Kenners tippen hem als de absolute revelatie van het komende seizoen, maar zelf zit Stijn Devolder nog steeds in het stadium van verwondering. ‘Soms denk ik : zie mij hier tussen die grote mannen rijden !’

Bek open, snoet in de wind, en beuken maar. Alleen in de aanval, als bezieler van een klein vluchtersgroepje of op kop van het peloton, dat maakt Stijn Devolder (26) niks uit. Al van in de jeugdcategorieën kickt Volderke op de adrenaline van een zenuwtrekkend peloton. Vorig seizoen stak hij in februari al in topvorm en dat werd in de Omloop Het Volk en Kuurne-Brussel-Kuurne uitgebreid getoond met een resem verstandige en minder verstandige uitingen van aanvalsdrift. Pas eind maart zag Devolder zijn noeste arbeid beloond met een knappe zege in de Driedaagse van De Panne, waar hij in de afsluitende tijdrit met een stijl die niet moest onderdoen voor die van ploegmaat Lance Armstrong de Italiaan Alessandro Ballan van de eerste plaats wipte. Dit jaar hield Stijn Devolder zich tijdens het openingsweekend opvallend rustig. De eerste vormpiek is pas tegen eind maart gepland en moet een week of drie standhouden. Ergens tussen Harelbeke en Roubaix plant Stijn Devolder een fraaie overwinning.

In het verleden heette de West-Vlaming wel eens mentaal fragiel te zijn. Bij tegenslagen klapte hij dicht als een oester, om vervolgens stilletjes in een hoekje te zitten piekeren. Sinds Dirk Demol zich bij Discovery Channel over hem ontfermde, heeft Devolder echter een transformatie doorgemaakt. Achter het jongensachtige gezicht is Volderke volwassener, robuuster geworden. Praten doet hij nog steeds met zachte stem en hij onderbreekt zijn relaas veelvuldig met een verlegen glimlach, maar tussen de lijnen door brandt, ondersteund door een stel staalblauwe ogen, de steile ambitie. Want Stijn Devolder, dat is een vechter.

Stijn Devolder : “Toen ik bij de nieuwelingen toekwam, was ik de kleinste van het pak. Ik moest van in het begin vechten om te volgen, maar op het einde van het seizoen won ik toch mijn eerste koers. Het seizoen erop waren dat er al dertien. Als beginnend prof had ik opnieuw het gevoel dat ik bij de nieuwelingen zat. Bij de jeugd kon ik concurreren met Tom Boonen, maar Tom Boonen ging over en was meteen op-en-top prof. Terwijl ik moest vechten om mijn hoofd boven water te houden : leren in het peloton rijden, je aanpassen aan de snelheid. ( lacht) Bij de beloften had ik op het einde van het seizoen een paar kleinere profwedstrijden gereden, en dat viel nogal mee. Maar toen kwam ik in de voorjaarsklassiekers terecht en daar reden ze precies twee keer zo snel als bij de beloften. Afzien is nooit prettig, en zeker niet als je het snot uit je neus moet rijden om maar gewoon te kunnen volgen.”

Je won als laatstejaarsbelofte de Vlaamse Pijl en de Ronde van Luik, maar geen enkele grote ploeg wou je.

“Er was even interesse van Mapei, maar uiteindelijk ben ik bij Vlaanderen-T-Interim terechtgekomen, en daar ben ik achteraf gezien heel blij om. Ik kon buitenlandse rondes rijden en starten in de voorjaarsklassiekers in België, inclusief de Ronde van Vlaanderen. Ik moest niet voor een kopman rijden, mocht twee jaar lang mijn ogen de kost geven. Ik werd daar heel goed begeleid.”

Na twee jaar kwam je grote kans : je kreeg een contract bij US Postal, nu Discovery Channel.

“Toen Dirk Demol, die ik al goed kende van bij de Groeninghe Spurters, me vroeg, was dat onwezenlijk. Als belofte had ik altijd enorm opgekeken naar Lance Armstrong, en plots zit je met die man aan tafel. De eerste keer dat ik naar Amerika vloog om kennis te maken met Lance, was ik bloednerveus. Normaal heb ik vliegangst, maar daar heb ik gedurende de hele reis geen minuut aan gedacht ( lacht). Gelukkig zette hij zelf de eerste stap om te komen praten, want ik zag mezelf echt niet op Lance toe stappen en zeggen : ‘Hallo, ik ben Stijn Devolder en ik zit bij jou in de ploeg. ‘

“Lance heeft heel veel indruk op mij gemaakt. Als renner, maar vooral als mens. Vorig jaar kwam hij me de week voor de Ronde van Vlaanderen feliciteren met mijn prestaties. Hij vond dat ik sterk was. Toen dacht ik : allez, jij hebt zes keer de Tour gewonnen, en dan geef je zo’n compliment aan iemand die eigenlijk niks betekent.”

