‘Ik ben geen topper, gewoon een degelijke doelman.’ Gevonden! Een Antwerpenaar die zichzelf kan relativeren. Een wandeling met Bram Verbist, kriskras door zijn stad en zijn leven. Zaterdag staan zijn twee voetballiefdes in het Jan Breydelstadion tegenover elkaar.

Het is een grauwe morgen begin november. Het Olympisch Stadion van Germinal Beerschot is in een dikke nevel gehuld, een zeldzame wandelaar-met-hond – hoofd diep in de kraag verstopt – sjokt door de Atletenstraat. “Een hele goeiemorgen”, klinkt het enthousiast vanaf de parking. Bram Verbist (27) straalt. Verankerd in Beerschotgrond … “Ik voel me hier zó op mijn gemak. Negen jaar gespeeld. Alles meegemaakt. Van de mooie momenten bij de jeugd, tot het seizoen dat ‘we’ naar derde degradeerden. In mijn laatste seizoen bij de jeugd – ik was veertien jaar – was er geen geld meer om het stadion te onderhouden. Met ons ploegje droegen we ons steentje bij: onkruid en distels uit de grond trekken. Wat het Beerschotgevoel nóg versterkte.”

Hij houdt van de club, van de sfeer, van de ludieke gezangen. Zoals die keer dat Beveren met tien Ivorianen naar ’t Kiel afzakte. “Geef de sint zijn pieten terug. Schitterend! En wanneer Kristof Lardenoit, de enige blanke van de ploeg, aan de bal kwam, stegen oerwoudgeluiden uit de tribune op. Geweldig, toch?” Ludiek én cynisch, merkt hij op. “Ook tegenover de eigen ploeg. Als het goed loopt, is het halleluja. ‘Naar de Champions League!’ Ook bij ‘den Antwerp’. Typisch aan deze stad. Het is zwart of wit. Grijs bestaat niet.”

Op weg naar de tribune loopt Verbist ‘de Ludo‘ tegen het lijf. Ludo Driesen, netjes in het maatpak gehesen, blijkt de conciërge te zijn. “Hier hebben conciërges nog stijl, hé”, lacht de doelman. Wat er scheelt met Germinal Beerschot, wil hij weten. Ludo zucht. “Erg hoor, op álle vlakken.” Waarna hij zich hoofdschuddend terugtrekt in zijn woning. “Spijtig dat ‘de Jos(JosVan Hout, nvdr) hier vandaag niet is. Schitterende materiaalman. Voor zulke mensen heb ik een eindeloos respect.” Hij kijkt nog even naar de tribune. “Ik was hier ballenraper toen er nog een atletiekpiste rond het veld lag.” Hij denkt terug aan 2006, het jaar van zijn afscheid. “Heel moeilijk. De voorlaatste wedstrijd, op Lokeren, waren er minstens 1500 supporters mee. 25 minuten hebben ze mijn naam gescandeerd: ‘ Bremmeke moet in de goal …’ Ik ben een van hen. Na de match heb ik toch een klopje gekregen. Omdat ik wist dat ik een mooie periode afsloot. De laatste thuiswedstrijd was afzien …”

De omheining op de Wilrijkse Pleinen

Wanneer we de auto willen starten, wijst Verbist naar café Change, recht tegenover het stadion. “Bij Tommeke! Na de match verbroederden we hier met de supporters. Soms liepen we er na de training eens binnen en voor je het wist, was het tien uur ’s avonds.” ( lacht) Iets verder ligt café Borsato, op de hoek café Stadion, paars-wit grondgebied. “’t Café van de zware mannen! Daar kom je beter niet met een sjaal van ‘den Antwerp’ binnen.” In Antwerpen móét je kleur bekennen. “Je wordt in een vakje geduwd. Toen ik met Tienen op Antwerp speelde, hing een groot spandoek in de tribune: Met Verbist in de goal speel je met Tienen.” En toen hij met Eendracht Aalst op Schoten voetbalde, kreeg hij een pint in het gezicht. “Van een Antwerpsupporter, ja. ‘ Voile Rat!’ ( lacht) En het komt van de twee kanten, vraag het maar aan Tony Sergeant en Bernt Evens. Al zó lang weg op Antwerp, maar ze worden hier nog altijd uitgefloten. Op een bepaald moment was er interesse van Antwerp. Maar ik kón die stap niet zetten. Het is mijn broodwinning, dat klopt, maar je moet je er ook goed bij voelen, hé?”

