Maar Tom Boonen zal er volgend seizoen niet in te bewonderen vallen, jammer genoeg. Hij past voor het WK. Zonde. ‘Ik had een rol kunnen spelen in de finale’, weet Boonen.

Hij start dus niet. Hij mocht als hij wou tot op de dag voor de wedstrijd zeggen dat het toch niet ging, maar zover heeft Tom Boonen (Quickstep-Innergetic) het dus niet laten komen. Bondscoach Carlo Bomans zal vloeken. De Balense ex-wereldkampioen was hoe dan ook zijn beste kans op succes. Het heeft niet mogen zijn.

Toevallig vindt dit interview plaats net op de dag van Boonens noodlottige val in Zaragoza. Op het eerste gezicht lijkt het niet bijzonder erg. Boonen doet er ook vrij relaxed over. “Hier en daar wat kneuzingen. Niet echt geschoven gelukkig, de schaafwonden vallen mee. Mijn vinger is er dik van, dat is nog het vervelendste”, luidt zijn karige commentaar. Van een geblokkeerde rug, stekende kniepijn en een mogelijk gebarsten rib is op dat moment nog geen sprake. Rennerslijven reageren duidelijk niet zoals die van u en mij.

En gelukkig zijn coureurs wel wat gewend. Hoe zit het met de conditie ? Na de Tour heb je niet veel meer gekoerst.

Tom Boonen : “Vind je ? In totaal zal ik dit jaar toch ruim boven de negentig koersdagen zitten. Dat is wel wat, er zijn er in het peloton niet veel die daaraan komen. Daardoor kan ik terugvallen op een enorm brede basis. Mijn basisconditie is erg goed, vandaar dat ik in de Vuelta vrij vlug weer op niveau zat. Ik heb er niet gewonnen, nee, maar daar maak ik me geen zorgen over. Het scheelde een paar keer niet veel en in die fase van mijn opbouw is dat voldoende.

“Het verschil met vorig jaar is dat ik niet echt kapot ben teruggekomen van de Ronde van Frankrijk. Na de Tour was ik even de moraal kwijt en heb ik mij wat laten gaan. Dat mocht, het was ook ingecalculeerd. Uiteindelijk is het dan toch weer beginnen kriebelen en ben ik weer goed beginnen trainen. Ik voelde mijn vormpeil gestaag stijgen. Jammer dat ik in Hamburg viel en dus weer even moest stilzitten. Nu ja, ’t was de eerste serieuze val van het jaar. Dan mag je eigenlijk niet klagen.”

Straf dat je zo fris uit de Tour bent gekomen. Het was nochtans een moordende Ronde.

“Ja, maar dat heeft meer met mijn gezondheid te maken dan met die cols. Als je in de Tour één dag ziek bent, dan word je zot gereden. Gezond blijven is dus superbelangrijk. Dit jaar had ik daar trouwens een geheim wapen voor. Ik ben begonnen met een aangepast dieet. Dat heeft echt het verschil gemaakt.”

Wat houdt dat precies in ?

“Ik moet zo weinig mogelijk bewerkte suikers eten, geen confituur of choco meer dus, en zuivelproducten mijd ik ook best – ik heb een lichte melkallergie. Deze Tour at ik alleen brood, siroop, havermout, sojamelk en speciale biologisch geteelde pasta. In principe kan ik alles eten wat ik wil, maar sommige dingen kunnen mij misvallen en als ik moet presteren, laat ik ze beter. Mijn darmen zijn altijd al mijn zwakke plek geweest. Als renner is dat trouwens een serieuze handicap. Sinds ik met dat nieuwe voedingsregime ben begonnen, voel ik mij veel beter. Zonder overdrijven : mijn lichaam begint te werken zoals het dat nog nooit tevoren gedaan heeft.”

Niet te schoon

Dat had vonken gegeven op het Wereldkampioenschap. Of had je sowieso geen kans gemaakt in Stuttgart ?

“Je moet altijd starten met het gedacht een resultaat te rijden. Maar ik wist wel dat het heel moeilijk zou worden. Dat het parcours zo lastig is, is geeneens zo erg. Het grote probleem is de aankomststrook. Stel dat ik tiptop in orde in de laatste ronde raak. Dan ben ik op de finale helling normaal gezien nog altijd kansloos tegen types à la Di Luca. Ik kon in Stuttgart niet speculeren op mijn sprint. De koers afwachten en zo lang mogelijk overleven had niet volstaan.

