Raymond Mommens is Vlaming, woont op de taalgrens en werkt al bijna 22 jaar in Wallonië. Een monoloog over werken en leven aan ‘de andere kant’.

R aymond Mommens: “Ik herinner me nog het moment waarop ik voor het eerst hoorde dat Charleroi in mij geïnteresseerd was. Ik was toen als speler op het WK in Mexico in 1986. Op dat moment onderhandelde ik met Club Brugge, maar de toenmalige voorzitter van Lokeren – Etienne Rogiers – beschouwde me als zijn tweede zoon en had gezegd dat hij me niet liet weggaan zo lang hij voorzitter was. Uiteindelijk had ik toch bedongen dat ik weg mocht voor vijftien miljoen frank (375.000 euro). Rogiers was intussen overleden, de topspelers vertrokken één na één. Alleen ik bleef. In Brugge praatte ik met Michel D’Hooghe en Antoine Van Hove, maar Club wilde niet zo veel voor mij betalen. In Mexico belde mijn toenmalige vrouw me om te zeggen dat er een afspraak was met een andere Belgische club: Charleroi. Ik zei haar: ‘Zeg dat maar af, daar ga ik nooit van mijn leven naartoe.’ Maar zij vond dat we toch moesten praten, het klonk interessant. Ik dacht: als Club geen vijftien miljoen kan betalen, hoe zou Charleroi dat dan doen?

“Toen ik terugkeerde uit Mexico, had ik in Zaventem een afspraak met Gaston Colson, toen samen met Jean-Paul Spaute de sterke man bij Charleroi. Toen Colson hoorde dat de transfersom vijftien miljoen frank bedroeg, zei hij: ‘Dat leggen we dan morgen op tafel in Lokeren.’ Vervolgens gaf hij me een wit blad en een pen en zei: ‘Schrijf maar op wat je wil verdienen.’ Ik blééf twijfelen, belde nog eens met Club, maar die zegden dat de transferprijs te hoog was. Zo ging ik naar Charleroi: het bedrag dat ik opschreef, had ik bij Lokeren nooit gekregen. Charleroi probeerde er zelfs niets van af te dingen, Colson ging meteen akkoord en gaf me op mijn voorwaarden een contract voor vier jaar.

“Ik zie me daar nog binnenkomen en iedereen een hand geven. Toen andere spelers binnenstapten, wist ik niet wat ik zag. Die gaven mekaar een kus! Daar moest ik toch even aan wennen. Het heeft een paar maanden geduurd eer ook ik mannen kuste ( grijnst). Nu geef ik op de club de mensen een hand. Dat hoort zo, als lid van de directie. Maar mensen die je goed kent, die krijgen een kus.

“De aanpassing bij Charleroi verliep vlot. Er waren toch wat Nederlandstaligen: Jacky Mathijssen, Norbert Beuls, Bertho Bosch en Rudi Vossen, de vader van Jelle. Plus een Nederlander, Peter van de Ven. Ik sprak geen woord Frans, behalve oui en non. Vergeet niet dat ik al op mijn vijftiende een profcontract had, veel scholing had ik niet gekregen. Op de technische school in Dendermonde kreeg ik geen Frans. De onderhandelingen met Colson verliepen in gebroken Engels. Mijn ex-vrouw kende goed Frans, zij deed toen het woord.

“Het eerste wat ik deed, was beslissen om Frans te leren. Dus vroeg ik de club om een leraar aan te stellen. Samen met Van de Ven kreeg ik privéles. Ik had me kunnen afzonderen en enkel met de andere Vlamingen omgaan, maar ik vond dat dat niet hoorde. Je moet je toch aanpassen. Ik wilde niet doen zoals Berto Bosch, die amper Frans praatte. Ik trok met iedereen op. Dat moest wel. Ze bombardeerden me meteen tot kapitein, als nieuwkomer die geen woord Frans kende, in een Waalse ploeg. Op de eerste afzondering al deelde ik de kamer met Dante Brogno en niet met een andere Vlaming.”

Affaire-Dutroux

“Ik besliste ook te verhuizen, al werd me dat niet gevraagd door de club. Op dat moment woonde ik in Zeveneken, tussen Lokeren en Lochristi. Daar wist ik niet eens wie mijn buren waren, er was geen contact. In Lambusart, waar ik een jaar woonde, kwamen de buren meteen goeiendag zeggen en vragen of ze konden helpen. Ik vond het contact heel warm, minder koel dan bij ons in Vlaanderen. Lambusart was een mix van na-tionaliteiten: Walen, Italianen, Turken. Na één jaar verhuisden we naar Gerpinnes, het platteland op twintig kilometer van Charleroi. Na mijn spelerscarrière verhuisde ik naar Edingen.