Wilrijkse Pleinen, Kruishofstraat 25, 2020 Antwerpen. Troosteloze omgeving. Geen levende ziel te bespeuren en toch staat de parking aan het oefencomplex vol. “Komt door de boekenbeurs”, weet hij. Hier, tussen de bomen, traint de A-kern van Germinal Beerschot. “Een kwartier voor de training vertrokken we met de auto’s aan het stadion.” Hij wist naar een plek naast het terrein. “En daar stond de wagen van Jos Verhaegen.” Verbists oog valt op de afrastering. “Godv… Hij heeft dat allemaal laten afzetten.” ‘Hij’ is Glen De Boeck. Verbist zal het drie, vier keer herhalen. “Vorig seizoen stond dit er nog niet, hoor. Hahahaha… Splinternieuw! Typisch De Boeck. Op Cercle heeft hij ook twee jaar aangedrongen om rond het oefenveld een omheining te plaatsen.” De fotograaf wil een paar beelden op het veld, een hobbelige akker. “Bij Cercle ligt het toch beter.” Poseren. “Dat reclamebord van Quick mag je weglaten hoor.” Klaar. “Die omheining, godv… De Boeck wil overal zijn stempel drukken.” Maar: “Geen kwaad woord over ‘de Glen’. Hij had mij met Tienen in vierde nationale aan het werk gezien op Rupel-Boom, door hém kon ik naar Cercle.”

Verbist denkt terug aan het seizoen 2006/07, toen hij na een paar wedstrijden bij Tienen op de bank belandde en naar Eendracht Aalst verkaste. “Ik heb me daar meer geamuseerd dan in Tienen, ook al was het nóg twee klassen lager. Maar als dat twee jaar duurt, is je carrière voorbij. We trainden alleen ’s avonds. In het begin ging ik overdag wat lopen of fitnessen, maar als het buiten min tien was, bleef ik in de zetel zitten. En ’s avonds dacht ik: dju, ik moet nog gaan trainen … Na de training was ik pas om halfelf thuis, moest ik nog eten en kroop ik pas om een uur, halftwee in bed. ‘Ik slaap morgen wat langer, ik heb toch niets te doen.’ Een spiraal waar je niet gemakkelijk meer uit raakt … Via kennissen heb ik toen een job gevonden. Parket leggen! Niet vanzelfsprekend, want ik had nog nooit gewerkt. Pakken versleuren, onderparket leggen, van ’s morgens zes uur tot ’s avonds zes uur … Heel zwaar, maar toch plezant. Plots stond ik in de echte wereld. Bij Aalst was er een postbode die om vijf uur aan zijn ronde begon. Om één uur stopte hij, waarna hij de kinderen van school afhaalde, eten klaarmaakte en dan naar de training reed. Om tien uur in bed, vier uur slapen en opnieuw naar zijn ronde … Chapeau! Ik dacht: waarover ben ik aan het klagen? Dat seizoen zijn mijn ogen opengegaan. Voor Tienen en Aalst was alles vanzelfsprekend. Van mijn veertiende tot bij de beloften in de nationale ploeg. ‘Directeur, ik kom een week niet naar school, want ik moet naar Cyprus.’ Een auto van de vereniging, eten, kledij, bij Ajax een zak met 27 paar schoenen … Profclubs moeten aan hun jeugdspelers duidelijk maken dat er ook een ándere kant is, dat ze dit moment moeten koesteren. Want het kan snel voorbij zijn. Maar wie alles in de schoot geworpen krijgt, stelt zich daar geen vragen bij.”

