Met zijn legendarische Académie dient ASEC Abidjan als draaischijf van het Ivoriaanse voetbal. Ook na de breuk met Jean-Marc Guillou lijken de bronnen van de club niet opgedroogd. Een reportage ter plaatse.

Nog nooit sinds het in 1960 bij de Fifa aansloot, stond Ivoorkust zo dicht bij de eindronde van een WK. De Ivorianen leiden in Groep 3 van Afrika met een voorsprong van twee punten op Kameroen : negentien punten tegen zeventien na acht speeldagen. Aan een zege tegen hun belangrijkste concurrent hebben de Olifanten straks genoeg om de poort naar de wereldbeker in Duitsland definitief open te beuken. En ook bij een gelijkspel tegen Kameroen lacht de toekomst Ivoorkust nog altijd toe. Dan volstaat op de laatste speeldag een overwinning in Soedan, laatste in de groep.

De ploeg van bondscoach Henri Michel dankt veel aan Didier Drogba. De ster van Chelsea scoorde in de WK-kwalificatiewedstrijden al zeven keer. Laatst, op zondag 19 juni, tekende hij in Abidjan voor beide goals in de met 2-0 gewonnen topper tegen Egypte.

Maar wie na die partij nog méér applaus oogstte in het Félix Houphouët-Boignystadion van Abidjan, was Aruna Dindane. De gewezen vedette van Anderlecht, straks aan de slag bij Lens, heeft in de WK-kwalificatieronde vier goals achter zijn naam prijken. Dindane scoorde tegen Libië (2-0), Egypte (1-2), Soedan (5-0) en in Benin (0-1). Met zijn evenveel assists toonde hij zich mogelijk nog beslissender dan Drogba.

Zijn beslissende acties en spectaculaire speelstijl promoveren Aruna Dindane tot de Ivoriaanse publiekslieveling nummer één. Qua populariteit staat hij ongeveer op gelijke hoogte van Laurent Pokou, de meest legendarische Ivoriaanse voetballer aller tijden. “Het verhaal van Aruna vertoont veel overeenkomsten met dat van Lolo Pokou”, zegt journalist Paul Bahini van het lokale dagblad Fraternité Matin. “Beiden werden gevormd bij ASEC, de topclub van Abidjan, en weken pas na hun opleiding uit naar het buitenland : Pokou naar Stade Rennes en Aruna naar Anderlecht. In dat opzicht is het parcours dat Drogba volgde voor de Ivorianen veel minder symbolisch. De enige band die Drogba met Ivoorkust heeft, is dat hij er geboren is. Maar hij heeft al op zeer jonge leeftijd de hoofdstad verlaten, kreeg zijn opleiding bij Mans en nadien Guingamp, en belandde dan via Marseille in Engeland. In Ivoorkust moet je als voetballer eerst bij ASEC hebben geschitterd om het statuut van ster te kunnen krijgen. En ‘de Belg’, zoals we Dindane hier noemen, voldoet voluit aan die voorwaarde.”

Het Ivoriaanse voetbal draait rond ASEC û Association Sportive des Employés de Commerce – Abidjan als de aarde rond de zon. De nationale ploeg die in 1992 de Afrikaanse landenbeker won – 0-0 in de finale tegen Ghana, en dan 11-10 met de strafschoppen – putte rijkelijk uit de voorraad voetballers van ASEC. En de club zelf pakte in 1998 de Afrikaanse beker voor landskampioenen, nadat ze in de finale het Zimbabwaanse Dynamos Harare had opzijgezet (0-0 thuis, 2-4 in Zimbabwe). Al dik een dozijn jaar geven de Mimosas of Mimos – naar hun knalgele uitrusting – de toon aan in het Ivoriaanse voetbal. De drijvende kracht van de club is op haar beurt de beroemde jongerenschool, de Académie MimoSifcom die midden van de jaren negentig werd opgericht door advocaat Roger Ouégnin, nu nog altijd de sterke man en voorzitter van ASEC.

