Het is maar dat ze er hem dezer dagen constant aan herinneren. Anders zou Birger Jensen nauwelijks stilstaan bij de heroïsche prestatie die hij 30 jaar geleden met Club Brugge op Wembley leverde.

Net zoals vroeger probeert Birger Jensen het leven langs de zonnige kant te bekijken. Met een chronische rugpijn valt dat niet echt mee. In januari zat de memorabele doelman van Club Brugge dicht tegen een depressie. “Heel even had het allemaal geen zin meer,” zucht hij. Nu lijken de problemen voorbij.

Birger Jensen knipte de band met Club Brugge nooit door. Hij gaat nog naar elke thuiswedstrijd, juicht bij een overwinning, treurt bij een nederlaag en probeert zich los daarvan in zijn lot te schikken: Jensen heeft al heel zijn leven last van rugpijn. De afgelopen jaren werd die alleen maar helser. “Tussen twee wervels is het kraakbeen weg”, zegt hij met gelatenheid in de stem. “Ik kan me laten opereren, maar er is 50 procent kans dat ik dan mijn mobiliteit verlies, dat risico neem ik niet.”

Sinds vier jaar werkt Jensen (57) niet meer en krijgt hij een invaliditeitsuitkering. “Tot midden 2004 was ik aan de slag in een bandencentrale, dat bleek veel te zwaar”, zegt hij. Jensen, die in de Brugse binnenstad woont, probeert zijn dagen rond te krijgen: “Ik help mijn vrouw wat in het huishouden, ik doe boodschappen, ik fiets heel veel. Mijn auto heb ik verkocht, die heb ik echt niet meer nodig. In de winter willen de dagen wel eens lang duren. Dan gebeurt het dat ik thuis tot drie uur ’s nachts naar videofilms zit te kijken. Soms gaan we babysitten bij mijn dochter die in Veurne woont en twee kinderen heeft. En geregeld trekken we naar Denemarken, mijn zoon die in België opgroeide, leeft in Kopenhagen. Eigenlijk was dat een speling van het lot: hij leerde een Deens meisje kennen.”

Intimideren

Birger Jensen zit in een taverne op de Grote Markt van Brugge. Soms wordt hij nog herkend: “Alles goed Birger?” Hij knikt maar weet beter. Veertien jaar speelde Birger Jensen voor Club Brugge en verwierf een immense populariteit. Hij was een spektakelman, een acteur tussen twee palen. Jensen provoceerde graag en intimideerde nog liever. “Als ik een bal had gepareerd, dan keek ik die aanvaller aan op een manier van: wat ben jij toch een sukkelaar. Dat was een stukje psychologische oorlogsvoering.” Soms liet hij al eens een gemakkelijke bal door de benen rollen om die dan net voor de doellijn te grijpen: “Ik vond dat er tijdens een wedstrijd al eens gelachen mocht worden. Ook al waren er mensen die me daarover aanspraken: ze vonden dat niet goed voor hun hart.”

Birger Jensen was de ruggengraat van de ploeg die door de legendarische trainer Ernst Happel werd geboetseerd en tot de finale van de Europacup voor Landskampioenen doorstootte, nu 30 jaar geleden, op 10 mei 1978. Hij wordt er dezer dagen constant over aangesproken. Zelf denkt hij er nauwelijks aan terug. “Ik leef niet met het verleden”, zegt Jensen. Toch herinnert hij zich nog veel: “Vier dagen voor die finale moesten we voor de beker spelen op Sporting Charleroi. We zaten met zoveel geblesseerden dat Happel vooraf zei dat we niet mochten tackelen. Schrik voor nieuwe blessures. We verloren die wedstrijd met 3-0, Charly Jacobs was toen de man van de match. Die begrijpt vandaag nog altijd niet waarom hij zo ongehinderd door de defensie van Club mocht wandelen.” Club kon zich voor de strijd met Liverpool niet meer opladen. “De ballon was helemaal leeg”, zegt Jensen. Dat had te maken met de tweede wedstrijd in de halve finale, thuis tegen Juventus Turijn: “Na een 1-0-nederlaagt stelde Happel toen vier aanvallers op. Raoul Lambert sukkelde met een knieblessure en kreeg voor de match een injectie. We wonnen met 2-0. Met het geld van de televisie verdiende Club aan die wedstrijd 22 miljoen Belgische frank. Terwijl het budget 56 miljoen was.”