Pruimen op straat

Op naar het stadscentrum. Rechtdoor, rechts, rechtdoor, links. “Wacht, rij maar verder. ’t Is de volgende straat naar links.” Of toch niet. Verloren rijden in eigen stad. “Ik kom hier niet zo veel meer. Een paar keer per jaar, voor een familiebezoekje. Een uur rijden van Brugge, van waar ik woon in Houthulst mag je daar nog veertig minuten bijtellen. En: veel te druk. Ik zou hier gek worden. Al is Houthulst natuurlijk de tegenpool van Antwerpen. Vanaf Middelkerke rijd ik samen met Denis Viane en Anthony Portier. Soms moet ik bellen dat ik te laat op de afspraak zal zijn. ‘Sorry jongens, de boer is zijn koeien op een andere weide aan het zetten.’ Geweldig excuus …”

Het heeft tijd gevraagd, maar Verbist heeft zich aangepast aan zijn nieuwe habitat. Celeste, zijn dochtertje van drie, spreekt zelfs West-Vlaams. “Ik had het in het begin moeilijk om onze West-Vlamingen – Frederik Boi, Viane, Portier – te begrijpen.” Hij kreeg een spoedcursus. Een cleateur was nepienker (richtingaanwijzer), ossan bleek altaid (altijd) te zijn … En: “Die mannen waren altijd bezig over tope. In Antwerpen is taupe een kleur. Tope, tope … Ik dacht: waarom zijn die mannen over een kleur bezig? ( schaterlach) Plus: ik heb ondervonden dat je in West-Vlaanderen beter niet te hoog van de toren blaast. Ze hebben het moeilijk met onze grote mond. Want wij flappen er van alles uit, hé.”

De auto wordt in een zijstraatje van de Frankrijklei gezet. De West-Vlaamse chauffeur neemt een ticketje. Hilariteit. “Jongen, ’t is een feestdag. Voor de eerste keer in een stad, zeker?” Op weg naar Antwerpen-Centraal duwt Verbist een klein zakje pruimtabak onder de lip. “Word ik rustig van. Een erfenis van bij Germinal Beerschot. Carl Hoefkens, Kurt Van Dooren, Wim De Decker, ze deden het allemaal. Ik bestel het via internet, al is er hier in de buurt nog een winkeltje waar ze dit merk verkopen.” We lopen door de stationsbuurt, fastfoodzaken proberen de aandacht van de voorbijgangers te trekken. Verbist: “Doorlopen, Bram, doorlopen. ( lacht) Twee vrije dagen gekregen, zondag lekker gegeten. Dus moet ik nu wat opletten, want ik heb de neiging om snel bij te komen. Een familietrekje. En donderdag moeten we op de weegschaal.”

In de verte ontvouwt Antwerpen-Centraal zijn schoonheid. De sinds eind december 2007 volledig gerenoveerde Middenstatie, zoals boven de gevel staat, werd door het Amerikaanse weekblad Newsweek tot vierde beste station ter wereld verkozen, na Saint Pancras (Londen), Grand Central Terminal (New York) en Chhatrapati Shivaji (Mumbai). Het stationsgebouw, in 1905 afgewerkt door Louis Delacenserie, is een indrukwekkend staaltje eclecticisme. Onder de 75 meter hoge koepel schuiven reizigers voorbij, amper tijd om de omgeving in zich op te nemen. Verbist: “Knap.” De stalen perronoverkapping, ontworpen door ingenieur Clement Van Bogaert, ademt grandeur: 43 meter hoog, 186 meter lang en 66 meter breed, de muren met goudblad bekleed.

