In krantenartikels is de naam Jan Vertonghen al bij de preminiemen in titels terug te vinden. Van zijn twee broers wordt ook vaak melding gemaakt.

Maar híj schopte het tot bij Ajax.

Het terrein van VK Tielrode, bij Temse, ligt langs een kasseibaantje en is er een zoals er in Vlaanderen veel zijn: met een bruine kantine waar het op wedstrijddagen gezellig druk moet zijn, waar affiches meer vertier aankondigen en de koffie altijd klaarstaat. Alleen een ingekaderde foto die er aan de muur hangt, verraadt dat hier een speler heeft gevoetbald die ondertussen de anonieme middelmaat ver overstijgt: een fluorescerend pijltje wijst Jan Vertonghen aan, bovenste rij, tweede van links.

Jacques De Keyser, secretaris van de club, kan zich als voormalig trainer van de duiveltjes nog wel voor de geest halen achter spelertjes op zijn knieën te hebben gezeten om hun voeten goed te zetten – “dat moest je bij Jan nooit doen, die begreep dat meteen” – maar de meeste herinneringen zitten bij Ronny Meyntjens, zijn toenmalige trainer.

De trainer

Ronny Meyntjens: “Jan kon iets meer dan een ander en liet anderen ook beter voetballen. Jan was een belangrijke figuur in ons voetbal: hij voelde aan waar de bal moest zijn, waar de bal ging komen. Dat venijnige, agressieve van: ‘Die bal moet ik hebben.’ Dat zat er al in. Hij was een slechte verliezer ook: je zag de teleurstelling. Dat karakter, die vechtlust zat er toen al in. Hij kon ook met een tackle een bal uit de voeten halen, toen al een pass van 30, 40 meter geven, zoals hij nu doet. Zonder moeite.

“In vier jaar werden we vanaf de preminiemen drie keer kampioen en we hebben twee keer de beker van het Volk Oost-Vlaanderen gewonnen. We zijn alleen geklopt door een satellietclub van Club Brugge. Die groep was een plezier om mee te werken. Als je een oefening uitlegde, was Jan er altijd meteen mee weg. De anderen trokken zich daaraan op. Mede door de gebroeders Vertonghen ( Ward en Lode voetballen ook, nvdr) werd Tielrode toen op de kaart gezet daar een jeugdploegje.”

Over hoe Jan Vertonghen uiteindelijk ontdekt werd door Germinal Beerschot verschillen de meningen. Ronny Meyntjens houdt het op de volgende:

“We hadden net met 4-0 van Stekene gewonnen met drie goals van Ward Vertonghen. De week erna, tegen Gerda, kwam er een scout op mij afgestapt, gestuurd door Urbain Haesaert. Hij kwam kijken naar die fameuze spits. Ik heb hem toen gezegd dat hij eens naar onze zes, Jan, en de veertien van de tegenstander, Hendriks, moest kijken. Hij vond ook dat die spits op zijn lengte en kracht werkte, maar niet die techniek of wendbaarheid had. Maar van onze zes was hij toch onder de indruk. Paul en Ria, zijn ouders, hebben daarna, toen we tegen Red Star Haasdonk speelden, samen aan een tafeltje gezeten met Haesaert. Omdat ze nog niet overtuigd waren, hebben we later nog eens met Urbain bij mij thuis gepraat. Hij heeft hen de hele werking van Ajax uitgelegd. Dat was je van het. Ze hebben daarna besloten ervoor te gaan. Jan kreeg ginder maandelijks een rapport. Urbain zei: ‘Zijn progressie, dat is ongelooflijk.’ Hendriks is na één jaar weggegaan bij Germinal Beerschot.”