De grote landen hebben Bettini’s en Freires. Zijn kunnen wél gokken en zullen dat ook doen. ’t Is een beetje dubbel allemaal : ik ben goed momenteel – dat weet ik zeker – en ik had een rol kunnen spelen in de finale. Maar met dit parcours zou het voor de Belgische ploeg niet verstandig zijn geweest om de tactiek helemaal rond mij uit te tekenen. Als die meet een paar kilometer later ligt en we een beetje tijd hebben om een sprint te organiseren, dan hadden we een ander verhaal. Nu zag ik me eerder in een dienende rol. Ik kon bijvoorbeeld wegspringen op twee rondes van het einde en zo als springplank dienen voor een andere Belg.”

Ik kan me moeilijk inbeelden dat je zou zijn gaan knechten in Stuttgart.

“Waarom niet ? Ik ben daar niet te schoon voor. In Madrid hebben de anderen het voor mij gedaan. Ik ben dat niet vergeten.”

Zie je binnen de Belgische ploeg renners die de titel kunnen pakken ?

Philippe Gilbert is goed bezig. Hij maakt een kans, maar een favoriet is het niet. Het is niet ons parcours dit jaar hè. Mijn tiercé voor Stuttgart is Freire, Di Luca en Bettini, eventueel aangevuld met Alejandro Valverde, als die mag starten. Hun ploegen zetten de koers op slot – daar zal weinig aan te doen zijn. En de toppers maken het in de laatste helling af. Als de koers vroeg ontploft, dan doen Cadel Evans en Damiano Cunego ook mee. Maar ik verwacht dat niet, eerlijk gezegd.”

Ik weet niet hoe het is voor de renners zelf, maar voor een kijker is het WK altijd de saaiste koers van het jaar.

“Een WK is wachten hè. Wachten, wachten en nadien nog een beetje wachten. Iedereen heeft schrik van iedereen. Het is bijna besmettelijk. Je ziet al die sterke blokken en die wachten maar en die verspillen geen energie … Je weet kortom dat je geklopt bent als je met krachten gaat morsen. Dus wacht je nog een beetje meer (lacht). Het komt ook door de aard van de koers : in een wedstrijd van bijna 270 kilometer lang moet je energie sparen. En op het einde van het seizoen is bij veel coureurs de krachttank sowieso praktisch leeg. Dat maakt het allemaal niet evident om aanvallend te koersen. Je zal het ook in Stuttgart zien : er gaat maar twee rondes voluit gevlamd worden. En ik vrees dat die er voor mij te veel aan zouden zijn.”

Grap

Ik vind het nog steeds sterk dat iemand die twee keer de Ronde van Vlaanderen heeft gewonnen, kan beweren dat een koers hem te zwaar is.

“’t Is een ander soort zwaar. Een WK is altijd op een ander parcours en daarom voor de renners moeilijker om in te schatten. Vreemd genoeg is het koersverloop net veel voorspelbaarder : op het WK zullen de toppers wachten. Een Ronde van Vlaanderen kan overal beslist worden. Je moet er wat gokken, en je moet vooral weten op wie je moet reageren en wie je mag laten vertrekken. De Ronde is koel blijven in de pure chaos. Er kan letterlijk van alles gebeuren.”

De brandweer van Kortrijk die het wegdek natspuit en de favoriet ten val brengt bijvoorbeeld.

“Waarom niet ?” (lacht)

Moet je niet afwachten of het WK écht wel zo zwaar wordt ? De renners maken tenslotte de koers. Het WK van vorig jaar werd ook aangekondigd als voer voor berggeiten. En wat zagen we ? Robbie McEwen, niet meteen een rasklimmer, won de pelotonsprint op twee seconden van winnaar Bettini.

McEwen heeft het toen heel slim gespeeld. Er zat één lange klim in het parcours. Hij draaide die iedere ronde als eerste op, nam die helling op zijn gemak, en tegen de tijd dat hij boven was, kon hij nog net aanpikken bij de laatsten van het peloton. Terwijl al die gekken naar boven vlamden, spaarde McEwen zijn krachten. Als Bettini niet ontsnapt, wint McEwen volgens mij het klim-WK van Salzburg. Het zou nogal een grap geweest zijn, ja.