Reizigers wachten op de trein naar Amsterdam. “Nooit genomen, ook niet toen ik bij Ajax speelde. Mijn vader kwam op zaterdag naar onze matchen kijken, zelfs al speelden we in Groningen of Heerenveen. Na de wedstrijd reed ik met hem mee naar huis, zondagnamiddag bracht hij mij terug naar mijn gastgezin in Diemen. Hij heeft wat kilometers afgelegd hoor. Nu besef ik: als je jong bent en je wordt niet door je ouders gesteund, mag je een voetbalcarrière vergeten. Bij de jeugd van Beerschot reed mijn pa vijf keer per week van Boechout naar Wilrijk, toch een klein half uur. Het was voor hen niet gemakkelijk. Ze hadden ook toen al een bejaardentehuis op de Bisschoppenhoflaan in Deurne – Antwerpgebied, ja – waar het heel druk was. Af en toe hielp ik wat. Schilderen, kastjes in elkaar zetten. Ik heb de mensen nooit moeten wassen, neen. ( lacht) Dat liet ik graag aan de vakmensen over. Ze hebben mij altijd gesteund – vader was scheidsrechter – zonder mij te pushen. Op donderdag volgde ik nog privétraining op Tubantia, maar als ik slechte punten op school had, mocht ik wenen zo veel ik wou, ik kon thuisblijven. Streng, ja, maar tegelijk rechtvaardig. Ze waakten erover dat mijn zuster, Liesbeth, evenveel aandacht kreeg. Ik had nooit zo ver gestaan zonder hun steun. Het gevoel gevolgd te worden stimuleerde me. Ook nu nog komen mijn ouders altijd kijken, ze waren er zelfs bij toen we met Cercle in Cyprus speelden.”

Het appartement van Phaedra

De Meir ligt er op deze feestdag zo goed als verlaten bij. Bram Verbist wijst naar een zijstraat. “Daar heb ik Britt leren kennen. Een ploegmaat van Germinal Beerschot had een vriendin die fotomodel was. Of ik zin had om eens te gaan kijken? Dat moest hij mij geen twee keer vragen. En Britt liep mee in de show … We zijn inmiddels zeven jaar samen, volgende zomer trouwen we, uitgerekend op dezelfde dag van het huwelijksfeest van Stijn Stijnen.” Plannen voor een verdere gezinsuitbreiding? “Neen, een dochter is genoeg. ( blaast) We hadden onlangs mijn petekindje, Senne, op bezoek. Achttien maanden, een doodbraaf manneke, bougeert amper, slaapt en eet goed. En toch: een stuk lastiger met twee kinderen in huis.” We stoppen. Luxeappartementen, met zicht op de Boerentoeren, te koop. ” Phaedra Hoste woont daar. Niet voor mijn portemonnee.” Britt belt. “Ja schatje, ’t zal nog efkes duren.” Er volgt een kort gesprek in ’t plat Antwaarps. “In Amsterdam heb ik mijn taal aangepast – gatverdamme man. Doe ik nooit meer, omdat je dan ook een stuk van jezelf verliest. Toen Thomas Buffel naar Cercle terugkeerde, sprak die als nen Hollander. Niet normaal.” Op de hoek van de Groenplaats houdt Verbist even halt aan een Irish Pub. “Als Dominic Foley in de stad is, komt hij hier iets drinken.” Always time for a Guinness.

De fotograaf wil Verbist aan de Brabofontein. Pech, het beeld van Jef Lambeaux staat in de stellingen: SilviusBrabo is vuil en ondergaat een opknapbeurt. Hier, op de Grote Markt, troepten in 2005 duizenden supporters van Germinal Beerschot samen nadat de club in het Koning Boudewijnstadion de Belgische beker won. “Het stond hier helemaal vol.” Een zeldzaam sportief hoogtepunt in de geschiedenis van de club, met dank aan de later uitgespuwde Marc Brys. “Sterke trainer, goed mens. We hebben een ongelofelijke band.” Vreemd, want onder Brys speelde Verbist in twee seizoenen amper tien wedstrijden. “Zulke beslissingen zijn momentopnames. Ik had Luciano voor mij. De Boeck heeft mij ook een half seizoen op de bank gezet, maar is hij daarom een slechte trainer? Zeker niet. Ik kijk verder dan mezelf. Ik zat meestal op de bank, ja, maar ik voelde me een supporter. Constant aan het roepen op de grensrechter. ‘Buitenspel!’ Enorm meeleven. ‘Den Brys’ trainde veel – meestal twee keer per dag – we waren van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat op de club. Veeleisend, ja, zeker voor oudere spelers die zo’n regime niet gewend waren. Ik heb van elke trainer wel íéts geleerd. Franky Van der Elst heeft mij de kans gegeven, ook al was het in die tijd not done om een jonge gast van negentien in het doel te zetten. Danny Blind en Jan Olde Riekerink in Ajax, De Boeck en nu Bob Peeters, een topper in wording: ziet het goed, weet wie hij op welke manier moet aanpakken. Ik weet pas sinds kort dat hij ook van Vremde, een deelgemeente van Boechout, is. Toen ik een jaar of tien was, was Bob al de star van Vremde …”

