Anthony Vanden Borre, Youri Tielemans en nu ook Nathan Kabasele: het contingentje echte Brusselaars in de hoofdmacht van Anderlecht groeit weer voorzichtig aan. ‘De jonge Brusselaar is ambitieus en wil maar één ding: winnen.’

Leg uw oor te luisteren bij de supporters van Union Sint-Gillis of die van RWDM en zij zullen u zeggen: “Anderlecht, dat is geen Brusselse club.” Een uitspraak waar een flinke brok folklore achter schuilgaat, maar die zeker ook waarheid bevat in de zin dat zijn vele landstitels en andere prijzen van Anderlecht meer een club met een nationale dan met een regionale uitstraling hebben gemaakt. De spelers die daar mee voor zorgden, kwamen uit alle hoeken van het land. De voorbije twintig jaar waren Bertrand Crasson, Vincent Kompany en Anthony Vanden Borre zowat de uitzonderingen die van Brussel afkomstig zijn en ook nog eens in de paars-witte opleiding werden gevormd. In de jaren zestig lag dat nog anders. Georges Heylens, Jean Trappeniers, Jean Cornelis, Martin Lippens, Jean Plasky en Paul Van Himst doorliepen samen de Anderlechtse jeugdrangen en maakten er een echte Brusselse club van.

Vandaag is Anderlecht nog ver van opnieuw zo’n situatie, maar het gaat wel weer iets meer die richting uit. Vanden Borre en Youri Tielemans hebben altijd hun plaats in het elftal van Besnik Hasi en Nathan Kabasele, Andy Kawaya en Aaron Leya Iseka kloppen aan de deur. Allemaal jongens uit de hoofdstad en uit de paars-witte opleiding. Is Anderlecht naar de bron teruggekeerd?

Golf van optimisme

“Het is geen doelbewuste keuze,” zegt David Steegen, woordvoerder van de landskampioen en een echte Brusselaar, “maar als er zich weer eens een Brusselse jongen manifesteert bij ons, maakt mij dat bijzonder trots. Ik zou zeggen: hoe Brusselser, hoe beter. Veel supporters denken er net zo over. Kijk maar naar de populariteit van Anthony en Youri.”

Beide voetballers behoren tot de meest toegezongen spelers. Dat is vaak zo met jongens die er kind aan huis zijn. Dat was ook Bertrand Crasson, toen hij in het seizoen 1990/91 zijn opwachting maakte in de A-ploeg. “Ik was een uitzondering bij Anderlecht,” herinnert hij zich, “maar bij RWDM speelden er wel meer Brusselse jongens. Ik was zeker niet zo goed en toegewijd als Kompany. Misschien heb ik geluk gehad dat ik die kans heb gekregen, maar ik heb ze wel gegrepen. Misschien was het ook moeilijker in mijn tijd om er als jonge gast bij te komen. Toen het mij overkwam, was Aad de Mos trainer en had de club pas een Europacupfinale gespeeld.”

Vandaag is de kloof tussen Anderlecht en de Europese top zo groot geworden dat de Belgische vaandeldrager zijn spelerspolitiek diende bij te sturen. “Dat steeds meer jongeren hun neus aan het venster steken, komt ook omdat de club haar filosofie heeft veranderd”, zegt Mohamed Ouhabi, coach van de paars-witte U21. “Nu Anderlecht toch geen grote kleppers meer kan aantrekken, heeft het besloten de kaart van de jeugd te trekken. Het vooruitzicht op kansen heeft voor een golf van optimisme bij onze jonge spelers gezorgd.”

Hoe anders was het vroeger. “Toen ik jong was, zei ik altijd dat ik een speler van Neerpede was, niet van Anderlecht”, zei Vanden Borre ooit. “De profs en de jeugd, dat waren twee verschillende werelden op Anderlecht.”

Intuïtief pleintjesvoetbal

Het lijstje van Brusselse talenten die er niet in slaagden de sprong van Neerpede naar Anderlecht te maken, oogt indrukwekkend: Ilombe Mboyo, Hervé Kage, Michy Batshuayi, Geoffrey Mujangi Bia… Bij Standard kloppen vandaag nog eens twee ‘Rouches van de hoofdstad’ aan de poort: Yannis Mbombo en Tortol Lumanza Lembi. Twee gasten van twintig die langs de Anderlechtse jeugdschool passeerden.

“Het staat als een paal boven water dat er een pak talent rondloopt in Brussel”, zegt Ouhabi, die van Schaarbeek afkomstig is en aan zijn elfde seizoen als Anderlechts jeugdtrainer is begonnen. “Het beste bewijs is dat clubs als Brugge en Standard middelen uittrekken om jonge Brusselaars naar hen te lokken. Zij gaan partnerschappen aan met privéscholen in Brussel en organiseren pendelvervoer om de jongens naar de trainingen te brengen. Voor een stuk wordt deze overvloed aan talent verklaard door de Brusselse multiculturaliteit. De jongens van de pleintjes komen van overal: Congo, Marokko, Spanje, Turkije, Albanië. En als ze zo talrijk zijn, wil dat ook zeggen dat ze hun tijd niet verdoen voor een PlayStation.”

