De steeds verdere mondialisering van de wielersport heeft de Belgische renners in grote rittenwedstrijden naar het achterplan geduwd. Een hoofdrol is er alleen weggelegd voor de ploegleiders. Johan Bruyneel, Rudy Pevenage en Walter Godefroot bezetten met hun beschermelingen het podium in Parijs en Patrick Lefevere won met Richard Virenque de bolletjestrui.

Ellende was er wel bij de Belgische deelnemers. Onverwacht kwam dat niet. De acht landgenoten die in deze Tour van start gingen, boekten dit seizoen samen niet één overwinning. Dan is de Ronde van Frankrijk niet echt een terrein om op een kentering te hopen. Slechts één enkele keer slaagde een landgenoot erin een etappe binnen de eerste tien te beëindigen : Serge Baguet finishte als zevende in de rit tussen Gap en Marseille. Een schrale oogst die niet mag worden afgedaan met het relatief geringe aantal deelnemers. Kwaliteit heeft niets te maken met kwantiteit. Australië dook met slechts zeven renners de Ronde van Frankrijk in, maar won met Bradley McGee en Baden Cooke twee ritten, terwijl Stuart O’Grady en Michael Rogers zich geregeld in ontsnappingen mengden en Cooke uiteindelijk nog het groen pakte.

De constatering na deze Tour blijft dat Belgen, die nadrukkelijker leven in het kader van de lenteklassiekers, nooit twee dagen na elkaar een prestatie van niveau neerzetten. Als Kurt Van de Wouwer in één bergrit de schade enigszins kan beperken, zakt hij de dag nadien gegarandeerd door het ijs. Voor renners als Axel Merckx, Mario Aerts en Rik Verbrugghe, ooit bestempeld als ruwe diamanten, geldt hetzelfde, al dreven ze in deze Tour nauwelijks boven. Ze fietsten in een haast beklemmende anonimiteit. Merckx en Verbrugghe doorbraken die alleen toen ze opgaven. Uitgeput en met een doffe blik in de ogen stapten ze uit de arena. Naar excuses moet niet gezocht worden. Hun motor is te beperkt voor dat soort labeurwerk. Maar vooral : ze slagen er op een gegeven moment niet meer in om vooruitgang te boeken. Kurt Van de Wouwer eindigde vier jaar geleden als elfde in de Tour, gold als een wissel op de toekomst, maar komt nu tot de constatering dat hij toen al aan zijn plafond zat.

Renners moeten de kans krijgen hun rijpingsproces af te maken. Ook wat dat betreft heeft Lance Armstrong het voorbeeld gegeven. De Tour was al jaren de sleutel tot zijn droom. Toen hij in 1996 opgaf, riep hij in een niet te stuiten vlaag van woede dat de organisatoren slavendrijvers waren. Pas later besefte hij dat hij deze wedstrijd in al zijn facetten nog niet aankon. Hij zweerde toen terug te komen. Sterker dan ooit. Miguel Indurain gaf in zijn allereerste Tour na één week op. Vervolgens was hij meesterknecht van Pedro Delgado, tot hij zelf tot volledige wasdom kwam. Bjarne Riis begon zijn carrière in een kleine Belgische ploeg, doorliep de Franse en Italiaanse wielerschool, alvorens in 1996 zijn handtekening te zetten bij Telekom, met als voorwaarde dat de volledige ploeg in zijn dienst zou rijden. Riis won de Tour en introduceerde binnen het team een professionele manier van denken waaraan aanvankelijk ook Jan Ullrich zich optrok.

Een passionele beleving van het vak blijft de graadmeter van het succes. Veel meer dan een specifieke opleiding op zich. In Nederland pakt Rabobank al jaren uit met een ambitieus jeugdplan waarin nogal wat miljoenen worden gepompt. Dat leverde vooralsnog niet één talent op. Ook in de Tour was het voor de Hollanders huilen met de pet op. Tot Servais Knaven in Bordeaux het blazoen enigszins opsmukte.

door Jacques Sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content