“Ik ben hier altijd graag geweest. De mentaliteit is warm, al moet ik toegeven dat het Charleroi van nu niet meer de warme, bruisende stad is die ik in de jaren 80, begin jaren 90 kende. Er waren toen goede restaurants en een uitgaansleven. De laatste jaren is dat veranderd. Vroeger lag de grote boulevard er proper bij, nu zie ik clochards op de grote straten. Als je naar de bank gaat, doet iemand de deur open in de hoop daar een fooi voor te krijgen. Ik herken het Charleroi van vroeger niet meer. De economische crisis voel je hier elke dag, mensen hebben het moeilijk. De affaire- Dutroux en de problemen in de politiek hebben de stad en de inwoners zwaar geraakt en de mentaliteit negatief beïnvloed. Mocht ik hier vandaag aankomen, zou ik het moeilijker hebben om me meteen zo goed te voelen. Als ik nu na middernacht nog alleen in het centrum loop, voel ik me onzeker. Vroeger deed ik dat gewoon. Nu is er, buiten enkele goeie tavernes, nog weinig te beleven. Iedereen verlaat Charleroi.

“Om makkelijker mijn werk te kunnen doen ben ik verhuisd naar Edingen, dat net op de taalgrens ligt. Aan mijn kant van de straat spreken ze Frans, aan de overkant Nederlands. Mijn postbode spreekt Frans, die aan de overkant – niet dezelfde – Nederlands. Op twintig minuten sta ik in Brussel, op een halfuur in Moeskroen of Rijsel. Handig voor een scout.”

Foto’s uit voetbalmagazine

“Veel van de clichés die je over Wallonië hoort, kloppen gewoon niet. Financieel heb ik bijvoorbeeld nooit te klagen gehad. Altijd werd ik op tijd betaald. Heel anders bijvoorbeeld dan bij Aalst, dé flater uit mijn loopbaan. Dat was de zwartste periode uit mijn leven. Ik was tegen mijn wil bij Charleroi vertrokken: Spaute was weg als voorzitter, Luka Peruzovic werd ontslagen, de nieuwe voorzitter, Luc Frère, verplichtte me tegen mijn zin trainer te worden. Ik heb dat even gedaan, maar ik wist: met die mensen kon ik niet meer werken. Zo belandde ik bij Aalst als technisch directeur.

“Drie weken voor de competitie hadden we amper negen spelers. Een paar dagen voor de eerste match kreeg ik telefoon van de bond. Of wij nog van plan waren de spelerslicenties op te halen? Aalst had dat als enige club nog niet gedaan. Toen ik dat aan de secretaris vroeg, viel die uit de lucht: ‘Hoezo, spelerspasjes?’ ( grijnst). Die vrijdagmiddag heb ik een dossiernummer van Sport/ Voetbalmagazine gekocht. Ik heb alle foto’s van onze spelers uitgeknipt en ben met die foto’s naar de bond getrokken. Zo raakte ik net op tijd aan de spelerspasjes. Alleen van Gideon Imagbudu stond er geen foto in, maar dat zou wel meevallen, zei men me. We moesten gewoon zeggen dat hij zijn paspoort vergeten was, en de boete betalen. Maar het gevolg was dat we drie punten tegen Moeskroen verloren na een klacht omdat we Imagbudu hadden opgesteld …

“Op een ochtend in februari waren de deuren dicht: Aalst was failliet. Het proces loopt nog, maar mijn loon van die zeven maanden heb ik nog niet. Als zelfstandige kon ik niet gaan stempelen. Anderhalf jaar zat ik zonder inkomen. Toen kreeg ik telefoon van Jean-Jacques Cloquet, die manager was in Charleroi. Die bracht me in contact met Abbas Bayat. Zo leerde ik Moggi kennen, met wie ik nu nog samenwerk. Dat klikt. Velen hebben ruzie met hem, ik niet. Wij zijn complementair. We bleven ook contact houden toen ik bij Anderlecht zat. Dat ze me na Anderlecht terugnamen, zegt veel.”

Ongelukkig in Anderlecht

“Op een dag informeerde mijn oude club, Lokeren, net toen ook Anderlecht zich meldde. Niet dat ik hier niet graag meer was, maar in je leven krijg je maar één keer de kans om voor de grootste club in België te werken. Alleen functioneerde dat voor mij niet. Hier werd ik door Moggi Bayat in alle onderhandelingen betrokken. Er werd rekening gehouden met mijn mening over bepaalde spelers. Bij Anderlecht niet. Ik ben geen jaknikker, evenmin iemand die van ’s ochtends tot ’s avonds achter zijn computer zit om rapporten te maken waar niemand iets mee doet.

“Ik was bij Anderlecht niet gelukkig. Als je iedere ochtend tegen je goesting naar je werk gaat, stop je er beter op tijd mee. Elke dag werd de krop in mijn keel groter. Hier plan ik zelf mijn leven en mijn werk. Pas op: het contact met de mensen bij Anderlecht was goed, het was alleen niet mijn manier van werken.