Aan de Ernest Van Dijckkaai sloffen toeristen naar ’t Steen, de Flandria 1 wacht op klanten. De Schelde, de levensader van de stad, is door de dikke mist mysterieuzer dan ooit. “Een beetje verderop, in de richting van ’t Zuid, wonen Glen De Boeck en Eddy Snelders.” Tijd om iets te eten. Stevig doorstappen naar de theaterbuurt. Rubens Inn, De Boer van Tienen, Wappertien. “Drie zaken van Nick Descamps, die vroeger bij Germinal Ekeren en SV Waregem speelde. Aan de Jordaenskaai heeft hij ook nog het Noorderterras. Straffe gast.” In brasserie De Markt, in de schaduw van de stadsschouwburg, bestelt Verbist een spaghetti carbonara en een … spuitwater. Sober. “Wijn? Lust ik niet. Een pintje? Krijg ik niet binnen. Na de match drink ik een cola light of een kriekske. Als het maar zoet is.” Hij overloopt nog even zijn hobbelige parcours. Van de jeugdploegen van Beerschot en AA Gent, over de topsportscholen van Antwerpen en Gent, naar Ajax. Een grote carrière leek toen, in 2000, in de maak. Maar zeven jaar later voetbalde hij in vierde nationale. “Ik heb van geen enkele beslissing spijt, al had ik misschien langer bij Germinal Beerschot moeten blijven. Maar ja … Ik was 23 jaar, ik móést toch een keer spelen, anders word je zoals Peter Maes, een doelman op de bank. Elk jaar was er sprake van dat Luciano zou vertrekken, maar als puntje bij paaltje kwam, bleef hij toch. En toen ik naar Tienen vertrok, was hij het seizoen erna ook weg. ( zucht) Maar spijt? Neen. Anders zat ik nu misschien niet bij Cercle. Die mensen hebben me, bij manier van spreken, uit de goot gehaald. Ook daarom was ik twee jaar geleden, in de halve finale van de beker op KV Mechelen, zo ontgoocheld. Ik wou absoluut iets terugdoen.” Dankbaarheid in voetbal, het bestaat nog. “Ik had nooit verwacht dat ik me nog ergens zó goed zou voelen.” Er wordt afgerekend.

Het plein voor de stadsschouwburg ligt er zo goed als verlaten bij. Twee medewerkers van het VTM-programma De Stip, waarin kijkers hun dromen en wensen met de rest van Vlaanderen kunnen delen, genieten van hun middagbreak. Verbist, lachend: “Misschien moet ik daar wel eens gaan staan. ‘Goeiedag mijnheer Leekens. Ik ben Bram Verbist en zou graag in de nationale ploeg spelen.'” Hij buldert. Maar wordt snel weer ernstig. ‘Weet je: ik zin content. Ik heb niet het talent van Bailly of Mignolet, maar zal wel altijd mijn match spelen. Elk weekend zie je wel ergens een doelman die de bal door de benen laat lopen of óver de bal sjot. Dat is mij – hout vasthouden – nog niet overkomen. Soms een heel goede, af en toe eens een mindere wedstrijd, maar nooit echte flaters. Ik ben geen topper, gewoon een degelijke doelman.”

door chris tetaert – beelden: michel gouverneur (reporters)

“De Boeck heeft mij een half seizoen op de bank gezet, maar is hij daarom een slechte trainer? Zeker niet.”

“Cercle Brugge heeft me, bij manier van spreken, uit de goot gehaald.”

“Mijn ouders waakten erover dat mijn zuster evenveel aandacht kreeg.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content