Jan Hauspie
Jan Hauspie Voormalig redacteur bij Sport/Voetbalmagazine.

De trainerscarrière van Jos Daerden heeft niet de beloftes ingelost die ze in zich leek te dragen. Vier ontslagen en evenveel invalbeurten later ‘wil ik voor mezelf bewijzen dat ik iets kan neerzetten.’

Zo begon het, dertien jaar geleden. Jos Daerden : “In mijn laatste seizoen bij Germinal Ekeren had ik met de voorzitter, dezelfde die hier vandaag voorzitter is (Jos Verhaegen, nvdr), de afspraak om nog een jaar door te gaan als speler. Maar in maart kwam Beveren. Ik was 38, had een dubbele beenbreuk achter de rug en ben gaan nadenken. De kans om als trainer direct in eerste klasse te beginnen, was te mooi om te laten schieten. Omdat ik wist dat ik het vak nog niet tot in de puntjes beheerste, ging ik direct naar een goede assistent op zoek. Dat werd Willy Reynders, van wie ik les had gekregen op de trainersschool. Ons plan was om later samen als duo te verhuizen, zoals in Engeland gebeurt, maar helaas niet in België. We behaalden drie jaar lang behoorlijke resultaten in een club met beperkte middelen, maar dan plots : geen ploeg.”

Het zou hem nadien nóg drie keer overkomen, waarvan de laatste twee zeer recent. Na zijn ontslag bij RC Genk (april 2004) sprak hij wel nog met La Louvière, maar toen hij drie dagen later volgens de afspraak op het bedrijf van voorzitter Filippo Gaone verscheen, daagde die daar zelf niet op. “Dat maak je dus óók mee. Stond ik daar, mooi op tijd. Bij Lierse destijds zat ik op woensdag met alle verantwoordelijken samen om het nieuwe seizoen te bespreken, op donderdag belt mij een journalist dat zij ’s anderendaags uitpakken met het nieuws dat Walter Meeuws de nieuwe trainer wordt, en op vrijdag komt iemand van de club mij dat inderdaad ook meedelen, maar pas ná me eerst nog de ochtendtraining te hebben laten geven. In Bergen vorig seizoen is het ongeveer net zo gegaan. Je begrijpt het echt niet meer.”

Deze zomer kon hij naar FC Den Bosch. Twee gesprekken voerde hij met technisch directeur Fred van der Hoorn, ex-speler van Eendracht Aalst, maar hij hapte niet toe. “Ik had niet het juiste gevoel. En niét omdat het tweede klasse is, want het is daar op en top professioneel. Trouwens, de laatste maanden heb ik intensief het Duitse voetbal gevolgd omdat ik contacten had in de tweede Bundesliga en zelfs in de Regionalliga. Ik stond klaar om te vertrekken naar het buitenland.”

Werk aangeboden krijgen dankzij het ontslag van een collega betekent automatisch met een erfenis opgescheept zitten. Analyseert hij eerst het beschikbare materiaal om te zien of het bij zijn voetbalvisie past, of denkt hij : werk is werk ? “Ik ga niet hypocriet doen : de ploeg van Bergen kende ik niet. (Cynisch.) De mensen van Bergen zélf kenden ze niet eens. Toen was het : werk is werk. Hier is het anders, ik kén deze groep. De ploeg bestaat overwegend uit Belgen en daar kun je mee aan de slag. Zonder dat gevoel was ik er niet aan begonnen. En dat meen ik, Den Bosch bewijst dat en ik had mijn les geleerd in Bergen. Het voordeel met Germinal Beerschot is ook dat ik het huis ken. Bij Bergen heb ik er heel lang over gedaan om de in en outs te kennen en te weten hoe de lijnen lopen.”

Keuze voor stabiliteit

Het is een hard en onzeker bestaan in zijn vak. Daerden : “Ik hoor het meer trainers zeggen : een carrière plannen kun je niet. Veel clubs mogen zich spiegelen aan Westerlo. Om voor zulke mensen te mogen werken moet een zegen zijn. Een trainer draagt óók verantwoordelijkheid, natuurlijk. Maar sommige ploegen schatten zich te hoog in en gaan vlug panikeren. In Westerlo blijven ze rustig. Daar komen geen 35 nieuwe spelers per seizoen. Germinal Ekeren was vroeger wat Westerlo nu is. De voorzitter werd uitgelachen omdat hij een bejaardentehuis bij elkaar had gekocht, maar we werden wel vierde en speelden Europees. Germinal had mensen met een goede voetbalvisie.”

Het trainersverloop is enorm, vervolgt hij. “Ik moet het proces van anderen niet maken, maar hoelang is Emilio (Ferrera, nvdr) nu bezig ? Cartier, een chique type en terecht zo bejubeld in La Louvière, is -weliswaar door omstandigheden die iedereen kent – uiteindelijk toch maar een jaar gebleven. En als Club Brugge niet komt, heeft Franky (Van der Elst, nvdr) ook niets. Neem Moeskroen, na Hugo (Broos, nvdr) : Leekens eventjes, Staelens eventjes, Saint-Jean eventjes en nu Broeckaert. En dat gaat zo maar door. Het wordt echt extreem, men heeft nog weinig geduld. Een trainer die ergens twee jaar kan werken, wordt een uitzondering.”