Ben je nu niet al te bescheiden ?

Hm, ik ben niet iemand die zichzelf op de borst klopt. Dat is mijn karakter niet. Ik ben nogal gesloten. Verlegen ook. Ik denk dat het leven makkelijker is als je beter voor jezelf kan opkomen. Ik heb al een paar keer mijn deel verloren door mijn terughoudendheid. Maar je kan moeilijk tegen je natuur ingaan. Ik ben al met wielrennen bezig van toen ik kind was, ik keek op naar de grote coureurs, dat respect zit vanbinnen. Van het ene op het andere moment zit je dan tussen de grote renners. Dat is soms moeilijk om te bevatten. Dan denk ik : zie mij hier tussen die grote mannen rijden !”

Je hebt soms nog te veel respect voor de gevestigde waarden.

“Ik heb moeten leren dat ik me niet mocht laten intimideren. Als Museeuw of Van Petegem vroeger kwamen wringen, dan maakte ik plaats, gewoon omdat het Van Petegem of Museeuw was. Ik ben vaak kwaad geweest op mezelf in die tijd.”

Dirk Demol zegt dat je mentaal minder fragiel bent dan vroeger.

“Ik ben iemand die veel over de koers piekert. Dan kan ik echt in de put zitten en moet ik daar met iemand over praten. Meestal is dat mijn vriendin Tamara, maar Dirk weet ook hoe hij erop moet inspelen. Nu ik meer ervaring heb, kan ik alles ook beter relativeren. En sinds Femke drie maanden geleden geboren werd, is mijn leven helemaal veranderd. Als ik na een mindere training of koers thuiskom en mijn dochter lacht naar mij, of ze maakt een raar geluid, dan is het precies of alles weer in orde is. ( lacht) In de wedstrijd zelf blijf ik echter een vat vol zenuwen, op het agressieve af.”

Is het daarom dat je je aanvalsdrift zo moeilijk kan beheersen ?

“Ik kan me niet inhouden. Soms hoor ik wel uit de volgwagen : ‘Stijn, kalm, kalm !’ Dan zit ik even op mijn gemak, maar vervolgens komt er weer een bergske, of demarreert er iemand en dan ben ik weer mee. Het is sterker dan mezelf. Nu gaat het gebeuren, denk ik dan, de wedstrijd zal openbreken, ik moet mee koersen ! In het openingsweekend vorig jaar voelde ik voor het eerst dat ik meekon met de toppers, terwijl ik daarvoor al lang blij was als ik er nog aanhing. Ik wilde vooral tegenover mezelf iets bewijzen.”

Dit jaar heeft Dirk Demol je op het hart gedrukt om toch wat spaarzamer met je krachten om te springen. Zal dat lukken ?

“Zeker. Ik heb in Parijs-Tours al bewezen dat ik het kan. Ik verwacht ook meer van mezelf. Vorig jaar wilde ik meestrijden met de besten, dit jaar verwacht ik dat ik ergens een mooie koers kan winnen. Dan moet je wel berekender koersen.”

Doet dat niet pijn voor een geboren aanvaller : in de finale van Parijs-Tours aan het wiel van Philippe Gilbert blijven plakken tot het peloton op je nek valt ?

“Wilde ik in de sprint een kans maken tegen Gilbert, dan moest ik vanuit het wiel beginnen. Vanaf het moment dat we samen weg waren, heb ik beslist : ik neem de laatste kilometer niet meer over. Wat er ook gebeurt. Ik zie ook liever Gilbert winnen dan een buitenlander, maar ik fiets geen 260 kilometer om blind naar de meet te rijden. Ik ben er best trots op dat ik in Parijs-Tours de koelbloedigheid gehad heb om in Gilberts wiel te blijven zitten.”

