De organisatie van een continentaal landenkampioenschap kwam in Europa maar moeilijk van de grond. De eerste minitoernooien leverden een clash op tussen Oost-Europees robotvoetbal en Latijnse techniek. Tussendoor pikten ook de onvermijdelijke Duitsers een titel mee.

Europa is eeuwenlang een verdeeld continent geweest. In de twintigste eeuw sleurt het zelfs twee keer de rest van de planeet mee in een maalstroom van gruwel en dood. Na de Tweede Wereldoorlog blijft het lange tijd moeilijk om het wederzijdse wantrouwen te genezen, de Koude Oorlog waart als een zieke man door het continent. In de jaren 40 en het begin van de jaren 50 is er dan ook geen sprake van een gedegen samenwerking, ook niet op voetbalgebied. Ter vergelijking: de Copa América, het Zuid-Amerikaanse landenkampioenschap, vond voor de eerste keer al plaats in 1916 …

Gaandeweg begint het gezonde verstand toch te primeren. In 1957 tekenen België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, West-Duitsland en Italië het Verdrag van Rome, dat de stichting inhoudt van de EEG, de voorloper van de Europese Unie. Een jaar eerder is er ook op voetbalgebied iets beginnen te bewegen. De Europabeker voor landskampioenen is in het leven geroepen, Real Madrid kroont zich als eerste winnaar. De organisator, de UEFA (opgericht in 1954), slaagt erin om ook een EK voor landenteams uit de grond te stampen. Het project krijgt de naam Henri Delaunay Cup, naar de oud-voorzitter van de FFF, de Franse voetbalbond, die al in 1927 met dat idee op de proppen was gekomen. In 1927 was het Oude Continent er nog niet klaar voor, in 1960 wel. Het gaf dan ook pas dat de eindronde afgewerkt zou worden op de plaats waar het idee voor het eerst was opgedoken: in Parijs.

1960 – De zwarte spin in het Sovjetweb

Van 1960 tot 1976 zou de eindronde van het EK zeer kleinschalig zijn: vier deelnemende landen, halve finales, troosting en finale, meer niet. Uit de vier die zich kwalificeerden via de voorrondes, werd telkens het organiserende land gekozen.

In 1960 lopen nog lang niet alle landen warm voor het plan van de UEFA. Slechts zeventien naties schrijven zich in. Grote afwezigen zijn Engeland, Italië, West-Duitsland en Zweden, de gastheer van het recente WK’58, die het voor eigen volk nog tot de finale had geschopt (2-5-verlies tegen Brazilië). In het Oostblok is men wel enthousiast: acht van de deelnemende landen bevinden zich achter het IJzeren Gordijn. Ook het publiek loopt er storm, met toeschouwersrecords in Moskou (105.000), Boedapest (78.000) en Boekarest (67.000).

De twee grote favorieten voor de eindzege zijn Spanje en Frankrijk. Het Real van Francisco Gento, AlfredoDiStefano en Ferenc Puskas walst over Europa en heeft net, in mei 1960, voor de vijfde opeenvolgende keer de Europacup 1 op zijn palmares geschreven. De Spanjaarden verpulveren in de eerste EK-voorronde Polen (4-2 en 3-0), maar dan wacht de Sovjet-Unie en gooit Franco roet in het eten. De fascistische dictator heeft het de Russen nog niet vergeven dat ze het linkse verzet hebben gesteund tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) en verbiedt zijn nationale elftal om naar Moskou af te reizen. Voor Spanje eindigt het Europese verhaal met een forfait.

Ook Frankrijk krijgt pech, maar van een heel andere aard: het ziet zijn twee sterspelers uitvallen met zware blessures. Raymond Kopa, de spelmaker van het grote Real, blesseert zich aan de enkel. Just Fontaine, de topschutter die op het WK in Zweden maar liefst dertien keer had gescoord (nog steeds een fabelachtig record), breekt zijn been. De twee vedetten hebben Frankrijk nog moeiteloos naar de eindronde geloodst, maar daar worden ze node gemist.

Nochtans lijkt er geen vuiltje aan de lucht voor les Bleus in hun eerste EK-match (en dus meteen halve finale) tegen Joegoslavië. Ook zonder Kopa en Fontaine lopen ze na een uur spelen uit tot 4-2. Maar dan gaat bij de Franse goalie Lamia het licht uit. Op vijf minuten tijd stuntelt hij drie keer en de Joegoslaven trekken finaal aan het langste eind: 4-5. Frankrijk wordt voor eigen volk naar de troosting verwezen, die het enigszins gedemotiveerd ook nog verliest tegen Tsjecho-Slowakije (0-2). De Tsjecho-Slowaken, met sterspeler Josef Masopust in hun rangen, hebben het in de halve finale moeten afleggen tegen de Sovjet-Unie.