De ploegmaat

Kevin Engels speelt tegenwoordig bij de reserven van VK Tielrode, waar zijn vader trainer is van de eerste ploeg. Maar in zijn jonge jaren speelde hij twee seizoenen met Jan Vertonghen bij de preminiemen. Ook liepen ze samen school, van de kleuterklas tot het vierde leerjaar. Pas toen Jan bij de Broeders in Sint-Niklaas naar school ging, scheidden hun wegen. “Normaal ging hij altijd met de fiets, maar toen hij bij Germinal Beerschot ging voetballen, voerden we hem altijd mee tot in Sint-Niklaas, want met zijn sporttas erbij werd het te moeilijk op de fiets. In het middelbaar stond hij tijdens de examens al studerend te jongleren met een bal in de tuin ( lachje).”

Behalve Kevin en Jan stond ook Ward, de oudste Vertonghenbroer, in de ploeg.

“Ward was als spits altijd zowat de Jan Koller van de ploeg, groot en sterk, terwijl Jan technischer was. Bij iedereen die tegen ons kwam spelen, hoorde je over Ward zeggen: dat kán niet dat die maar zo oud is … Maar Jan had overzicht, kon het spel openbreken, we combineerden. Dat waren fantastische tijden. Na die twee jaar zijn er veel spelers weggegaan en Jan ging naar GBA. Dat was toch een groot verschil. In de krantenartikels van toen zag je al dat Jan bijzonder was: met de gewestelijke miniemen werden we twee keer kampioen van Oost-Vlaanderen.”

Een krantenknipseltje van het eindklassement van de Juniors D reeks N illustreert Tielrodes suprematie destijds: 240 keer gescoord, 12 tegen, 67 punten, 22 keer gewonnen, 1 keer verloren. Vóór Gerda Sint-Niklaas, om een of andere reden altijd de match van het seizoen.

“Tachtig procent van die goals stond op naam van de Vertonghens. Jan en Ward, ze scoorden eigenlijk evenveel. Jan heeft fantastische goals gemaakt, zoals die keer op dat bevroren veld tegen White Boys Sint-Niklaas: de keeper trapt uit en hij trapte die bal in de volley van in de middencirkel recht in de winkelhaak. Dat moet zijn mooiste goal ooit geweest zijn.

“Jan ging er altijd voor. Niet dat hij de leiderschapskwaliteiten had die je nu op tv ziet, maar hij ging er altijd voor. Hij liep zich soms ook wel eens vast als hij veel volk rond zich had, maar iedereen vergaf hem dat omdat hij het verschil kon maken. Op den duur wisten tegenstanders dat hij anders iedereen voorbijliep. Op Merelbeke had hij zich zodanig vastgekapt en -gedraaid dat hij even op de grond moest zitten bekomen ( lachje).”

Jan Vertonghens ouders waren trouwe toeschouwers bij de wedstrijden van VK Tielrode.

“De eerste match twee maanden nadat zijn vader was overleden, tegen Portugal speelde hij toen, moet hem dat echt wel gepakt hebben. Hij kijkt nu telkens eens naar boven vlak voor hij het veld op stapt, heb ik gezien.”

De familie

Als Ward en Lode, respectievelijk Jan Vertonghens oudere en jongere broer, met hun moeder Ria en Wards vriendin aan tafel schuiven rond een paar fotoalbums, ontbreekt hun vader Paul fysiek, maar aanwezig is hij wel. Op een foto met zijn drie zonen bijvoorbeeld.

Ria: “Jan was pas twee jaar toen zijn vader ziek geworden is. Hij is dan zes jaar goed geweest en dan hervallen.”

Ward: “Jan is daar op het eind ( anderhalf jaar geleden, nvdr) een tijd voor thuis gebleven, voor hij naar RKC ging.”

Lode: “En hij had om het te verwerken zijn vriendin, die hem goed begrijpt.”

De vertedering waarmee over ‘vake’ – hij overleed na een langdurige hersentumor – wordt gesproken, blijkt ook als wordt opgerakeld hoe grappig zijn muts altijd naar beneden zakte als hij langs de lijn naar zijn zonen stond te kijken. Vader was krachtballer in Buggenhout geweest, maar zijn drie zonen gingen aan het voetballen.