Merkwaardig, en bepalend in zijn carrière, was de passage bij Eindhoven VV. Harry van Raaij, voorzitter van PSV, was overtuigd dat zijn club spoedig in een nieuw op te richten Euro League zou spelen. Met Eindhoven VV als satellietclub wilde hij de leemte invullen die PSV zou laten in Nederland. Daerden werd de verbindingsman tussen beide clubs. “In maart belde Sef (Vergoossen, nvdr) me, hij moest een extra assistent hebben. Ik zat goed in Eindhoven en stelde Herman Vermeulen voor. Ze hebben met hem gesproken, maar Gent liet hem niet gaan. Dan zijn wij verder blijven praten. De Euro League kwam niet van de grond en de samenwerking met PSV werd op een laag pitje gezet. PSV legde me niets in de weg. Ik wilde wel met Sef werken als ik kon doorgroeien naar de functie van technisch directeur. Dat werd me ook beloofd.”

Vanuit die afgeblokte ambitie rijst de vraag : is trainer zijn eigenlijk nog wel wat hij wil ? “Zeer zeker. De vraag was : wil ik deel uitmaken van een stabiele club in de top, in een nieuwe functie, en grotendeels afstand nemen van het veld ? Die keuze had ik gemaakt. Bij Germinal Beerschot is dit voorlopig niet aan de orde. Ik zou hier het liefst als hoofdtrainer iets neerzetten, over een periode van twee, drie, vier jaar. Het is niet mijn énige drijfveer, ik voel geen rancune, maar het geeft wel een extra stimulans. Op het moment dat Bergen mij eruit gooit, is het gered. Ik geef eerlijk toe : dat wringt nog steeds.”

Vier keer al werd hij ontslagen, vier keer ook moest hij wachten op het tussentijdse ontslag van een collega om zelf weer aan het werk te kunnen. Stabiliteit lijkt wenselijk op dit punt in zijn carrière – volgende maand wordt hij 51. “Ik hád voor een stuk stabiliteit gekozen, in Genk. Het is anders gelopen. Nu wil ik voor mezelf bewijzen dat ik iets kan neerzetten. Maar dat doe je niet alleen. Het is heel belangrijk dat je met korte lijnen werkt, zoals in Westerlo. In Bergen was op den duur het probleem dat een hoop mensen de voorzitter, met wie ik een fantastische relatie had, zijn gaan beïnvloeden. Die man is zó beïnvloedbaar. Misschien ben ik ook te idealistisch geweest. Ik had niet eens een normaal trainingsveld in Bergen ! Is dat profvoetbal ? Dan steek ik zo in elkaar dat ik daar iets aan wil veranderen. Een trainer moet zich aanpassen, maar ik vind ook dat je als trainer iets mag eisen, want het bestuur eist ook veel van ons. Dan zeg ik : geef me de mogelijkheden. Ik denk ook mee met de club, omdat ik niks op zijn beloop kan laten als ik voel dat er ergens winst uit te halen is.”

Gedurfder voetballen

Op het Kiel treft hij een ploeg die meestal met drie centrale verdedigers speelde. Dat strookt niet met zijn voetbalvisie. Ook de onevenwichtige kern roept vragen op. “Hoe in godsnaam kom je tot de samenstelling van een groep met posities die óverbezet en andere die ónderbezet zijn ? Dat vind ik altijd raar. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het niet alleen aan de trainer ligt. Hier zijn 27 spelers, mét kwaliteiten, maar víjf centrale verdedigers voor twéé posities ? En één linksback, zonder een echt alternatief ? Zes spelers voor achter de spitsen of als spelmaker : doe het met drie minder en zet dat budget opzij. Ik streef naar 19, 20 spelers en drie keepers : voor een club van het niveau van Germinal Beerschot is dat meer dan genoeg.

“Ik denk dat hier een erg goede organisatie stond”, vervolgt hij. “Nu is het aan mij – en ik verwijt de vorige trainer niets – om er een stuk gedurfder voetbal aan toe te voegen, zonder naïef te worden. Er zijn trainers die zeggen ‘zij mogen de bal hebben’, maar ik neem graag zelf initiatief. Het zou mooi zijn om met deze groep in de middenmoot te eindigen en volgend jaar iets hoger in de linkerkolom te mikken. Het publiek hier is een voetbalpubliek – kritisch, maar wel kenners. Het eerste jaar dat ik hier speelde, werd ik uitgefloten, maar het volgende seizoen riep datzelfde publiek – het beruchte vak 13 – mij uit tot speler van het seizoen. Voor velen een nietszeggende trofee misschien, maar niet voor mij.”

Samengevat : “Als je in de middenmoot kunt voetballen en je moet niet naar onderen kijken en je hoeft niet per se Europees voetbal te halen, dan móét je aan je publiek denken. Maar sta je onderin, dan moet je niet naïef zijn. Dan tellen de organisatie en de resultaten.”l

JAN HAUSPIE

‘ik vind dat je als trainer iets mag eisen, want het bestuur eist ook veel van ons.’

‘HET WORDT EXTREEM: MEN HEEFT NOG WEINIG GEDULD MET TRAINERS.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content