Zo staan in de finale twee landen uit het Oostblok tegenover elkaar: Joegoslavië en de Sovjet-Unie, twee naties bovendien waarvan de leiders, respectievelijk Tito en Nikita Chroesjtsjov elkaar de ideologische heerschappij over de communistische wereld betwisten. Ook hun voetballers zijn duidelijk uit een ander hout gesneden. De Joegoslaven spelen met veel technische bagage en een zuiderse frivoliteit. De Sovjets voetballen volgens een strenge regie, collectief, zonder individuele hoogstandjes en zonder enige zichtbare emotie. Vandaar de term: robotvoetbal. De finale is dan ook niet echt groots, maar wel spannend. De balvirtuozen uit de Balkan overspelen de Russen en komen net voor de rust op voorsprong. In de tweede helft weten de Russen de stand snel in evenwicht te brengen en de wedstrijd bloedt dood. Verlengingen moeten de beslissing brengen. Daarin trekken de Joegoslaven weer ten aanval, maar keer op keer stuiten ze op een geheel in het zwart geklede man met de ogen van een kat en de lenigheid van een panter: Lev Yashin. De legendarische keeper, die veel later uitgeroepen zou worden tot beste doelman van de eeuw, blokt de aanvalsgolven van de Joegoslaven telkens af. Hij heerst in zijn strafschopgebied als een spin in haar web – daarom gaven Zuid-Amerikaanse voetbalfans hem de bijnaam araña negra. Yashin pakt alles en goed vijf minuten voor tijd ontsnappen de Russen even aan de omknelling. Ponedjelnik kopt een voorzet in doel: 2-1, de Sovjet-Unie grijpt de macht in Europa.

1964 – Geknechte natie leeft even op

Voor de tweede editie van het EK schrijven zich al 28 landen in. Onder de nieuwkomers nog geen West-Duitsland – te zeer in beslag genomen door de oprichting van de eigen Bundesliga in 1963 – maar wel Engeland, Nederland en België. In de voorrondes wordt nog steeds met rechtstreekse uitschakeling gewerkt, niet met poules.

In de eerste ronde verweert België zich kranig tegen de finalist van 1960, Joegoslavië, maar het verliest twee keer nipt: 2-3 en 0-1. Er vallt in de voorrondes trouwens een aantal opmerkelijke verrassingen. Zo mag Engeland – lange tijd in dubio of het nu zou meedoen of niet – al meteen weer inpakken. Na een 1-1 thuis tegen Frankrijk gaan de ‘vaders van het voetbal’ met de billen bloot in Parijs: 5-2. Frankrijk gaat er zelf uit in de kwartfinale na dubbel verlies (1-3 en 1-2) tegen Hongarije. En wat dan gezegd van Nederland? In de eerste voorronde zetten onze noorderburen Zwitserland opzij, maar in de achtste finales voltrekt zich het onmogelijke: het nietige Luxemburg schakelt Oranje uit na 1-2-winst in Rotterdam. De vier landen die de kwalificaties overleven, zijn: Hongarije, Spanje, Denemarken en de titelverdediger, de Sovjet-Unie.

Dat de UEFA de eindronde toewijst aan Spanje valt niet overal in goede aarde. Franco houdt het land nog altijd in een ijzeren greep. Wie het niet met de caudillo eens is, vliegt in de gevangenis. De tirannie viert hoogtij, de bevolking is arm en bang.

In die omstandigheden mag het geen wonder heten dat voor de eerste EK-wedstrijd, de halve finale tussen Spanje en Hongarije, amper 35.000 toeschouwers komen opdagen. Bernabéu, de tempel van het establishment, is daarmee slechts voor een derde gevuld. De zomerse avondhitte laat geen flitsend voetbal toe. Spanje domineert, Hongarije wacht af. Na een doelpunt van Pereda lijkt het gastland op weg naar een zuinige zege, maar kort voor tijd slaat Bene het thuispubliek met verstomming. Pas diep in de verlenging weet Spanje het laken naar zich toe te trekken.

Het contrast met de andere halve finale is groot. De Russen hebben geen kind aan de ondermaatse Denen en wandelen met een afgetekende 3-0 naar een tweede EK-finale op rij.