“Toen ik eind van de jaren tachtig ASEC overnam, bevond de club zich in een dal”, vertelt Roger Ouégnin. “ASEC was nog landskampioen geworden in 1980 maar had nadien de fakkel moeten overgeven aan de stadsrivalen. Aan Stella , dat kampioen speelde in 1981 en 1983. En vooral aan Africa Sports National , dat tussen 1982 en 1989 liefst zeven keer de landstitel veroverde. Om de kansen te doen keren haalde ik voetballers terug die ondanks hun talent niet helemaal waren doorgebroken in het buitenland, maar daar wel een schat aan ervaring hadden verzameld. Jongens zoals Dominique Sam Abouo van AS Monaco en Abdoulaye Traoré van FC Metz. Dat bleek een schot in de roos. In 1990 knoopte ASEC weer aan met de landstitel. En in 1992 stuwden deze spelers, daarbij gesteund door andere ba- sispionnen genre Saint-Joseph Gadji-Céli en Serge-Alain Maguy, Ivoorkust in Dakar naar de eindzege in de Afrikaanse landenbeker. ASEC en Ivoorkust hadden weer de top bereikt. De kwestie was nu om die periode van hoogbloei te verlengen. En in dat verband heb ik het idee opgevat om in Abidjan een opleidingscentrum op te richten.”

Gloednieuw was dat plan eigenlijk niet. Roger Ouégnin herinnerde zich nog de pionierstijd van ASEC, in de vroege jaren vijftig. De Franse coach Guy Fabre boog zich toen over de jongeren van de wijk Treichville, ook wel Sol Béni genaamd, en bracht hen de beginselen van het voetbal bij. Zijn slogan luidde : Les enfants s’ amusent – de kinderen amuseren zich, nog altijd het parool in de voetbalschool van ASEC. Quégnin blies het stof van dit oude concept en voerde het, veertig jaar later, opnieuw in. Deze keer niet meer op dezelfde plaats in het stadskwartier Sol Béni, maar aan de lagune, waar een schitterend sportcomplex van tien hectare verrees. Zo’n veertigtal jonge voetballers maakt de dienst uit in de Académie MimoSifcom, waarvan de naam een samentrekking is van Mimo enerzijds en anderzijds de financiële partner Sifca, in Ivoorkust een mammoetbedrijf in de agro-industriële sector.

“Dan”, vervolgt Roger Ouégnin, “kwam het er nog op aan een topper aan te trekken op het vlak van de opleiding van jonge voetballers. In de loop van de jaren tachtig, toen ik hier nog maar als een simpel bestuurslid van ASEC rondliep, had ik een Fransman leren kennen. Jean-Marc Guillou was toen de spil van het opleidingscentrum van AS Cannes. Guillou raakte in die tijd gecharmeerd door een van onze spelers, Youssouf Fofana. Omdat ik zelf ook overtuigd was van het potentieel van Fofana, ben ik persoonlijk bij de andere bestuursleden tussengekomen om hem te laten vertrekken. Een juiste beslissing, bleek achteraf. Fofana heeft een mooie carrière uitgebouwd. Eerst bij Cannes dan bij AS Monaco. Ik herinner me nog een wedstrijd van hem tegen Club Brugge in de Uefabeker ( grinnikt) : 6-1 voor Monaco, met een hattrick van Fofana. Maar om naar mijn voetbalschool in Abidjan terug te keren : ik begreep dat Jean-Marc Guillou de man was die ik nodig had.”

In 1992 wordt de samenwerking tussen Ouégnin en Guillou bezegeld. In afwachting van de bouw van de nieuwe infrastructuur in Sol Béni – een onderneming die twee jaar in beslag zou nemen – deed de Fransman officieel zijn intrede als algemeen manager van de club. Midden van de jaren negentig verschenen de eerste académiciens in het opleidingscentrum. De meeste verbleven als intern aan het instituut, al bestond er toen nog geen georganiseerd jeugdvoetbal in Ivoorkust. Tot die eerste generatie behoorden ook twee spelers die we naderhand in België zouden leren kennen : Dindane en Didier Zokora.