Er hangt nu tussen de broers en hun moeder een soort hechtheid waarin humor goed gedijt. Bladerend door de familiale fotoarchieven duurt het dan ook niet lang of het wordt een zoektocht van Ward en Lode naar het voor hun broer meest compromitterende kiekje. Een foute broek of, kijk hier, een gênant kapsel. Ze hebben er schik in. Jan is dan ook een broer die tegen een stootje moet kunnen.

Ward: “Hij is eigenlijk altijd zelf aan het treiteren.”

Lode: “Als we met z’n drieën naar buiten gingen spelen, kwamen we altijd met ambras weer binnen ( grijnst).”

Ward: “Hij kon absoluut niet tegen zijn verlies.”

Lode: “Absoluut niet. Nu nog altijd niet als je een gezelschapsspel speelt.”

Ward: “We hebben veel ruzie gemaakt. Hij en ik, we kwamen eigenlijk nooit overeen ( lacht). Nu wel.”

Ria: “Hij heeft die winnaarsmentaliteit. Altijd vol overgave dienen hof in. ‘We gaan nog eens voetballen.’ En dan altijd ambras. Altijd. Ze wilden allemaal winnen, hé.”

Lode: “Inzet.”

Ward: “En kracht. Jan had meer techniek, traptechniek, maar niet zozeer om van die acties te maken.”

Ria: “Als de zon op de ruiten zit, zie je de ballen erop staan.”

Lode: “Daarin was hij ook een treiteraar: de goal stond naar hier gericht en als hij ernaast sjotte en het was op de ruit, liep hij rap weg en dan stonden wij daar als de daders. Hij stak het in gang, maar hij ging er altijd van tussen ( grijnst).”

Ria: “Onze buurvrouw zei dat ook vaak: Jan had iets uitgestoken met Lode en dan hield hij een hand op zijn mond. ‘Lodeke, niet schreien …’ Of wij zouden het anders te weten komen ( glimlacht). Deze eettafel hier is eigenlijk een biljart. En Jan in al zijn frustratie … boem! Er zaten meer gaten in mijn plafond dan in het tapijt. In de garage hangt een dartbord… Allemaal putten in de muur.”

Ward: “In basketten was hij goed, maar nu niet meer ( grijnst). Als hij naar huis komt, verliest hij. Maar in squashen is hij wel nog goed.”

Lode: “Hij is snel, hé. Allez, toch sneller dan wij ( lacht). Jan kon ook niet gewoon thuis zitten. Hij was altijd met vrienden weg of aan het voetballen.”

Ward: “Hij is een stadsmens en ik ben dat absoluut niet.”

Ria: “Ook omdat hij een stuk van zijn jeugd in Amsterdam is opgegroeid.”

Ward: “Maar hij was hier ook al geen buitenmens.”

Lode: “Altijd meer met vrienden samen.”

Ria: “Hij had weinig tijd naast het voetbal. Ik weet nog dat ze hem in het gastgezin in Amsterdam een taak gingen geven. Terwijl wij thuis hem alles uit handen moesten nemen omdat hij alles voor elkaar zou krijgen – slapen deed hij vaak in de auto onderweg naar training. Ginder moest hij’s avonds koken, maar dat heeft niet lang geduurd ( lacht).”

Ward: “Maar hij trok in Amsterdam zijn plan vanaf zijn zestiende: hij werd niet naar trainingen gevoerd, hij ging zelf met de fiets of de bus, ging op zijn negentiende alleen wonen.”

Ria: “Hij is daar graag.”

Ward: “Hij kan met iedereen goed overweg.”

Lode: “Omdat hij sociaal is en gevoel voor humor heeft.”

Ria: “En hij is eerlijk.”

Lode: “Hij is vooral zichzelf en bescheiden gebleven. Nen toffen gast eigenlijk. Allez, soms toch ( lacht).” S

door raoul de groote

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content