Enkele weken voor die beruchte Parijs-Tours voerde je nog een ander straf nummer op. In de Vuelta, je eerste grote ronde, werd je 25ste in het eindklassement en zevende in de laatste tijdrit. Wist je van jezelf dat je zoiets kon ?

“Daar stond ik ook wel een beetje van te kijken. Die ronde heeft mij sterk veranderd als renner. Ik had al zoveel horrorverhalen gehoord over grote rondes. Dat het onmenselijk hard is, dat je na twee weken bijna niet meer uit je bed raakt. De eerste week was ik iets minder in vorm, en daar heb ik eigenlijk de meeste tijd verloren. Anders had er misschien wel een toptienplaats ingezeten. Pas in de tweede week begon ik mij goed te voelen, en in de laatste week voelde ik mij als een vis in het water. Blijkbaar verbetert mijn conditie in een zware competitie.”

Je werd ook tiende in de etappe naar Valgrande Pajares, de zwaarste bergrit met aankomst boven de tweeduizend meter. Hoe heb je ontdekt dat je zo goed kon klimmen ?

“Vanaf de tweede week voelde ik dat ik bergop meekon. We reden bijvoorbeeld naar boven met dertig man, en ik stelde vast dat ik er nog bij was. En dat het nog redelijk gemakkelijk ging. Ik nam me dan voor om de dag nadien nog een plaats of vijf dichter te eindigen, en dat lukte. Zo begon het beter en beter te gaan.

“Het geeft een ongelooflijke kick om met de besten mee naar boven te rijden. In die rit waar ik tiende werd, begonnen we met een kopgroep van dertig, veertig man aan de laatste beklimming. Ik hing rond de tiende, elfde positie. De ploeg van Heras zat volledig à bloc te geven op kop en ik dacht de hele tijd : het gaat hier rap, verdoeme, ik zie af, het gaat slecht. Vanuit de volgwagen riep Dirk de hele tijd : ‘Stijn, forceer je niet, rij je eigen tempo naar boven. ‘ Hij zei het zo vaak dan ik er op den duur kwaad om werd. Ik had het gevoel dat iedereen mee peddelde terwijl ik zat af te zien. ( lacht) Toen keek ik achterom : er was in de verste verte niemand meer te zien.

“Zo’n aankomst bergop is onbeschrijflijk lastig. Op het vlakke kan je af en toe de pedalen nog eens stilhouden en recupereren, maar als je op zo’n col van tweeduizend meter stopt met trappen, val je gewoon om. Je moet meer dan een halfuur tegen je limiet aan fietsen. Alles doet pijn : je benen, je longen. Maar het is een ander soort pijn dan wanneer je slecht bent. Een beter soort pijn.”

Hoeveel progressie kan je nog maken als klimmer ?

“Ik ben nog maar 26 jaar, ik heb sowieso nog een natuurlijke groeimarge. Voor de Vuelta had ik nog nooit specifiek op klimmen getraind. Dit jaar zit ik in de preselectie voor de Tour, dus ga ik mee op stage in de Pyreneeën en de Alpen, telkens een week. Ik train ook al vanaf mijn tweede jaar bij Discovery Channel op een hogere trapfrequentie. Dat is geen kwestie van op een dag te zeggen : ik ga nu eens wat meer omwentelingen maken op training. Het vraagt veel discipline. Je moet jezelf constant dwingen om kleiner te trappen, terwijl iedere renner de neiging heeft om groot te schakelen als hij kapot zit.”

Waaraan merk je het resultaat van die trainingen ?

“Vorig jaar ben ik er de ganse winter mee bezig geweest en spraken veel renners me er tijdens het seizoen op aan. Vroeger was ik iemand die heel groot draaide, nu hou ik op het einde van de koers meer kracht over. Als je pas in de finale een tand groter schakelt, zet je eigenlijk een turbo aan. Het fietst ook makkelijker in het peloton. Als er een gaatje valt, is het veel makkelijker om even te versnellen met die hoge trapfrequentie dan met de grote molen.”

In de tijdrit van de Driedaagse van De Panne, die je won, was de gelijkenis met de stijl van Lance Armstrong opvallend.

“( verlegen) Binnen de ploeg zijn er die zeggen dat mijn stijl op die van hem lijkt, maar ik kan er zelf moeilijk over oordelen. Vorige winter is mijn positie op de fiets wel drastisch veranderd, want ik zat te hoog. Mijn zadel is een centimeter verlaagd, en mijn stuur twee centimeter naar boven gehaald. Dat is gigantisch, want normaal gaat het slechts om millimeters. Ik zit minder gedrongen op mijn fiets en ben daardoor een stuk behendiger.”