Maar in de finale tegen Liverpool kwam er dus geen vervolg aan het succesverhaal: “Lambert was niet fit te krijgen, daarom schakelden we van 4-3-3 over naar 4-4-2. De Hongaar Lajos Küdeed mee, die had in Charleroi zijn eerste match gespeeld. Paul Courant speelde niet, Jos Volders was niet helemaal fit. En Leen Barth zat als tweede doelman op de bank met een ontwrichte schouder. Om maar te zeggen.”

Club Brugge verloor met 1-0, Birger Jensen speelde zijn levensmatch, al werd hij na 64 minuten geklopt door een listig lobballetje van Kenny Dalglish, toen de absolute vedette van Liverpool. Dat Jensen nu nog steeds op zijn schitterende wedstrijd wordt aangesproken, begrijpt hij niet goed: “Uiteindelijk hebben we verloren. En het punt is vooral: ik had die bal van Dalglish moeten hebben. Engelse aanvallers schoten toen altijd hard, dat was gemakkelijk te pakken. Alleen Dalglish pakte soms uit met van die stiftballetjes. Dat had ik moeten weten. De bal vloog net naast mijn handen.” Hij schudt het hoofd bij de nare herinnering. En vond het niet abnormaal dat niemand hem vooraf op dat soort dingen had gewezen: “Onder Happel werden er nauwelijks tactische besprekingen gehouden. Het enige wat hij deed was het elftal van de tegenstander op het bord schrijven. Hij ging ook zelden scouten. Voor de finale zei hij aan het tactisch bord: Liverpool is Liverpool en wij zijn Club Brugge. Dat was het dan. Eigenlijk was dat de kracht van Club Brugge: we keken naar niemand en gingen altijd uit van onze mogelijkheden. Als je nu het bureau van een trainer binnenstapt, is dat net een bibliotheek: onvoorstelbaar veel boeken, videobanden en nog meer van dat soort dingen. Op het bureel van Happel stond een kalender en een glas.”

Mijnwerkershelm

Er kan geen verhaal over het Club Brugge van de jaren 70 gemaakt worden of er wordt een hommage gebracht aan Ernst Happel. Ook Birger Jensen prijst het vakmanschap van de Oostenrijker: “Hij had veel lef. Daar hield ik wel van. Nu zie je dat trainers tijdens een wedstrijd vaak een aanvaller door een aanvaller vervangen. Terwijl Happel, als het niet lekker liep, een aanvaller inbracht voor een verdediger. Eigenlijk sprak Happel nauwelijks met ons. Hij snauwde meer. Zijn favoriete woord was Scheisse. En hij kon ongelooflijk drinken, cognac, jenever, dat soort dingen. Als je hem voor een match voorbijliep, kwam er een walm van alcohol op je af. Maar tijdens de wedstrijden reageerde hij heel alert. We waren eens op afzondering in Knokke en hij had een paar Oostenrijke vrienden uitgenodigd om te kaarten. Ik ben de ochtend daarop in zo’n afstelhokje gaan kijken en daar stonden 24 flessen drank. Leeg, wel te verstaan. Ik verschoot zo hard dat ik het aantal flessen twee keer heb geteld. Happel zat te ontbijten en je zag niets aan hem.”

Ook als trainer was Happel een verademing: “Alles met de bal, zoveel variatie, je vroeg je af waar hij het haalde. Hij deed alles zelf, zijn assistent, Thieu Bollen, was een beetje zijn pispaal. Hij noemde hem altijd provincialer Limburger. Als er tijdens de trainingen een bal in de struiken vloog en Bollen vond die niet meteen zei Happel: zet maar het licht van je mijnwerkershelm aan. Dat was dan lachen geblazen. In feite speelde Happel een beetje show want toen hij later naar Standard vertrok, nam hij Bollen wel mee. Met de spelers had hij ook speciale omgangsvormen. Georges Leekens verbood hij om over de middellijn te komen of hij kreeg 5000 frank (125 euro) boete. Tijdens de rust, toen er van kamp moest gewisseld worden, vroeg Leekens dan altijd grijnzend: mag ik nu over de middellijn? Dat soort dingen kon Happel wel hebben. Leekens was trouwens een uitmuntende verdediger, soms had je de indruk dat je hem voorbij was, maar dan pakte hij de bal met zijn lange benen toch nog af. Hij vormde centraal een ijzersterk duo met Edi Krieger. Die trok Happel aan terwijl we het seizoen aan het voorbereiden waren in Frankfurt. Krieger kwam binnen, een wat tenger mannetje, hij keek schichtig om zich heen, ik vroeg me af: wat hebben ze hier nu afgeleverd? Dat zouden we snel genoeg weten. Krieger bepaalde wanneer de buitenspelval werd opengetrokken. Maar het meest opmerkelijke bij Club vond ik dat de twee vleugelverdedigers, Bastijns en Volders, zo diep speelden. Dat was nieuw, dat idee had Happel meegenomen uit Nederland. Op die manier sloot je de tegenstander constant op.”