In de eindstrijd is de Spaanse hoop gevestigd op Luis Suárez. De draaischijf van de Selección heeft nochtans heel wat vijanden in Madrid. Als speler van Barcelona had hij hoogstpersoonlijk een hand in de allereerste eliminatie van Real in de Europacup 1, in de herfst van 1960. Het vrijdenkende Barça dat het rigide, franquistische Real een beentje lichtte: heiligschennis! Na dat seizoen, waarin Barcelona de EC-finale verliest van Benfica, stapt Suárez over naar Inter Milaan. Het maakt Luisito in de ogen van veel Spanjaarden helemaal een verrader.

Maar de verrader wordt op de eerste zomerdag van 1960 een held. Onder zijn deskundige leiding grijpt Spanje de Sovjet-Unie meteen naar de keel. Al na zes minuten wordt Yashin gefusilleerd door Pereda. Door defensieve blunders komen ook de Russen aan kansen en al snel is het 1-1. Zowel Yashin als zijn overbuur José AngelIribar hebben de handen meer dan vol. De druk van de Spanjaarden neemt toe, een goal wordt wegens buitenspel afgekeurd, een penaltyclaim weggewuifd. Met nog enkele minuten te gaan kopt Marcelino de bal net naast de paal binnen. Yashin blijft dit keer zonder reactie. Franco ziet met een brede grijns de Sovjets afdruipen. In Madrid is het voor het eerst sinds lang nog eens feest.

1968 – Trieste zege van het catenaccio

De kwalificatie voor het derde EK verloopt voor het eerst via poules, wat de kans op verrassingen verkleint. Toch maken enkele grootheden van het voorbije WK’66 in Engeland een flinke schuiver. Het dartele Portugal van Eusebio, de bronzen medaille van het WK, ziet zich gebarreerd door Bulgarije. West-Duitsland, dat de WK-finale verloor van Engeland, maakt zich ronduit belachelijk door op de laatste speeldag niet verder te raken dan 0-0 in Albanië, dat zo zijn eerste punt haalt. Joegoslavië blijft in de rangschikking de Duitsers voor. België stunt door Frankrijk te verslaan met 2-1. De Rode Duivels lijken goed op weg naar groepswinst, maar laten zich dan twee keer ringeloren door het Polen van Wlodek Lubanski.

De acht groepswinnaars maken in vier kwartfinales uit wie naar de eindronde mag. Italië verslaat Bulgarije en wereldkampioen Engeland wint twee keer nipt van Europees kampioen Spanje. Hard tegen hard gaat het in de Oostbloktwist tussen Hongarije en de Sovjet-Unie: 2-0 in Boedapest maar 3-0 in Moskou. Het vierde land dat zich kwalificeert, is Joegoslavië en dat doet het in stijl. Na een 1-1 in Marseille worden de Fransen in Belgrado weggeblazen door Dragan Dzajic en co. Na een halfuur staat het 4-0. Het wordt uiteindelijk 5-1.

Op de eindronde in Italië gaan de Joegoslaven door op hun elan. Engeland ziet sterretjes tegen de stijlrijke balkunstenaars. Gordon Banks, het legendarische sluitstuk van de regerende wereldkampioen, doet het onmogelijke en houdt tot in de slotfase de nul. Dan moet hij zich toch gewonnen geven tegen het vernuft van Dzajic.

In de andere halve finale regeert de verveling. Na 120 minuten slaapverwekkend voetbal staat het nog net zoals het begon: 0-0. Penalty’s trappen kent men dan nog niet en voor een replay is er geen tijd. Een eenvoudige toss moet de beslissing brengen. Het muntje valt gunstig voor het thuisland. Geen derde finale op rij voor de Sovjet-Unie.

De troosteloze 0-0 in de halve finale illustreert perfect het soort voetbal waarmee de Italiaanse clubs in de jaren 60 successen behalen. Catenaccio, het slot op de deur, beenhard, zelfs ruw verdedigen, irriteren en provoceren, perfecte organisatie gekoppeld aan geslepenheid en uitgevoerd met een gave techniek: ziedaar het recept voor onbeschaamd resultaatgericht voetbal. De opponent in de finale hanteert heel andere wapens: aanvallend en soepel tiktakvoetbal, een streling voor het oog en een genot voor het publiek.