“Guillou pretendeert dat hij alle jonge spelers van onze Académie zelf heeft ontdekt, maar daarmee doet hij de waarheid geweld aan”, merkt Roger Ouégnin op. “De meeste jonge spelers werden door anderen tot bij ons gestuurd. Neem nu het voorbeeld van Aruna Dindane. Dat was de opvallendste speler van de Inconditionnels d’Adjamé, een van de vele teams van Abidjan. Een van de bestuursleden van die vereniging heeft Aruna bij ons gebracht. De rest is opgeklopte lucht. De enige verdienste van Guillou bestaat er eigenlijk in dat hij deze ruwe diamanten heeft fijngeslepen. Vooral op het gebied van goed gedrag is hij een gids van eerste klasse. Op dat vlak zal ik hem nooit afvallen.”

Guillou werkte aanvankelijk met een twintigtal tieners op de Académie. In die periode timmerde ASEC ook stilaan aan een reputatie op Afrikaans niveau – terwijl het nochtans jaren naast de Ivoriaanse landstitel greep. Maar in 1995, bijvoorbeeld, haalden de Mimos voor het eerst in de geschiedenis van de club de finale van de Afrikaanse beker voor landskampioenen. De eindstrijd ging verloren. De Zuid-Afrikaanse Orlando Pirates pakte de cup nadat ze in Abidjan 2-2 hadden gespeeld en thuis hadden gewonnen met 1-0. Drie jaar later kreeg ASEC zijn revanche.

De winst van de Afrikaanse beker voor landskampioenen gaf ASEC de kans om de Afrikaanse supercup te spelen. Tegenstander was het Tunesische Espérance Sportive de Tunis, de winnaar van de Afrikaanse beker voor bekerwinnaars. Roger Ouégnin herinnert zich die match als de dag van gisteren. “We wisten op dat moment wat ons A-team waard was, maar tastten in het duister over de waarde van onze jonge spelers van de Académie. Daarom kregen Guillou en ik het idee om onze jonge gasten in te zetten voor die wedstrijd tegen Tunis. Op 7 februari 1999 zorgde die bende jongens van gemiddeld minder dan achttien jaar voor een stunt zonder weerga. In het Houphouët-Boignystadion klopten ze het ervaren team van Tunis met 3-1, na verlengingen. Aruna opende de score, Tunis raakte op gelijke hoogte via een strafschop, benut door hun doelman, Chokri El Ouaer. En in de verlengingen maakte Venance Zézéto twee doelpunten. Spelers, bestuur, supporters : iedereen ontstak in euforie. Ik zeg zonder aarzelen dat dit de belangrijkste wedstrijd uit de geschiedenis van ASEC is geweest. Omdat die match de toekomst van de club heeft beïnvloed.”

De toekomst van de spelers van de Académie lag alvast in het buitenland. In de zomer van 2000 verlieten de eerste twee producten van de voetbalschool Ivoorkust : Aruna vond onderdak bij Anderlecht, Zokora bij RC Genk. ASEC hield aan de verkoop van het duo iets meer dan twee miljoen euro over.

“Het waren”, zegt Ouégnin, “onze eerste transfers naar België. Er zouden er veel volgen, aangezien Guillou een samenwerking met Beveren uit de grond stampte. Ik was daar niet tegen. Integendeel, het leek een verhaal met louter winnaars. De jongens van onze Académie konden hun talent verzilveren in Europa. Uiteraard deelde ook ASEC in de winst – logisch aangezien de club jarenlang had geïnvesteerd in de opleiding van deze spelers. Een ander deel van het geld vloeide terug naar de Académie MimoSifcom. Dat was nodig voor de continuïteit van het centrum. Het werkingsbudget van de school bedraagt 250.000 euro per jaar. Met Guillou en met Beveren raakten we het eens over een verdeelsleutel : 30 procent voor Beveren, 40 procent voor Guillou, 30 procent voor ons. In ruil stelden we ons borg om elk jaar vier académiciens aan de Belgische club af te staan.”

