belgen het al sinds de jaren tachtig doen dus. Daarom: bekijk eens een dvd’tje met de beelden van het WK ’86. Het oersucces van de Rode Duivels en nog steeds het grondbeginsel van de Belgische voetbalaard.

“Nederland heeft de beste cao ter wereld”, dat zegt Bart Van den Eede. En hij kan het weten want de Belgische spits speelde bij diverse clubs in Nederland (o.a. Willem II en NAC) en werkt momenteel als consultant bij de VVCS, de spelersvakbond van Nederland. Bovendien is hij goed bevriend met een aantal trainers. Laatst hing hij nog aan de lijn met John van den Brom. Maar wat Van den Eede eigenlijk wil aangeven is dit: in geval van arbeidsonbekwaamheid of ontslag is bij onze noorderburen alles correct en duidelijk geregeld, terwijl er bij ons dan weleens strubbelingen willen ontstaan. Een voorbeeld: als je in Nederland een contract tekent van vier jaar bij een club en twee maanden later loop je een serieus kruisbandletsel op, dan zal die club je toch netjes vier jaar uitbetalen. In België gebeurt dat slechts de eerste maand, nadien val je terug op het ziekenfonds. Probleem: de bedragen die ze daar uitkeren zijn voor een beetje profvoetballer of trainer net voldoende om zijn dure sportwagen af te betalen. Je blijft dus maar beter gezond en productief als trainer in België.

Maar – hosanna! – er is ook een fiscaal voordeel aan werken in België. In Nederland zijn trainers vanaf een bepaald bedrag – en daar zitten ze snel aan – immers verplicht om vijftig procent van hun salaris af te staan aan het pensioenfonds (CFK). In België kan dat maximaal 35 procent zijn. Netto hou je als trainer in België dus meer over van je salaris. Bovendien is het zo dat de verdiensten in België en Nederland de voorbije jaren in balans zijn geraakt. Dat gaf Harm van Veldhoven al mee als reden waarom zo veel Nederlanders nu plots wél openstaan voor een aanbieding uit ons land. Van den Eede bevestigt: “Tot twee jaar geleden verdiende je in Nederland het drievoudige van hier. Daar is nu geen sprake meer van. Bovendien werken Nederlandse clubs steeds vaker met prestatie- of prijsgerichte contracten ( premies voor het behalen van een trofee of play-offs, nvdr). Het is dus financieel aanlokkelijker geworden om in België aan de slag te gaan.”

En dat moet je als Nederlander natuurlijk niet zomaar laten liggen. Een tip: besteed het uitgespaarde geld van het pensioenfonds aan een goede boekhouder, een verzekeringsagent en – het kan nooit kwaad – een advocaat.

Er staat de Nederlandse coach een cultuurschok te wachten als hij zich voor het eerst in zijn nieuwe bestuurskamer begeeft. Adrie Koster: “In Nederland is het de gewoonte dat de macht gedragen wordt door de hele bestuursraad. Clubs in België zijn toch ‘anders’ gestructureerd. De macht ligt hier vaker bij één persoon, meestal de voorzitter. Een goede band met die man kan dus zeker geen kwaad.” Volgens communicatiespecialist Evert van Wijk komt de Nederlandse voorkeur voor overleg voort uit het poldermodel, dat teruggaat op de middeleeuwen. “Toen hadden edelen, boeren en stedelingen allen een gemeenschappelijke vijand: het water. Ze moesten wel samenwerken om dijken te bouwen, anders kwamen er overstromingen. Tot op vandaag bestaat in Nederland de gewoonte om alles vooraf door te praten en mag iedereen zijn zegje doen.” In België is dat dus niet zo en ligt de macht vooral bij de baas, in dit geval de voorzitter. Vaak is dat een welgestelde oudere man. Nederlandse coaches doen er dan ook goed aan vaak naar Canvas te kijken, dat geregeld documentaires over WO II uitzendt. Dan is er al iets om over te praten.

Nog goed om weten: als Belgen en Nederlanders rond de tafel zitten, hebben ze een andere manier van onderhandelen. Publicist Derk Jan Eppink: “Een Nederlander heeft een mening waar hij heilig in gelooft en die hij met vuur verdedigt, een Belg heeft er wel vijf, die hij aanpast naargelang van de situatie. Een Belg zal zijn kaarten ook nooit op tafel gooien zolang dat niet hoeft.” Een discussie win je niet altijd met rationele argumenten, ook strategie telt mee. Evert van Wijk: “Je kan beter gelijk krijgen dan gelijk hebben. Kijk naar de race om het presidentschap van de Europese Unie. De Nederlandse premier Balkenende liet al heel vroeg blijken dat dat postje hem wel wat leek, terwijl Herman Van Rompuy zich van den domme hield, maar er wel mee ging lopen. Mijn raad: raas niet als een olifant door de porseleinwinkel, laat af en toe iets passeren en concentreer je op wat echt belangrijk is.”