Je kan klimmen en tijdrijden. Word je een klassementsrijder in de grote rondes ?

“Dit jaar rij ik voor de eerste keer de Tour. Gezien we vier kandidaten voor het eindklassement hebben binnen de ploeg, zal ik mijn taak wel toebedeeld krijgen. Maar misschien kan ik in mijn volgende Giro of Vuelta wel eens mijn kans gaan voor het klassement.”

Zou je ooit alles op de Tour kunnen zetten als je wist dat je er top tien kon rijden ?

“Ik denk dat een grote ronde mij beter ligt dan de Vlaamse klassiekers, maar dat blijven mijn lievelingskoersen, ik kan er moeilijk van scheiden. Ik kan mij niet inbeelden dat Het Volk of Kuurne bezig is en dat ik niet mag meedoen. Puur qua aanleg ben ik misschien beter geschikt voor het rondewerk, maar die Vlaamse klassiekers, daar droom ik van. De Ronde van Vlaanderen, dat is mijn droomkoers. Daar winnen, dat zou de ultieme kick zijn. De Ronde van Vlaanderen, dat is de koers onder de koersen.”

Waarom spreekt die wedstrijd jou zo aan ?

“Van alle koersen die ik gereden heb, is er geen enkele wedstrijd waar zoveel adrenaline in zit. De Ronde van Vlaanderen, dat is een zeven uur lange kick. Alles rond je maakt je nerveus, vooral in de finale. Je kan je niet voorstellen wat daar allemaal gebeurt in het peloton. Links en rechts moto’s die het peloton voorbijsteken, getoeter van volgwagens, helikopters die overvliegen, iemand die een onverwacht manoeuvre maakt, de andere renners die erop vloeken. Roepen en tieren op elkaar. Want er rijden tweehonderd renners in het peloton en die willen allemaal bij de eerste tien de hellingen opdraaien. En dan heb je ook nog de verkeersobstakels : paaltjes langs de kant van de straat, seingevers in het midden van de weg.

“Je moet constant gefocust blijven. Achter iedere hoek, achter iedere bocht kan gevaar loeren : een hindernis, een renner die valt. Als je in de remmen gaat, verlies je twintig plaatsen. Die focus houden, dat is samen met in de finale op kop rijden het zwaarste onderdeel van de koers. Het vreet energie.”

Wat is voor jou het ideale scenario om de Ronde te winnen ?

“( zonder nadenken) Alleen toekomen in Meerbeke, zoals Tom Boonen vorig jaar.”

Heb je ook ambitie in Parijs-Roubaix ?

“Ja, voor mij is dat de koers die net onder de Ronde van Vlaanderen komt. Ik rij graag op kasseien. Mensen denken altijd dat je zwaargebouwd moet zijn om dat te kunnen, maar het heeft eigenlijk meer met je motor te maken dan met je bouw. Met een goede motor kan je evengoed over kasseien rijden als bergop. De combinatie komt niet veel voor, omdat renners zich veel meer specialiseren, maar iemand als George Hincapie kan het wel.”

Twee jaar geleden, in je allerlaatste Parijs-Roubaix, eindigde je voorlaatste.

“Net voor de poorten sloten binnen, ja. Dat was ook het verhaal van Duclos-Lassalle. In zijn eerste Parijs-Roubaix was hij buiten tijd, maar hij heeft daarna nog twee keer Parijs-Roubaix gewonnen. ( lacht) Twee jaar geleden viel ik in het Bos van Wallers en verloor meteen drie minuten. Ik reed in de achtervolging met een groepje, maar aan de eerstvolgende bevoorrading stapte iedereen af. Daar zat ik heel alleen, met nog tien kasseistroken voor de boeg en wind op kop. Maar iets in mij zei : dit is je eerste Parijs-Roubaix, dit is zo speciaal dat je hem móét uitrijden. Ik was kapot toen ik aankwam, maar toch heel tevreden dat ik hem uitgereden had.”

Dat getuigt van een sterk karakter.

“( met indringende blik) Als ik een doel voor ogen heb, ga ik door tot ik het bereik.”

Loes Geuens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content