De reeks verhalen over Happel zijn eindeloos: “Ik heb hem maar één keer een tactische fout weten maken en dat was tijdens een Europese wedstrijd op Wisla Krakau. Thuis hadden we met 3-1 gewonnen, ginder stonden we met 1-0 achter. Toen gaf Happel op tien minuten van het einde de opdracht om niet meer met de buitenspelval te opereren. Laat die Polen dan, op twee minuten van het einde, scoren. Toen we in de kleedkamer kwamen, heb ik mijn schoenen uitgedaan en naar Happel gegooid. Happel zei toen tegen mij: straks ben je van mij verlost. René Vandereycken kookte helemaal over, die moesten we tegenhouden of hij begon met Happel te vechten. Altijd een speciaal mannetje geweest, René. Hij treiterde graag anderen, maar aan hem mocht je niet komen. Maar een schitterende voetballer, een speler zoals Happel dat wilde. Niet zeiken zoals Hassan of Boussoufa, maar werken en lopen. Ik heb nooit begrepen dat hij als trainer helemaal niets van het avontuurlijke voetbal van Happel heeft overgenomen. Ik denk dat die twee jaar in Italië hem hebben misvormd.”

Smakelijk eten

Hij kijkt met vertedering op zijn periode bij Club Brugge terug, Birger Jensen. Hoewel, de start was moeilijk: “Weet je dat Arsenal ook belangstelling toonde en dat ik zelfs met Anderlecht ging praten, met Constant Vanden Stock? Alleen bleek Anderlecht te veel buitenlanders te hebben, toen mochten er maar drie spelen. Ook Waregem wilde me om de bekerfinale te spelen. Hun doelman, René De Jong, was geblesseerd. Ik koos voor Club omdat Ulrik Le Fèvre daar speelde. Die had me aanbevolen, we kenden elkaar van de nationale ploeg. De eerste maanden waren heel moeilijk, Club zat in finan-ciële moeilijkheden, we werden te laat betaald, op mijn tekengeld moest ik bijna een jaar wachten. Op een gegeven moment stond er iemand voor de deur van mijn appartement: ik werd verzocht te verhuizen omdat de huur al maanden niet betaald was. Dan heb je nog weinig goesting om te voetballen of te trainen. Later op het seizoen heeft Michel Van Maele dan Club Brugge geholpen. Toen werden alle problemen opgelost.”

Birger Jensen paste zich probleemloos aan aan het spel van Club Brugge: “Omdat we ver van de goal speelden, was ik een tweede libero. Dat lag me erg goed. Mijn sterkste punt als keeper was dat ik geen zwak punt had. Soms zei ik op training; vandaag krijgt niemand er een bal in. En dan hield ik woord. Mijn enige probleem was mijn nonchalance. Als je thuis speelde tegen Berchem, dan was het niet gemakkelijk om je gedachten erbij te houden.”

De eerste jaren na Ernst Happel beschouwt Jensen als de moeilijkste in de veertien seizoenen bij Club Brugge: “Dan kregen we figuren als Rik Coppens en Spitz Kohn. Van Coppens moesten we niet te hard trainen, hij wilde altijd partijtjes spelen. Dat kwam hem goed uit: dan kon hij meedoen. Hij nam alle vrij- en hoekschoppen zelf. Daar werd Jan Sörensen op een gegeven moment zo kwaad over dat hij tegen Coppens zei: speel jij zondag ook maar mee. Vervolgens stapte hij naar de kleedkamer. Spitz Kohn was een nog grotere ramp. Die vroeg aan de spelers welke positie ze bekleedden. Toen we op afzondering ’s avonds aan tafel gingen en meteen begonnen te eten, riep hij dat we moesten wachten tot hij eerst ‘smakelijk eten’ had gezegd. Toen hebben we hem toch even apart genomen: dat het hier geen kleuterklas was.”