Een groot verschil met de Eredivisie, is dat er in België aanzienlijk meer buitenlanders spelen. Liefst 55 procent van de spelers in de Eredivisie komt uit eigen land. In de Jupiler Pro League ligt dat percentage bijna 10 procent lager en daalt het nog naarmate de club hoger in de rangschikking staat. Met als gevolg dat het hier moeilijker is om een hechte groep te smeden. Bart Van den Eede: “Het beste kan je één taal installeren in de kleedkamer. In Nederland ligt dat meer voor de hand, in België moet je daar zelf voor zorgen. De Nederlanders zullen het bijvoorbeeld niet onder de markt krijgen met de Waalse pers. Ze zullen Frans moeten leren of toch tonen dat ze de moeite daarvoor doen. Mijn ervaring als speler is altijd geweest dat één taal belangrijk is om ook op het veld één lijn te kunnen houden. Maar zoals gezegd: in België is dat door al die verschillende nationaliteiten minder vanzelfsprekend.”

Met de discipline is het dan weer beter gesteld in ons land. René Trost was een jaar trainer van Lierse. “Belgen zijn veel zelfstandiger. Je kan bij wijze van spreken in de kleedkamer blijven zitten als je ze de warming-up laat doen.” Professioneel dus, maar soms ook te braaf, zegt Bart Van den Eede: “Er heerst zeker meer collegialiteit tussen spelers en trainers in Nederland. Ik heb het zelf nog meegemaakt dat we een premie niet op tijd betaald kregen, de dag erop weigerden wij dan collectief om de training te beginnen. Dat zie ik in België niet gauw gebeuren, daar zouden er altijd wel een paar zijn die het niet durven om tegen het bestuur in te gaan. In België is het toch meer ieder voor zich.”

Van den Eede ziet ook een verschil in communicatie. Nederlanders, een geheim is dat niet, zijn veel directer. “Nederlanders hebben een grotere bek, dat is zo. Het voordeel daaraan is dat ze rechtuit zijn, je weet wat je er aan hebt. In België wordt er meer achter de rug bedisseld. Ik denk dat het voor veel spelers in België aanvankelijk schrikken zal zijn wanneer een Hollander hen zwaar aanpakt, maar op termijn zullen ze dat leren waarderen. Kijk naar Mario Been, die daar toch respect mee afdwong. Nederlandse trainers trekken een lijn, waarin er af en toe ruimte gelaten wordt voor een zijsprongetje, maar ga je te ver dan kunnen ze keihard zijn.”

Hard tegen onzacht, zo gaat het er ook aan toe in de Nederlandse media. In België zit dat net iets anders in elkaar, zegt Van den Eede. “Als ik naar Extra Time kijk, erger ik mij vaak aan het rond te pot draaien: delicate kwesties worden steeds uit de weg gegaan. Dat je denkt: ‘Kom nou man, zeg toch wat je denkt!’ Face to face zal de pers je geen lastige vragen stellen, maar wat er gezegd moest worden lees je een dag later in de opiniestukken. Daar maken ze dan iedereen met de grond gelijk. Typisch Belgisch. Pas dus op voor de columns. In Nederland zijn ze daar minder rancuneus over, daarom kunnen ze zich die kritische houding veroorloven. Belgen zijn over het algemeen toch sneller op de tenen getrapt. Dat heeft volgens mij, alweer, te maken met de verjonging. Oudere trainers en bestuurslui zijn gevoeliger voor kritiek.”

Communicatie-expert Evert van Wijk opent zijn sessies bij gemengd Belgisch-Nederlandse bedrijven altijd met dezelfde opdracht: noem – behalve de taal – drie gelijkenissen tussen Belgen en Nederlanders. “Dan blijft het vaak oorverdovend stil. Veel Nederlanders hebben het totaal achterhaalde beeld dat België een soort extra provincie is. Bovendien volgen ze geen Vlaamse media en weten ze niet wat er leeft. Mijn ervaring na 20 jaar als Nederbelg: alles is anders. Het kan dus geen kwaad om je vooraf grondig te informeren over de cultuurverschillen.” Cultuurverschillen tot daaraan toe, veel belangrijker zijn de culinaire verschillen. Wil een Nederlandse coach zich integreren, zal hij zich vooral eerst tot de religie van de Belgen moeten bekeren: het Bourgondisme. Navraag bij enkele toeristische trekpleisters leert immers dat de meeste Nederlanders er erg vreemde trekjes op nahouden. Wie niet als Nederlandse toerist door de mand wil vallen, is het dan ook ten strengste verboden volgende drankjes te bestellen: een Duvel met pompelmoessap, wijn met ijsblokjes of een trappist met grenadine. In België wordt dat beschouwd als heiligschennis. Ook het onderhouden van goede relaties is in dit land erg belangrijk. Bij voorkeur gebeurt dat tijdens het favoriete tijdverdrijf van de Belg: de lunch. De coaches kunnen hun boterhamtrommeltje dus beter thuis laten. Ook wie denkt een journalist te kunnen afschepen met een broodje en een glas melk, is eraan voor de moeite. Derk Jan Eppink: “Wie in België een persconferentie belegt, is zeker van opkomst als hij aan de journalisten laat weten: ‘Er is eten bij.'” Als Nederlander kun je je er maar al beter op instellen dat je voortaan een aanzienlijk deel van je tijd in restaurants zal doorbrengen. De goede verstaanders onder de Nederlandse coaches kopen hun pakken nu al in een maatje meer in.

DOOR JENS D’HONDT & MATTHIAS STOCKMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content