De stoere linksback die bij Anderlecht gebarreerd werd door drie internationals, maakte alsnog carrière bij Kortrijk en Moeskroen. Tegenwoordig werkt hij als verdeler van rookwaren en suikergoed.

Het is precies middag als Donald Van Durme met zijn bestelwagen de opslagplaats van Kortab (Kortrijkse tabak) aan de Meensesteenweg binnenrijdt, niet ver van het Guldensporenstadion, waar hij vijf seizoenen voetbalde. De vraag of het werk hem bevalt, kan hij nog niet goed beantwoorden. “Het is nog maar mijn tweede dag”, glimlacht hij. “Voorlopig ga ik nog niet alleen de baan op, maar word ik begeleid door een collega.”

Van Durme neemt ons mee naar het bureau met uitzicht op de stapelplaats, die volgestouwd is met dozen sigaretten van alle maten en merken. “Die moeten verdeeld worden over winkels en cafés. Vooral winkels. Ze hebben me een ronde gegeven met weinig cafés (lacht).”

Het goede leven is zichtbaar aan Van Durme besteed. “Sinds ik profvoetballer af ben, kwam ik liefst vijftien kilo bij. De voorbije vier maanden zat ik zonder werk. Voordien deed ik samen met Frank Kerkhof, indertijd manager van KV Kortrijk, in wijn. Fantastische job. Elke dag de baan op, van het ene restaurant naar het andere, met de beste wijnen in mijn wagen. Australische, Californische, Franse, Italiaanse, Spaanse, Zuid-Afrikaanse : alles hadden we. Maar de zaak ging failliet en ik moest gaan stempelen.”

Voetballen doet Van Durme niet meer sinds dit seizoen. “Mijn laatste club op nationaal niveau was Estaimpuis, in bevordering. Een dorpje net buiten Moeskroen van amper vijfhonderd inwoners. De club werd geleid door twee broers, brandstofhandelaars. De één was voorzitter, de andere ploegafgevaardigde. Ze deden alles zelf en alles was van hen. Zelfs de tribune bouwden ze eigenhandig. Vorig jaar speelde ik in derde provinciale. Best leuke wedstrijden, maar ik kon het niet langer opbrengen om twee keer per week te trainen. Als trainer heb ik nog wel ambitie, maar niet hoger dan in provinciale.”

Van Durme leeft op bij de charmes die het voetbal in provinciale met zich meebrengt. Rustig een balletje trappen en nadien een glaasje drinken. “Ik stond er ook al in mijn tijd bij Kortrijk en Moeskroen voor bekend. Samen met Claude Verspaille, Piet Verschelde en Laurent Dauwe. Onze trainer bij Moeskroen, Georges Leekens, kende ons beter dan wijzelf. Na een nachtje stappen wist hij telkens te zeggen waar we hadden uitgehangen. Hij verbaasde ons keer op keer, maar hij nam ons ook in bescherming.

“Leekens was erg dominant. Hij liet ons nooit met rust en was uiterst punctueel. Voor aanvang van de theorie moest ik telkens hoognodig naar het toilet. Eén keer, het was op Cercle Brugge, kwam ik twee minuten te laat en kreeg ik een fameus sermoen. Gelukkig maakte ik in die wedstrijd in blessuretijd de gelijkmaker. De week nadien was het weer zover. Om halfvier kregen we theorie en weer moest ik zonodig. Verspaille draaide de klok tien minuten vooruit en toen ik buitenkwam, ontstak Leekens weer in woede. Maar dit keer was het gespeeld, want hij zat in de combine met Verspaille.”

Na het vertrek van Leekens naar de KBVB bereikte Moeskroen alsnog een Europese plaats. En zo maakte Donald Van Durme toch nog iets van zijn loopbaan, waar hij naar eigen zeggen niet alles heeft uitgehaald. Spijt heeft hij niet. Als miniem mócht hij van zijn vader niet naar RWDM, maar moést hij naar Anderlecht. Daar kreeg hij later met buitengewone concurrentie te maken op de linksachter, want hij kwam er Henrik Andersen, Kari Ukkonen en Patrick Vervoort tegen.

“Toch”, zegt Van Durme “heb ik vooral genoten bij Anderlecht. Ik zat altijd bij de vijftien en maakte tal van Europese verplaatsingen mee. Ik heb ook het geluk gehad onder Raymond Goethals te mogen trainen, al stond hij niet zo vaak meer zelf op het veld. Daar waren Jean Dockx en Martin Lippens voor. In zijn theorie was Goethals onnavolgbaar. Toen hij voor een Europese wedstrijd de naam van een tegenstander wilde uitspreken, zat iedereen al te proesten met de handen voor de mond. Toen hij dat in de gaten kreeg, zei hij doodleuk : ‘Diegenen die met mij willen lachen, doen dat maar.’ Waarmee hij meteen ook alle druk wegnam.

“Nadien, onder Aad de Mos, was het gedaan met lachen. Helemaal niet de grote trainer voor wie hij zichzelf zo graag uitgeeft. Hij was er alleen maar op uit conflicten uit te lokken en spelers de grond in te boren. Hij kon twee vliegen doen vechten. Bovendien was hij het die de suikerziekte van Pär Zetterberg in de pers bracht. Pure schande.

“Het was tijd om te vertrekken en ik werd in een ruiloperatie betrokken met Michel Dewolf, die van Kortrijk kwam. Met Anton Janssen, Krüzen, Gerard Plessers, Pierre Drouguet en Dominique Lemoine hadden we een meer dan behoorlijke ploeg, geleid door Johan Boskamp, die vervolgens in het midden van het seizoen door Anderlecht werd weggehaald.

“Heerlijke tijd gehad, daar in Kortrijk. Ik woonde toen niet ver van Patje Goots. Meer hoef ik daar niet bij te vertellen zeker ?”

door Stefan Van Loock

‘Aad de Mos was helemaal niet de grote trainer waar hij zich graag voor uitgeeft.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content