Een losbol

De liefde voor Club Brugge is voor Birger Jensen nog altijd even authentiek, ook al liet het afscheid een bittere smaak na. “Na veertien jaar kreeg ik een briefje dat mijn contract niet verlengd zou worden en dat ik bedankt was voor bewezen diensten”, zegt hij. Dat verbaasde hem. En ergens ook weer niet: “Ik zei altijd wat ik dacht, daardoor kreeg ik wel eens problemen, met mensen als Antoine Vanhove bijvoorbeeld. Later hebben we dat op een heel volwassen manier uitgepraat.” Sindsdien krijgen hij en zijn vrouw een gratis abonnement. Hij leeft mee met Club maar heeft zo zijn idee over de huidige ploeg: “Club mist gewoon een speler met een individuele actie. Niet meer, niet minder. Zo verwerf je nooit een meerderheid. Dat moeten ze absoluut veranderen. Mathijssen doet het niet slecht, al zie je dat het een ex-keeper is: hij gaat eerst uit van een goeie organisatie. Ik vind hem geen trainer met veel lef. Maar ja, wie wel tegenwoordig? Het zit in de groep ook nog altijd niet zo goed bij Club, er lopen nog twee, drie rotte appels, maar die zullen wel vertrekken. Ik hoop dat Mathijssen volgend seizoen een stap verder kan zetten. Eigenlijk gaat het toch ook vooral om evenwicht. Als je Sterchele hebt, dan hoef je toch Sonck niet. Die zijn niet complementair want ze komen alle twee naar binnen. Sonck begon wel goed, maar na zijn blessure forceert hij het, hij probeert een mannetje voorbij te gaan, terwijl hij dat nooit kon. Dan denk ik: hou het simpel.”

Het verleden, benadrukt Birger Jensen, houdt hem eigenlijk niet langer bezig. Na zijn carrière was er wel heel even een zwart gat, maar Jensen werd door derdeprovincialer Varsenare aangetrokken als keeperstrainer en zou zelfs nog twee seizoenen in de goal staan. Tot zijn 42ste. “Dat heeft me wel geholpen om wat af te kicken”, bekent hij. Nu slijt hij dus een leven in alle rust, nadat hij eerst een tijdje in de haven van Zeebrugge werkte, voor een garage die failliet ging en in een bandencentrale. Hij weet wat het belangrijkste is: “Ik kom uit een moeilijke periode. Mijn broer is niet goed, mijn vrouw was ziek. In januari zag ik het echt niet meer zitten, ik werd er bijna depressief van. Ik kwam nauwelijks nog buiten, het had heel even allemaal geen zin meer. Gelukkig zijn de problemen van mijn vrouw overwonnen. Sindsdien zeg ik nog meer dan vroeger: probeer van het leven te genieten. Dat doe ik, dat heeft altijd in mijn aard gelegen. Ik was een beetje een losbol en ben dat eigenlijk nog steeds. Als je te verkrampt ben, presteer je niet.”

Hij vindt dat het er vandaag te serieus aan toegaat: “Ik zie te weinig vreugde op het veld. Het is allemaal zo koud, ik zou moeite hebben om dan te functioneren. Ik ben altijd heel sfeergevoelig geweest. Hoe meer volk, hoe beter ik presteerde.” Dan durfde Jensen de supporters van de tegenpartij ook al eens uitdagen: “Soms stonden ze denigrerende opmerkingen te maken. Dan pakte ik de bal met één hand en wuifde naar hen. Gewoon omdat ik vond: je moet het publiek iets bieden.”

De competitie volgt Birger Jensen nog op de voet. Op de vraag wie de beste doelman is, moet hij geen seconde nadenken: ” Olivier Renard. Die is compleet. Net zoals ik vroeger.” Hij lacht. Bijna drie uur praten was voor Birger Jensen even een vlucht uit de werkelijkheid. Bij het afscheid zegt hij: “Ik hoop dat ik vandaag niet te veel pijn heb.” En hij vertrekt met de fiets naar huis. S

Volgende week: Juan Lozano en Anderlecht 1983

door jacques sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content