Tussen het kanaal in Sint-Jans-Molenbeek, de slachthuizen van Anderlecht en de opgeknapte Bergensesteenweg floreert de autohandel van Libanezen en Afrikanen. Voor hun komst speelde zich daar de jeugd van Frank Vercauteren af.

De deurtelefoon is kapot. Dus als ik bel en de deur heb opengeduwd, zal ze van boven aan de trap roepen : ” C’est qui ?” En dan zal ze zeggen dat het op de tweede verdieping is. Mathilde Buyl woont in een klein, kraaknet appartement in Jette, niet zo ver van het Koning Boudewijnstadion. Ze is de moeder van Frank Vercauteren, maar daar loopt ze niet mee te koop. “Ik zeg nooit ‘mevrouw Vercauteren’.” Tweeëntachtig is ze en op wat artrose na de laatste tijd, nog in opperste gezondheid. Klein ook. “Ik was 1,56 m. Wás, want ik ben al wat gekrompen.”

Twaalf jaar woont ze er inmiddels. Ze huurt het appartement, want “ik heb geen eigendom of erfenis”. Vóór de verhuizing speelde haar leven zich een halve eeuw af in de Heyvaertstraat, zeg maar : de rue Heyvaert, die uitkomt op den abattoir, de slachthuizen van Anderlecht. Wie van daar de straat inwandelt, komt ergens halfweg ongemerkt op het grondgebied van Sint-Jans-Molenbeek. Net voorbij de tweede straat rechts, de Liverpoolstraat, zeg maar : de rue Liverpool, woonde het gezin Vercauteren – vader, moeder en drie kinderen – boven een épicerie, een kruidenierswinkel. “Bij Marieke“, herinnert François Sterckx zich.

Sterckx is een neef van Frank Vercauteren û hun moeders waren zussen. Als hij hoort van de afspraak met tant’ Mathild’, belooft hij direct ook te komen. Vanwege een begrafenis die ochtend heeft hij een vrije dag. In een verrukkelijk, met Franse woorden doorspekt Nederlands, dat ze zelf het liefst gewoon ‘Brussels’ noemen, zullen zij drie uur lang hun familiegeschiedenis ophalen. Sterckx als geboren verteller, zijn tante vooral als bescheiden moeder.

Drie kinderen heeft ze gebaard, van wie Frank de jongste is. Zijn broer, drieënzestig nu, is veertien jaar ouder. Francis heet hij officieel, maar iedereen noemt hem François. Hij werkt bij het staalbedrijf Arcelor. Moeder : “Van mijn schoonvader, die zijn peter was, moesten we François zeggen. Wij luisterden nog in die tijd, hé.” Neef François : “Wij hebben dezelfde peter en die wilde dat we zijn naam kregen. Zo ging dat toen.”

Franks zus, vier jaar ouder, heet Rosette. Ze is caissière bij Brico. Moeder : “Wij noemen haar Rosette, maar voor de gemeente mocht dat niet. Het moest Rosa zijn.” Zelfde verhaal bij het derde kind. François : “Mijn broer Liévin, zijn peter, wilde dat hij Frankie heette, maar ook dat mocht niet.” Moeder : “Wij mochten geen Frankie op den trouwboek laten zetten, maar we hebben hem wel altijd zo genoemd.” En geschreven, met ‘y’ aan het eind, in tegenstelling tot Frank zelf, die consequent ‘ie’ schrijft.

Moeder : “Volgens de dokter kon ik hem niet meer hebben. Maar ge ziet : het is nog ne goeie geworden ( lachje).”

François : “Ze noemen dat : een accident ( lacht).”

De Vercauterens zijn van origine geen Brusselaars. Hun stamboom staat in het Oost-Vlaamse Hamme. “Wat zegden ze ook alweer ?” richt François Sterckx zich tot zijn tante. ” D’iête patatten van Hamme !” Hij lacht luid. “Peter was een iête patat, hé ?”

‘Peter’ was François Vercauteren, de vader van Louis, Franks vader. Frank heeft zijn grootvader nooit gekend, zijn vader nooit iets anders dan de wijk rond de Heyvaertstraat. Moeder Mathilde wel. Zij is afkomstig van Asse-ter-Heide, deelgemeente van Asse, in de Brusselse rand. “Tot mijn negen jaar woonde ik bij mijn grootvader. Dan is mijn moeder mij onverwacht komen halen en zijn we naar Brussel gekomen. Daar heb ik eerst negen jaar bij mijn schoonmoeder gewoond. Een goeie vrouw.”