In de zomer van 2001 werden de eerste Ivorianen op het Waasland losgelaten : Zézéto, Gilles Yapi Yapo, Arsène Né en Yaya Touré. Het jaar daarop werd een tweede lading afgeleverd : Arthur Boka, Josselynn Joss Péhé, Constant Kipre Kaiper en Mohammed Diallo Dialito. Enkele maanden later botsten Guillou en de club. De Fransman eiste een derde contingent Ivorianen op, maar stuitte op een weigering van Ouégnin. Later zouden Emmanuel Eboué, Moussa Sanogo en Marco Né alsnog op de Freethiel arriveren, maar tussen Guillou en Ouégnin raakten de plooien niet meer gladgestreken. Guillou brak met ASEC.

In Abidjan draait zijn Académie nog altijd voort, maar niet meer aan hetzelfde toerental. Intussen is Guillou voor vijf jaar cel veroordeeld door een rechtbank in de Ivoriaanse hoofdstad, waardoor hij het werk aan de Académie niet meer kan controleren.

Roger Ouégnin geeft zijn versie van de feiten. “In het begin verliep alles zoals afgesproken. Guillou kreeg zijn vier spelers in de zomer van 2001 en het jaar nadien opnieuw. Dan begon hij ineens over een nieuwe transferperiode – de winterstop van 2003 – en verlangde hij spelers die we pas in de zomer van 2004 hadden willen lossen. De club ASEC en ikzelf waren daar totaal niet op voorbereid. Het betrof bovendien spelers die nog niet naar het A-team van ASEC waren doorgestoten, terwijl dat aanvankelijk in de bedoeling lag. Ik kon moeilijk aanvaarden dat die jongens naar België afreisden zonder dat ze eerst mijn club nog diensten bewezen en dus weigerde ik. Vanaf dat moment was het oorlog tussen Guillou en mezelf. Vooral omdat ik ondertussen had ontdekt dat de titularis van de bankrekening bij de Banque Po-pulaire du Luxembourg, waarop het geld voor de Académie MimoSifcom moest worden gestort, niet de Académie was, maar wel Guillou zelf. Mijn bloed kookte. Ik heb meteen bij een rechtbank klacht tegen hem ingediend wegens verduistering.

“Op 4 december heb ik Guillou bevolen zijn koffers te pakken en Sol Béni te verlaten. Hij hield niet op die jongeren tegen mij op te jutten. Dat was niet zo moeilijk. Tussen een voorzitter die de belangen van zijn club verdedigt en een manager die hen naar Europa loodst, is de keuze voor die jongeren natuurlijk vlug gemaakt ( grijnst). Maar gerechtigheid is alsnog geschied. Guillou werd hier bij verstek veroordeeld en mag het land niet meer binnen. Een ander proces, dat momenteel loopt voor het sporttribunaal TAS in Lausanne, moet ons in staat stellen 750.000 euro te recupereren : een vergoeding voor de opleiding van spelers die intussen Beveren hebben verlaten en in Oekraïne of Frankrijk spelen, zoals Arsène Né en Arthur Boka. Maar wat me vooral trots maakt, is dat de Académie MimoSifcom nog altijd werkt, terwijl Guillou altijd heeft voorspeld dat ze zonder hem in elkaar zou storten. Na iets meer dan twee jaar plukken we de eerste vruchten van het tijdperk na Guillou in de vorm van de eerste vier a cadémiciens die we bij de A-kern opnemen : Aboubacar Diomandé Mé, Marc Sédé Dion, Ismaël Béko Fofana en Serge Konan Kouadio.”