De Italianen, zonder hun vedetten Gianni Rivera en SandroMazzola, kunnen niet volgen en laten geen middel onbenut om de Balkanboys af te stoppen. Vergeefs, want kort voor de pauze rondt Dzajic – weer hij – een individuele actie af. Net als in 1960 mag Joegoslavië gaan rusten met een voorsprong. Na de pauze komt die eigenlijk niet meer in gevaar, het is eerder Dino Zoff die de Squadra voor erger moet behoeden. Toch één keer komen de Italianen opzetten en ze versieren een vrije trap net buiten de zestien. Terwijl scheidsrechter Dienst nog volop bezig is met de muur, lepelt AngeloDomenghini de bal in doel. De Zwitserse ref wijst zonder verpinken naar de middenstip: 1-1. De Joegoslaven zijn onthutst, ze proberen het in de verlengingen nog, maar Zoff staat pal.

Voor de finale is wél een replay voorzien en zo treffen beide teams elkaar twee dagen later opnieuw. De Italianen recupereren enkele spelers, hun tegenstanders ogen vermoeid. Nog geen kwartier is er verstreken of de arbiter, een Spanjaard dit keer, eist weer een hoofdrol op. Hij laat Riva scoren vanuit een overduidelijke buitenspelpositie. Fatalisme sluipt in de Joegoslavische gelederen en op het halfuur stuurt Mazzola PietroAnastasi het straatje in: 2-0. Vervolgens beperken de Azzurri zich tot hun geliefkoosde spelletje. Het slot begeeft niet meer, het loopgravenvoetbal zegeviert.

1972 – België vergaapt zich aan de Mannschaft

Na de dominantie van Oost- en Zuid-Europa, komen in 1972 andere landenteams tot volle bloei. Met name West-Duitsland, dat met FranzBeckenbauerGünterNetzerGerd Müller over een fenomenale as kan beschikken. In de poulefase komen de Duitsers traag op gang, maar in de kwartfinale gaat Engeland voor de bijl. Het onneembare Wembley wordt stormenderhand veroverd en de Engelsen verliezen voor het eerst in eigen huis een kwalificatieduel (1-3). Ook de Lage Landen rukken op. Nederland, dat met Feyenoord en Ajax net drie keer op rij Europacup 1 gewonnen heeft, zal in dit decennium twee WK-finales bereiken, maar Oranje is voorlopig niet stabiel genoeg. Het scoort de meeste goals van alle deelnemende landen, maar moet de eerste plaats in zijn poule aan Joegoslavië laten.

België, dat met slechte herinneringen terugkeerde van het WK’70, is in bloedvorm. In Brussel wordt afgerekend met Schotland (3-0), Portugal (3-0) en Denemarken (2-0). In de kwartfinale wacht regerend kampioen Italië. De Azzurri hebben de WK-finale verloren tegen het Brazilië van Pelé (4-1) en azen op revanche in Europa. De Belgen lijken bij voorbaat kansloos, maar in Milaan kamperen ze hardnekkig voor eigen doel. De Italianen krijgen een koekje van het eigen catenacciodeeg en blijven steken op 0-0. Op het veld van Anderlecht zorgen Van Himst en Van Moer voor dé sensatie van de voorronde.

België mag het EK meteen organiseren en krijgt naast West-Duitsland toch weer twee Oostbloklanden over de vloer: Hongarije en de Sovjet-Unie (dat Joegoslavië uitschakelde). Met de loting hebben de Belgen pech: in de halve finale worden ze gekoppeld aan West-Duitsland. Bovendien moeten ze Van Moer missen, die door de Italianen met een beenbreuk van het veld is getrapt.

De Mannschaft serveert dan al enige jaren een superieur totaalvoetbal. Het paart de elegantie van Borussia Mönchengladbach (Netzer) aan de onverzettelijkheid en efficiëntie van Bayern München (Beckenbauer en Gerd Müller). De zege op Wembley is een veeg teken: West-Duitsland is onstuitbaar op weg naar voetbalgoud. De Rode Duivels pakken het onder Raymond Goethals voorzichtig aan, maar hun defensie wordt door de Duitsers vakkundig ontmanteld. Beckenbauer naar Netzer, voorzet op Müller, die met een listige kopbal ChristianPiot te grazen neemt. 60.000 toeschouwers in de Antwerpse Bosuil vergapen zich aan het wit-zwarte combinatievoetbal. In de tweede helft maakt Müller er 2-0 van. De tegengoal van LonPolleunis komt te laat. Een verdienstelijk België moet naar de troosting, waar het brons haalt tegen Hongarije.