“Een engel !” zegt François over zijn grootmoeder. “Iedereen werkte en zij ving alle kinderen op. Ze had maar één plaats : de keuken. Daar heeft Frankie veel gevoetbald. Tegen de muren en tegen de deur.”

Moeder : “Hij shotte de kaders van de muur ! Bij mij mocht ‘em dat niet doen, hoor.”

Hun grootmoeder woonde om de hoek, in de Liverpoolstraat. In die straat ook is Frank geboren, voor het gezin verhuisde naar de Heyvaertstraat. François Sterckx woonde enkele huizen verder, net als twee tantes van Frank, zussen van zijn vader. Ook daar is hij meer dan eens opgevangen. Kortom, de hele familie woonde in die paar straten tussen het kanaal, de Bergensesteenweg û zeg maar : de chaussée de Mons û en de slachthuizen. “’t Quartier chic !” lacht François luid.

Werken deden ze er ook allemaal : Mathilde Buyl in een stikfabriek, Louis Vercauteren bij Olida, een Franse firma van, hoe kan het anders, charcuterie, saucissen en ander vlees. Dat was in de Ropsy Chaudronstraat, de straat van de slachthuizen. Moeder Mathilde : “Mijn man was chefmagazijnier. Zijn vader, Frankies grootvader dus, was varkensslachter geweest in den abattoir. Nonkel Charel werkte daar ook.”

Zelf werkte ze in de rue Chemise, zoals François’ moeder en later ook Franks zus Rosette. “Op vijf minuten van thuis en nog moest ik lopen. Ik ben altijd te laat ( lacht). We maakten stiksels. Geen kleren, maar ondergoed. Caleçons. Slippen voor mannen. Ze lachten daarmee, ja, maar er zijn er nóg die dat dragen, hé.”

De straten waren nog met kasseien geplaveid, tv kijken deden ze bij familie, een auto hadden ze niet. Ook geen tuin. Neef François : “Op het einde van de rue Liverpool was een pleintje. Een basketterrein. Daar heeft Frankie leren spelen met zijn broer en de anderen. Met de groten dus, want eigenlijk was hij te klein. Hij moest in de goal staan, tussen de twee piketten van de basketring. Anders mocht hij niet meedoen.”

Het leven was eenvoudig maar goed. Boven de winkel van Marieke huurde het vijfkoppige gezin de eerste verdieping. Vandaag getuigen twee grote, neergelaten rolluiken nog van het verleden van het gebouw. Mooie groene en zwarte tegeltjes, onder een dikke laag stof, omlijsten de vroegere winkeldeur. Tegen de gevel hangt een bord met daarop : Import û Export û Achat et vente de voitures. Wegrottende houten ramen, een kapot venster. In de smalle gang naast het huis poetst een zwarte man met engelengeduld een blauwe Renault met Franse nummerplaat op. Weg zijn de cafés op de hoeken van de Heyvaert- en de Liverpoolstraat. Wat vroeger een buurt van veehandelaars was, zegt François Sterckx, is nu helemaal ingepalmd door Afrikaanse autohandelaars.

“Ik heb daar heel graag gewoond”, zegt Franks moeder. “Spijtig dat het allemaal weg moet gaan. Ik heb er nog vrienden, maar ik kom er niet meer. Zeker niet met wat er nu gebeurt. Jongens lopen op straat rond met wapens in hun zakken. Neig erg. Toen de winkel sloot, zijn de auto’s gekomen, maar ik heb nooit last gehad met de vreemdelingen. Au contraire, zij waren vriendelijk tegen mij. Ik heb er vijftig jaar gewoond, op het laatst zelfs helemaal alleen. Eerst samen met de Libanais, daarna met de zwarten. Ze noemden mij allemaal ‘mama’. Toen ik verhuisde, vroeg ik of ze mijn oude fauteuils moesten hebben. En mijn slaapkamer. Op vijf minuten was alles weg. Da’s nog een goed werk geweest ( lacht).”

School liep de kleine Frank Vercauteren in Sint-Pieter, op de Bergensesteenweg. Zijn broer nam hem mee te voet. Nadien ging hij naar het katholieke college bij de Broeders in de rue Quatre Vents, de Vierwindenstraat. Daar bracht Frère Grégoire haar zoon ” op een vals stuk“, zegt moeder Mathilde plots ferm.

François Sterckx : “Broeder Grégoire ging op donderdagmiddag met de leerlingen trainen in de rue Birmingham, op het veld van Green Star, een ploeg toen uit derde provinciale. Hij had contact met Anderlecht, waar Steppé voorzitter was. Die gaf ballen en uitrustingen en als er een goeie tussen zat, dan was hij voor Anderlecht. Op een dag kwam hij thuis…”

Moeder : “… en hij was gaan tekenen ! Voor een uniform. Die broeder had gezegd dat hij trainingskleren kreeg. Nu mag dat niet meer, maar wij wisten van niks. Hij was negen jaar.”