“Men moet mij ook niet de mislukte transfer van Cyril Théréau in de schoenen schuiven. De vier wedstrijden die Théréau met Charleroi speelde, voor hij vertrok naar Boekarest, zijn door Anderlecht gevolgd: vier positieve verslagen waren dat. Toen Herman Van Holsbeeck me later belde met de vraag wie ze moesten nemen: Théréau of Sterchele, heb ik gezegd: ‘Allebei, want ze zijn complementair.’ Wat Théréau in Boekarest presteerde, heb ik nooit gezien. Ik denk ook niet dat iemand van Anderlecht hem ginder aan het werk heeft gezien. Ik kende alleen de Théréau die ik ben gaan halen bij Angers. Toen hij op zijn tweeëntwintigste naar Charleroi kwam, voetbalde hij nog maar drie jaar. Op zijn achttiende speelde die nog gewoon met zijn vrienden op straat.

“Ik ben fier dat ik Théréau ontdekt heb. Guillaume Gillet had hier ook moeten zitten, maar Georges Leekens heeft hem, samen met de grotere financiële mogelijkheden bij Gent, overtuigd. Weet je dat op de eerste vergadering bij Anderlecht toen over Gillet gepraat werd, alles negatief was? Ik zei toen: ‘Jongens, jullie zijn altijd bezig over een box-to-box: Gillet kan dat worden.’ Ik zeg niet dat ze naar mij geluisterd hebben, maar ik zie wel dat hij het daar nu goed doet. Simaeys is hier ook geweest, net als Malki toen hij nog bij Union speelde. Of Pocognoli toen hij bij de beloften van Genk speelde: allemaal financieel niet haalbaar voor Charleroi. Zo ken ik er nu nog: goeie, jonge voetballers, waarvan ik niet zeker ben dat wij die kunnen betalen. Het contract voor Fellaini ligt nog altijd op mijn bureau. Hij speelde bij ons met de beloften, wij wilden zijn contract verlengen, maar zijn vader zei: ‘Bij de beloften van Standard kan hij vijf keer meer verdienen.’ Dan passen wij. Waar mikken wij op? Op onbekende spelers die we één of twee jaar later met winst kunnen verkopen.”

Splitsen

“Ik was blij dat ik naar Charleroi terug kon, omdat ik hier vertrokken was met pijn in het hart. Het kan dat ik op een dag terug naar Vlaanderen ga, het kan dat ik hier de rest van mijn leven blijf. Maar mijn keuzes zullen niets te maken hebben met de veranderde politieke situatie. Ik voel me 50 procent Waal en 50 procent Vlaming. Mijn ouders wonen nog in Lebbeke.

“Ik sta niet te springen om hier te vertrekken. Ik vind: we zijn Belgen. Ik hoop dat het niet zo ver komt dat het land opgesplitst wordt. Want dan loopt de grens waarschijnlijk letterlijk door mijn straat. Over de politieke toestand in België en de toenemende spanningen hoor ik hier weinig. Misschien omdat hier zo’n mix is van nationaliteiten. Mijn bazen zijn Iraniërs. Ik vind niet dat de sfeer bij het publiek verhard is, Vlamingen tegenover Walen en omgekeerd. Toen ik hier in 1986 mijn eerste jaar voetbalde, waren we met vijf Vlamingen in de ploeg en toch riep onze spionkop als we tegen een Vlaamse ploeg speelden: ‘Les Flamands, c’est du kaka.‘ Ik vond dat eigenlijk heel tof. Misschien omdat ik toen nog geen Frans kende ( grijnst).

“De splitsing van de bond vind ik geen goeie zaak voor het Belgische voetbal. Vooral niet voor Wallonië. Tegen wie gaat de jeugd van Charleroi dan nog voetballen? Tegen Namen, Olympic en Gosselies? Na de splitsing van de bond zal het niveau in het Belgische voetbal dalen tot het niveau van Luxemburg. Wat men dan wel moet doen om het voetbal beter te maken? Meer investeren in bekwame mensen bij de bond en de clubs. Maakt een splitsing dan echt alles beter? Telkens ik uit het buitenland terugkeer op Zaventem, heb ik een goed gevoel. Wij leven hier toch goed?

“Ik weet dat men in Vlaanderen altijd roept dat het Waalse voetbal gefinancierd wordt door de overheid, maar dat is flink overdreven. Als ik het Centre de Formation bekijk in Charleroi en dat vergelijk met wat ik zie in Frankrijk, zie ik een groot verschil. Maar dat verschil kost geld. Dan moet je willen investeren in jeugd en infrastructuur. Onze jeugdploegen hebben soms maanden koud water onder de douches, we vinden geen goeie opleiders omdat we ze niet meer kunnen betalen dan 300 euro per maand, … Weinig clubs zijn goed bezig: Standard, Genk, misschien Moeskroen. Bij Charleroi is de accommodatie voor de jeugd in 20 jaar niet veranderd. Het stoort me soms dat we geen vooruitgang meer boeken. Dat heeft te maken met geld. Hier is alles eigendom van de stad, maar die investeert niet langer in sport. Voor Euro 2000 is hier een nieuw stadion gebouwd, maar dat was het dan ook.

“Als Charleroi nog op dit niveau bestaat, is dat dankzij de Ba-yats. Ik weet niet wat er met Charleroi gebeurt wanneer zij hier vertrekken. Ik denk niet dat hier dan tien investeerders staan om de zaak over te nemen.” S

door geert foutré – beelden: jelle vermeersch

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content