Voor de finale vragen 350.000 fans een kaartje aan. De Heizel zit dan ook afgeladen vol om de Duitsers te zien zegepralen, want aan de uitslag twijfelt niemand. De Sovjets zijn machteloos tegen de suprematie die de Mannschaft tentoonspreidt. Langs alle kanten snijden de Duitsers door de vijandelijke rangen. De grote ster, de onbetwiste dirigent, is Günter Netzer. Met de blonde haren wapperend in de wind, naar de mode van de swinging sixties, is hij de muze van het elftal. De Rebell am Ball (zoals een boek over hem titelt) verstuurt de ene droompass na de andere en ligt met een banaanschot zelf aan de basis van de 1-0, die Müller in drie tijden over de lijn duwt. Het festival gaat verder en na een uur is het over en uit: 3-0. In de vierde editie krijgt het EK eindelijk een onbetwistbare en glansrijke kampioen.

1976 – Praagse lente in Belgrado

De Duitse finesse blijkt van korte duur. De Mannschaft kroont zich voor eigen volk in 1974 nog wel tot wereldkampioen, maar wanneer vervolgens Gerd Müller, Netzer, Breitner en Heynckes het voor bekeken houden, rest alleen nog de saaie Gründlichkeit. Het oogstrelende totaalvoetbal is overgenomen door het Oranje van Johan Cruijff. In een loodzware kwalificatiepoule houdt Nederland de grootmachten Italië en Polen achter zich. Ook België plaatst zich met de nodige dosis geluk. De loting voor de kwartfinales levert een klassieke België-Holland op, maar onze noorderburen zijn veel te sterk: 5-0 en 2-1. West-Duitsland haalt het van Spanje en Joegoslavië zet het verrassende Wales opzij. De vierde kwartfinale plaatst Tsjecho-Slowakije tegenover de Sovjet-Unie, gezworen vijanden sinds Russische tanks in 1968 de opstand neersloegen die gekend staat als de Praagse Lente. De Tsjecho-Slowaken hebben een uitstekend elftal en houden voor het eerst de Sovjet-Unie weg van het EK (2-0 en 2-2).

Op de eindronde in Joegoslavië openen de Tsjecho-Slowaken tegen Nederland, dat eigenlijk al over zijn hoogtepunt heen is. De ploeg die in ’74 ondanks prachtig voetbal de WK-finale verloor, blinkt nu vooral uit door interne conflicten. In een bewogen halve finale scoort de Slowaak Ondrus voor elke ploeg één keer. In de verlengingen koken de potjes bij Nederland over. Ze incasseren twee rode kaarten en zien de Tsjecho-Slowaken met 3-1 een ticket voor de finale bemachtigen.

Evenveel drama in de andere halve finale. Zoals vaak schieten de Joegoslaven als een raket uit de startblokken. Al in de 28ste minuut maakt Dzajic er 2-0 van. De Duitsers zwoegen en bikkelen zich in de tweede helft weer in de wedstrijd. Dieter Müller, hoewel geen familie van Gerd, doet de reputatie van zijn familienaam alle eer aan: hij scoort niet alleen de gelijkmaker, maar deelt diep in de tweede verlenging een dubbele genadeslag uit (2-4).

Ook in de finale hollen de Duitsers al snel achter de feiten aan. De Tsjecho-Slowaken tikken hun tegenstanders dol op de korte ruimte en halverwege de eerste helft al blinkt de 2-0 op het scorebord. Maar dit keer slaat de Mannschaft direct terug. Müller tekent de 2-1 aan en de achtervolging wordt ingezet. Het regent kansen, maar pas in de dying seconds kopt Bernd Hölzenbein de gelijkmaker in doel. Tijdens de verlengingen wordt niet gescoord en in tegenstelling tot 1968 moeten strafschoppen nu wel de uitkomst brengen.

Tot 4-3 voor de Tsjecho-Slowaken wordt er niet gemist, dan schiet Uli Hoeness over. De laatste schutter, Antonin Panenka, sloft nonchalant naar de stip. Hij zag het levenslicht in Praag en heeft er het neerslaan meegemaakt van de Praagse Lente, toen zijn land even van de vrijheid en de flowerpower mocht proeven. In zijn hoofd rijpt een duivels plan, dat als het echter mislukt aangezien zal worden als een daad van insubordinatie, met dwangarbeid als straf. Maar Panenka drijft zijn idee door: hij neemt een krachtige aanloop, stuurt Sepp Maier met een schijnbeweging naar de hoek en stift dan het leer, dat met een sierlijke boog in het midden van het doel ploft. Panenka wordt onsterfelijk, Praag danst weer als in 1968. S

Volgende week: “België zet zich op de kaart”, de EK’s van 1980 en 1984.

Bij Roularta verschijnt het boek “Terug naar 1988!” van Raf Willems over de geschiedenis van het EK 1960-2008.

door peter mangelschots

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content