François : “Stel je voor : de hele familie was van den Daring ! Ik heb er gespeeld tot mijn achttien jaar, Frankies broer stond er een keer of vijf in de eerste ploeg en onze vaders waren supporter. Iedereen van de familie was rood en zwart !”

Maar het kwaad was geschied. Voortaan begeleidde zijn moeder de kleine Frank naar de halte aan de Bergensesteenweg, vanwaar de lijnbus hem naar de training op Anderlecht bracht. “Toen hij kleiner was,” vertelt ze, “ging ik wel eens mee als ze op den buitenkant gingen spelen of in de Walen. Maar ik heb het nooit echt gevolgd. Een ouder zou fier moeten zijn, maar ik zou er niet tegen kunnen dat de mensen iets op hem aanmerkten. Of dat hij geblesseerd raakte. Toen hij in Mexico was, bleef ik in mijn venster liggen terwijl mijn man het op tv volgde. Ik kon dat niet. Ik heb het niet voor het voetbal, maar ik had er niks aan te zeggen. Wat doe je als je man graag sport heeft ? En Frankie heeft toch ook geleerd, hé. Hij is tot achttien jaar naar school geweest.”

Wetenschappen gestudeerd, in het Sint-Niklaasinstituut. Moeder : “Hij was een goeie leerling. Ik had graag gehad dat hij verder studeerde. Hij had nog meer dan tachtig ten honderd op ’t laatste.” François : “Dat zie je nu nog. Frankie is slim. Slim én intelligent. ( Knipoogt.) Want dat is niet hetzelfde, hé.”

Vader Louis was zelden thuis, maar de bulletins van zijn kinderen ontsnapten niet aan zijn aandacht. De voetbalprestaties van zijn jongste zoon evenmin. Moeder : “Maar hij heeft nooit iemand van het bestuur een glas betaald om hem te stoempen. Hij zei het altijd als hij niet goed had gespeeld.”

François : “Frankie is altijd streng geweest voor zichzelf. Het was nooit goed genoeg. Dat heeft hij van zijn vader.”

Moeder : “Hij was redelijk streng, maar sloeg nooit. Ik durfde wel eens een mot te geven, maar hij niet. Frankie was een gemakkelijke jongen. Als zijn vader iets zei, luisterde hij. Ik had geen stoute kinderen.”

François : “Dat zit een beetje in de familie : respect hebben voor elkaar. En zeker voor een oudere, dat bestond toen nog. Maar verliezen kon hij niet. Als ze met de kaarten speelden, hij en zijn vader…”

Moeder : “Bedriegers waren het, alle twee !”

François : ” Tricheren om te winnen hé ! Hij zou durven wenen als hij verloor.”

Moeder : “Zijn jongste zoon is precies dezelfde. Die moét pikken. En zelfs al doet hij het voor uw neus, dan nog strijdt hij het af ( lacht).”

Denis is elf en de jongste van vier broers. Andy, de oudste, wordt drieëntwintig. Hij studeert binnenkort af aan de Franstalige universiteit van Brussel. Daartussen zitten Michael en Glen. Alleen de jongste twee voetballen : de ene bij RSD Jette, de andere bij de provinciale jeugd van Anderlecht. Over de vraag of hij een goede vader is, moeten zijn moeder en neef geen seconde nadenken. Frankie ís een goede vader, maar de scheiding van zijn vrouw zal wel eeuwig een litteken blijven op het moederhart. “Ieder heeft er zijn gedacht van,” zegt François, die de peter is van Michael, “maar hij zal niet antwoorden. Hij zal zelfs niet zeggen : het gaat u niet aan. Hij zwijgt gewoon.”

Moeder : “Ik wist niet dat ze uiteengingen. Hij houdt alles voor zichzelf. In die tijd ging ik nog veel bij hem werken en op een dag heeft haar moeder het mij gezegd. Dan is het alsof je door de grond zakt. Ik heb nooit geweten waarom en ik vraag er ook niet naar. Voor een ouder is dat triestig.”

Lydia was ook van Molenbeek, maar van over het kanaal. François : “Frankie was eenentwintig toen hij trouwde en thuis wegging. Hij kende Lydia van zijn vijftien jaar, hij zag haar elke dag. Ik herinner mij nog goed dat Constant Vanden Stock zei : ‘Zoudt ge niet beter trouwen ?’ Want trouwen wilde volgens Constant zeggen : een kalm leven leiden.”