Steegen: “In elke grote stad wordt er gevoetbald en Brussel is zo’n stad. In de hele regio wonen zowat een miljoen mensen. Het is de enige echte metropool van België, met achtergestelde wijken waar men tegen een bal trapt van zodra men daar de kans toe heeft. Een jonge gast uit zo’n wijk heeft nog iets intuïtiefs in zijn spel. Dan komt het eropaan hem goed te begeleiden en ik meen te mogen zeggen dat Anderlecht daarin enorm is geëvolueerd sinds de openbaring van Vincent Kompany. De club doet haar uiterste best opdat zo’n jongen zich op zijn gemak voelt, onder meer door het uitstekende werk van Jean-François Lenvain van onze sociale cel. Elke speler is verschillend. Vanden Borre is Kompany niet en die is weer anders dan Tielemans. Je moet individueel met hen werken en op allerlei situaties anticiperen.”

Mentaliteitsverandering

Huidig STVV-coach Yannick Ferrera was zes jaar werkzaam als jeugdtrainer van Anderlecht. “Ik heb de indruk dat er een mentaliteitsverandering bezig is. Tot voor enkele jaren werd nog gezegd dat de grootste talenten moeilijk te begeleiden waren. Liever nam men een minder groot talent dat meegaander was om mee te werken. Volgens mij doen we nog te weinig aan begeleiding van jongens van de straat. Youri Tielemans is van goeden huize, is beleefd, heeft een vader die hem begeleidt en de trainingen bijwoont. Michy Batshuayi was een ander geval. Niet de gemakkelijkste om mee om te gaan, maar ook weer geen slechte jongen. Maar hij nam meer plaats in dan een ander. Vandaag staat Anderlecht een stuk verder in zijn begeleiding. Maar de vijver is enorm en het doet nog niet genoeg. Sommige trainers hebben nog steeds snel de neiging om te zeggen: ‘Die kerel, dat is een showmannetje!’ Ik heb Kabasele nog onder mijn hoede gehad, met wie ik heel goed overeenkwam. Ik was niet bang om hem te zeggen: ‘Wat steek je nu uit?’ Als je zelf van Brussel bent, spreek je dezelfde taal. Dat maakt het gemakkelijker.”

“Ik geloof niet dat een jonge Brusselaar moeilijker is om mee om te gaan dan een ander”, zegt Ouhabi. “Integendeel, ik zie meer verschillen tussen een Franstalige en een Nederlandstalige. Je behandelt een Massimo Bruno niet op dezelfde manier als een Dennis Praet.”

Van niemand bang

In augustus 2011 had Nathan Kabasele een opmerkelijke invalbeurt tegen Mons. De paars-witte aanhang reageerde extatisch. Olivier Deschacht was minder opgetogen: “Als je achter staat, speel je over de flanken en probeer je tot voorzetten te komen. Je doet alles om zo snel mogelijk gevaar te creëren voor het doel van de tegenstander. Door trucjes uit te halen verlies je op zo’n moment alleen maar tijd. Spektakel is goed als je 4-0 voor staat.”

Drie jaar later, op de eerste speeldag van het huidige kampioenschap, deed Kabasele met een technisch hoogstandje tegen Mouscron-Péruwelz opnieuw van zich spreken. Staat spektakel met stip in de handleiding van de Brusselse voetballer aangeduid? “Als coach ben ik me er meer dan vroeger van bewust dat het soms belangrijker is iemand met een goede voorzet in je ploeg te hebben dan een briljante technicus die uiteindelijk toch de bal verliest”, zegt Ferrera. “Niks aan te doen: de Brusselse voetballer is een stoefer, een opschepper. Hij houdt ervan de bal door iemands benen te spelen als zijn vrienden erop staan te kijken. Zijn kracht zit er ook in dat hij geen druk voelt en durft. Zet Mohamed Aoulad (ex-Anderlecht, nu Westerlo, nvdr) voor 60.000 mensen in Bernabéu en het doet hem niets.”

“De jonge Brusselaar is van niets of niemand bang”, bevestigt Ouhabi. “Dat komt door de pleintjes. Vanden Borre had er de gewoonte tegen oudere gasten te spelen, tegen spelers die sterker waren dan hij. Dus als hij morgen oog in oog met Lionel Messi staat, wordt hij niet plots bang. Hij is van jongs af aan iets gewoon en is boordevol zelfvertrouwen. Een jonge speler bij Anderlecht moet creatief zijn, dominant ook en zeker van zichzelf. Zonder pretentieus te willen klinken: wanneer je bij Anderlecht speelt, moet je iets van die arrogantie in je spel behouden.”

Steegen: “De jonge Brusselaar is ambitieus. Hij wil tegelijk winnen en dat op een mooie manier doen. Het ene kan niet zonder het andere. Brussel is een moeilijke stad en dat vertaalt zich naar de ambities van zijn jongeren. Die willen maar één ding: winnen.” ?

DOOR THOMAS BRICMONT – PHOTOS: BELGAIMAGE

“Een jonge speler bij Anderlecht moet creatief zijn, dominant ook en zeker van zichzelf.” Mohamed Ouhabi

“Niks aan te doen: de Brusselse voetballer is een stoefer.” Yannick Ferrera

“Brussel is de enige metropool van België, met wijken waar men tegen een bal trapt zodra men de kans heeft. Een jongen uit zo’n wijk heeft nog iets intuïtiefs in zijn spel.” David Steegen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content