Jean-Marc Guillou is inmiddels in Abidjan vervangen door een andere Fransman, de veertiger Pascal Théault. Die deed ervaring op bij de jeugd van Caen, waar hij onder meer Bernard Mendy en Jérôme Rothen vormde. Théault belandde eind 2002 in Abidjan en trok eerst zes maanden uit voor de detectie van nieuw talent. In de eerste anderhalve maand van zijn mandaat schouwde hij vierhonderd spelers per dag.

“Sinds ik hier ben, heb ik 18.000 jonge voetballers geëvalueerd”, lacht Pascal Théault. “Gekkenwerk, natuurlijk. Maar ze bleven maar komen, van alle kanten. Om maar aan te geven wat ASEC en zijn Académie betekenen in Ivoorkust. Dat heeft ook negatieve kanten. Voor veel jongeren en hun ouders is voetbal belangrijker geworden dan de school. Ze willen allemaal een nieuwe Aruna of Drogba worden. Helaas, velen voelen zich geroepen maar weinig zijn er uitverkoren. Momenteel hebben we 44 académiciens, maar ik kan niet garanderen dat ze allemaal het voorbeeld van hun voorgangers zullen kunnen volgen. Omdat we niet willen dat ze op het einde met lege handen staan, waken we erover dat ze degelijk onderwijs krijgen.”

Théault startte in 2003 met achttien jongeren van veertien en vijftien jaar. Twee jaar later is dat aantal meer dan verdubbeld en varieert de leeftijd tussen elf en zeventien jaar. “Ik ben niet ontevreden over het werk totnogtoe”, zegt Théault. “Negen académiciens hebben in Gambia deelgenomen aan de Afrikaanse landenbeker voor knapen. We tellen dertien internationals in andere jeugdselecties. Plus de vier spelers die aan de A-kern worden toegevoegd. We werken met drie groepen : van dertien, vijftien en zeventien jaar. Elke groep heeft twee trainers en werkt een tiental trainingen per week af. We beschikken over twee oefenvelden zoals je ze elders in West-Afrika niet aantreft. Twee biljarts. Alleen de beste Zuid-Afrikaanse voetbalaccommodaties kunnen de vergelijking met onze infrastructuur doorstaan.”

Het contract van Théault, en van zijn adjunct Benoît You, verstrijkt op het einde van het jaar. Maar volgens voorzitter Ouégnin ligt een verlenging van de overeenkomst in het verschiet. “Guillou dacht dat hij alle wijsheid in pacht had. Sorry, geen enkel individu kan belangrijker zijn dan de club. En met de club gaat het goed, dank u wel. We zitten momenteel in Poule B van de Afrikaanse Champions League, in een groep met Zamalek Caïro, Espérance Tunis en Etoile du Sahel. In de nationale competitie leiden we met zestien punten voorsprong op de tweede, Africa Sports National. Een veertiende landstitel in zestien jaar tijd kan ons nog nauwelijks ontsnappen.”

“Uiteraard,” besluit Roger Ouégnin, “zullen onze beste voetballers nog altijd Ivoorkust verlaten en in Europa gaan voetballen. Het ontbreekt ons overigens niet aan toppers. Een jongen als Soro Bakary bijvoorbeeld, een centrale verdediger van negentien jaar, zou niet misstaan bij Anderlecht. Het zal nog een hele tijd duren voor we spelers van die klasse in Ivoorkust kunnen houden. Geschiedenis is hier een eeuwig herbeginnen.”

door Bruno Govers

‘In Ivoorkust moet je eerst bij ASEC hebben geschitterd voor je het statuut van ster kunt krijgen.’

‘Guillou beweert dat hij alle talenten van het Ivoriaanse voetbal zelf ontdekt heeft. Dat is opgeklopte lucht.’

‘Geen enkel individu kan belangrijker zijn dan de club.’

De kinderen moeten zich amuseren. Dat is nog altijd de slogan van ASEC.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content