Veel zien ze Frankie niet meer. Niet dat hij niet begaan is met zijn familie, “maar hij hangt er geen complimenten aan”, zegt zijn moeder op haar manier. “Hij belt wel, maar als hij komt, heeft hij niet veel tijd. Hij heeft z’n werk natuurlijk en de kinderen, ik begrijp dat, maar toch…”

François Sterckx : “Hij is zo. Een introverti, zeggen ze in het Frans.”

Moeder : “Ik kan zijn karakter ook niet uitleggen. Er zijn mensen die zeggen dat hij niet vriendelijk is, maar té vriendelijk, zoals Jean-Marie Pfaff, dat is ook niet goed.”

François : “Wat moet hij doen ? Goed werken of sympathiek zijn ? Misschien vraagt hij zich dat wel af. Hij zou wat meer commerciaal moeten zijn, vind ik. Nonkel Louis was ook een beetje zo : die zette zich aan de tafel in de keuken en het was goed.”

Moeder : “Zijn pa was gesloten. Hij heeft het van hem, maar toch ook wat van mij. Vroeger was ik zo klapbaar niet. Nu ben ik content als ik op straat iemand zie om mee te babbelen. Je kunt niet altijd kuisen, hé ? ( Lacht.) Mijn dochter is ook een stille. Zij trekt van karakter meer op mijne man, behalve dat ze niet jaloers is ( lacht), maar daar spreken we niet van. De oudste is een nerveus type.”

François : “Frankie is ook niet rustig vanbinnen. Hoe dikwijls zit hij niet met herpes in zijn mondhoeken ?”

Moeder : “Als je hem iets vraagt, zal hij antwoorden. En als hij geen goesting heeft, zal hij niks zeggen ( lachje).”

François : “Hij en zijn vader, dat waren twee eenzaten. Veel babbelen zullen ze niet gedaan hebben, hé tant’ Mathild?”

Moeder : “Hij zwijgt op tijd. Hij zal nooit iets slecht zeggen van een ander. Ook niet van Anderlecht.”

François : “Zijn caleçon is in mauve en wit !”

Moeder : “Hij had er twintig jaar gespeeld toen hij weg moest. En nog geen bloemeke krijgen ! Hij trekt zich dat niet aan, maar ik wel.”

François : “Ze hebben hem buitengestámpt.”

Moeder : “Ik begrijp niet dat hij daar is kunnen terugkeren. Onze François is tégen Vanden Stock.”

François : “Hij had een café van Constant, op de place de la Vaillence ( het Dapperheidsplein, nvdr). Na tien jaar hebben ze hem eruitgezet. Hij heeft dat nooit goed opgepakt.”

Louis Vercauteren is twintig jaar dood ondertussen. Zijn gezondheid was niet te best, zegt Franks moeder. “Ze hebben het zelf gewild, tant’ Mathild’“, pikt neef François direct in. “Mijn vader was dezelfde. Als die twee samen waren, de schoonbroers… olala !”

Moeder : “Toen ik trouwde, dronk hij niet. Maar dan is hij gaan werken, aan den abattoir. Daar drinken ze allemáál, soms van ’s morgens vroeg al jenever. Hij was zestig toen hij stierf.”

François : “Iets aan de longen, een soort van astma. Het zit een beetje in de familie. Wat hebben die twee niet allemaal gedaan, tant’ Mathild? Gedronken, zat naar huis gekomen, soms een dag niet gegeten.”

Een echte mis was er niet op de begrafenis, alleen muziek door François Glorieux, een vriend van de familie. Toen zijn vader overleed, voetbalde Frank nog niet in Nantes. Samen met zijn neef, die vijftien jaar ouder is, had hij wel al een sportwinkel in Jette, op het Koningin Astridplein.

“Toen hij van Nantes terugkwam,” vertelt François Sterckx, “tekende hij voor RWDM. We dronken champagne met voorzitter Mabille en keerden terug naar de winkel. Daar zei hij : ‘Nu is het compleet, van begin tot einde.’ Hij bedoelde daarmee : als Daringman geboren, naar Anderlecht gegaan en terug naar den Daring om zijn carrière te beëindigen. En toen zei hij : ‘Nu zijn er hierboven twee bezig zich zat te drinken.’ Want mijn vader en mijn nonkel, dat waren pottenpees ( lacht). Serieuze kastaars, zenne.”

Jan Hauspie

‘Hij en zijn vader ? Twee bedriegers die niet tegen hun verlies konden !’

‘De Vercauterens, dat waren d’iête patatten van Hamme.’

‘Broeder Grégoire liet hem voor Anderlecht tekenen. Wij wisten van niks. Hij was negen jaar. ‘

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content