In Polen is het WK volleybal aan de gang. Eindelijk nog een keer mét België. Dat is geleden van 1978. Toen mocht huidig bondscoach Dominique Baeyens als kersvers international mee naar Italië.

Bij de vorige deelname van België aan een WK volleybal spraken de dieren nog. Dat zei Gert Vande Broek, de trainer van de Yellow Tigers, begin dit jaar. Dominique Baeyens, zijn collega bij de Belgische volleymannen, incasseerde de opmerking met een monkellach. Dat hij geen driemaal zeven meer is, hadden zijn spelers hem even ervoor ook al eens duidelijk gemaakt. “Toen ze hoorden dat ik erbij was op dat WK in 1978, keken ze naar mij als naar een dinosaurus”, aldus Baeyens.

“Dominique en ik werden in het voorjaar van 1978 voor het eerst geselecteerd voor de nationale ploeg”, vertelt Jan De Brandt. 36 jaar geleden was hij ploegmaat van Baeyens bij Kruikenburg Ternat. “Ons eerste grote toernooi was de Spring Cup in Nottingham. Horatiu Nicolau, de Roemeen die toen bondscoach was van België, voegde ons bij de gevestigde waarden. Toen in de eerste plaats Roger Maes en Jef Mol, een gouden duo aan de set-up – we speelden in die tijd nog een systeem met twee spelverdelers.”

De Brandt diept enkele oude krantenknipsels op. De Spring Cup, waaraan zestien landen deelnamen, was eigenlijk het Westeuropees Kampioenschap, staat er te lezen. Een van de koppen luidt: Laatste succesrijk samengaan Mol-Maes? De nationale kern werd oud, een wissel van de wacht was in de maak. “Wij mochten af en toe eens het veld op om de grote mannen wat rust te geven”, vertelt De Brandt.

België won die Lentebeker van 1978 en scherpte zo de verwachtingen voor het WK aan. Dat zou een halfjaar later plaatsvinden. De Brandt en Baeyens zouden opnieuw mee mogen. Onlogisch was het niet dat Nicolau uitkwam bij de twee ploegmaats, zij waren furore aan het maken met Kruikenburg. “Dominique stond op zijn zestiende al in de eerste ploeg”, aldus De Brandt. “Hij was receptie-hoekspeler. Een fameuze atleet met een enorme power in zijn armen. Ikzelf was spelverdeler.

“Dominique en ik vonden elkaar blindelings. Logisch: naast onze trainingen op de club speelden we elke avond samen in onze tuin. Tot het donker werd. Op wedstrijddagen kwam Dominique bij ons ontbijten om daarna weer wat te volleyballen. We wilden dat balgevoel al eens hebben om ’s avonds goed te kunnen spelen. Het typeerde de drive van toen bij Kruikenburg. Daar was Jean Baeyens, de halfbroer van Dominique, trouwens onze trainer.

“Kruikenburg was geen ploeg met gestalte, maar we speelden enorm snel. Ook omdat het trainingszaaltje maar vijf meter hoog was. Als je daar hoog speelde, zat je meteen tegen het plafond. Onze sprongkracht was ook enorm. We besteedden heel veel aandacht aan het fysieke aspect. Drie weken na het einde van het seizoen gingen wij alweer drie keer per week naar het Hallerbos. Wij werden eerst atleet, en pas dan volleyballer.

“In vijf jaar klommen we met Kruikenburg van eerste provinciale naar eredivisie. Ik maakte zelden een team mee dat zo aan elkaar hing als die ploeg. Maar ja, als je allemaal uit hetzelfde dorp komt en tien jaar met elkaar traint, weet je wat je aan elkaar hebt.”

Totaal fiasco

Het WK van 1978 kwam voor Baeyens en De Brandt vlak vóór hun eerste seizoen met Kruikenburg in de eredivisie. Maar bij de nationale ploeg vielen hun ogen niet uit hun kassen. “Wij werkten bij Kruikenburg professioneler dan bij de nationale ploeg”, aldus De Brandt. In een krantenartikel uit 1978 staat dat de voorbereiding van België op het WK weer gebrekkig was, maar dat de Belgen dat intussen gewend waren.

De Brandt: “In de nationale ploeg waren er ook veel discussies over de vergoedingen. Voor zo’n WK moesten veel jongens vakantie nemen op hun werk, maar de vraag was dan of de bond hen wel zou betalen. Voor Dominique en ik echter was dat niet belangrijk – wij waren studenten. De bondscoach kreeg uiteindelijk slechts elf spelers mee naar Rome. Roger Maes, die bij de brandweer werkte, was daar niet bij.

“In Italië moesten we zeker bij de twaalf besten raken. We moesten onder andere tegen het gastland spelen en de Italianen hadden tijdens de Lentebeker nog een mal figuur geslagen. Maar zij hadden tussen die Spring Cup en het WK de hele tijd door getraind, terwijl wij pas in augustus herbegonnen waren. Op het WK speelden die Italianen ons dan ook compleet weg: 3-0. Uiteindelijk werden we maar derde in onze groep en moesten we naar de verliezerspoule in Venetië. Daar kregen we ook nog eens op onze appel van landen die we enkele maanden eerder nog hadden verslagen.”

Terwijl de Sovjet-Unie het WK won, strandde België op de achttiende plaats. “Totaal fiasco” en “Komplete afgang“, luidden de krantenkoppen. “Ze schreven dat de nationale ploeg een andere weg moest inslaan”, vertelt De Brandt. “Meer trainen en langere voorbereidingen maken.”

De pers had wel de jongeren opgemerkt, bijvoorbeeld toen ze hun kans hadden gekregen tegen het nog zwakkere broertje Tunesië (3-0-winst): “Wie ziet wat enkele spelers uit tweede klasse hier presteren, Baeyens en De Brandt (beiden Kruikenberg) en Plas, die kan konklusies trekken. Een daarvan is dat er mogelijk in andere klubs nog talent zit dat gewoon nooit het daglicht ziet omdat Nicolau het vertikt zijn job behoorlijk te doen.”

Een tamme jongen

“Het was een beetje het einde van die trainer”, zegt De Brandt. “Hij was al Belgisch bondscoach sinds begin jaren zeventig. Terwijl een land als Italië in 1978 al bezig was met videoanalyses, hadden wij toen nog geen enkele video gezien.

“Op een bepaald moment wou Jef Mol tijdens dat WK van 1978 niet meer spelen omdat hij in de clinch lag met de coach en de federatie. Dat gaf mij weer speelgelegenheid. Dominique kwam in Italië minder op het veld dan ik, omdat er op zijn positie meer concurrentie was. Later werd er in de nationale ploeg wel goed geluisterd naar Dominique, maar in Italië was hij nog gewoon de beloftevolle jongere met de lange haren en de baard. Toch al een imposante figuur. Zo’n beetje de hippie.”

Een speciaal imago had Baeyens op school ook al, geeft De Brandt nog mee: “Dominique moest maar tien meter stappen tot aan de school. Als hij de bel hoorde, vertrok hij thuis. En dus kwam hij altijd iets te laat. Dominique stond op school bekend als een tamme jongen. Altijd de laatste, altijd sloefen (slenteren, nvdr). Heel dikwijls vergat hij dingen. Zijn instelling was: morgen is ook goed. Het leek wel alsof hij dacht: ik moet lui zijn om in de sporthal te kunnen ontploffen.”

DOOR KRISTOF DE RYCK – BEELD BELGAIMAGE

“Dominique was een fameuze atleet met een enorme power in de armen.” Jan De Brandt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content