“Door die val in Hamburg heb ik het WK-parcours zelf niet verkend, maar naar wat men mij ervan vertelt, maakt een strategie à la McEwen dit jaar geen kans. Er moet te veel geklommen worden en de aankomst is te lastig. Plus, je hebt te weinig tijd om een scheve situatie recht te trekken.”

Maakt het een groot verschil dat het WK met landenteams wordt gereden ?

“Voor mij niet. Ik denk op een WK nooit : dat is een Predictor-Lotto naast mij, die moet mij niks vragen. Nee, ik denk : dat is een Belg, dat is er een van mij, die moet ik helpen. Zodra je hetzelfde truitje aanhebt, komt zoiets automatisch. Binnen de Belgische ploeg heb ik nog nooit problemen meegemaakt. Wij zijn profs, dat de ander normaal gezien je concurrent is, kan je voor één wedstrijd wel van je afzetten. De Spanjaarden kunnen dat ook goed, zij rijden al jaren een sterk WK. Voor Italië ligt dat meestal iets moeilijker, daar zijn de ego’s blijkbaar iets groter. Ik vind dat wel iets hebben, de landenteams op het WK. Voor mij moeten ze dat zeker niet afschaffen.”

Stel je het nu niet te romantisch voor ? Je vergeet op zo’n WK toch niet wie je loon betaalt en als je ploeggenoot Bettini weer wereldkampioen wordt, dan zit jij ook aan de champagne.

“We hebben vorig jaar champagne gedronken, da’s waar. Het is het einde van het seizoen. Je voelt je sowieso wat uitgelaten. En ik was gewoon ook blij dat Bettini wereldkampioen werd. Hij was de man van het seizoen, hij verdiende die trui. Ik ben altijd blij als renners met een groot hart het halen. Renners van een type Bettini, of een Erik Zabel, daarvoor juicht de helft van het peloton als zij het WK winnen. Dat soort klassecoureurs gunt iedereen het.”

Wie zou het dit jaar verdienen ?

“Moeilijk te zeggen. Er schiet me geen naam te binnen – niemand stak er echt bovenuit dit seizoen. Nu ja, om wereldkampioen te worden moet je maar één dag de beste zijn. ’t Is geen regelmatigheidscriterium.”

De beste van de besten

Je hebt zelf heel graag met die regenboogtrui gereden. Dat viel op.

“Iedereen is zot van die trui hè. ’t Is ongelooflijk wat die allemaal losmaakt. De mensen kijken anders naar je als je met die regenboogkleuren koerst. Het WK, dat is iets magisch. Bij de jeugd was mijn hoofddoel van het jaar altijd : zie dat je bij de WK-selectie raakt, want dan hoor je bij de besten van je land. En eens je daar bent, kan je koersen om de beste van de besten te zijn – beter kan letterlijk niet. Ik had zelf nooit durven dromen dat ik wereldkampioen bij de profs zou worden. Het Wereldkampioenschap van Madrid was zo een van die zeldzame momenten in een leven dat alles in de plooi valt. Er was een parcours uitgetekend dat mij heel goed lag. Mijn voorbereiding naar die koers was ideaal. In de wedstrijd heb ik mijn kop niet zot laten maken. En uiteindelijk heb ik het mooi afgerond. Op het WK in Madrid heb ik de perfecte koers gereden. Ik weet niet of ik dat ooit nog eens meemaak. Wat ik achteraf ook wel straf van mezelf vind : ik heb in Madrid op geen enkel moment gepanikeerd. Ik durfde wachten tot in de allerlaatste meters. Dat is ook niet evident. Op een WK is rustig blijven nog de grootste opgave van allemaal.”

Dat maakt het des te merkwaardiger dat de grootste zenuwpees van heel het peloton het vorig jaar haalde.

“Ik wil dat beeld wat ontkrachten. Bettini is niet zo impulsief als gezegd wordt. In de koersen die hij al heeft gewonnen, zit meer berekening dan je zou denken. Bettini valt vaak aan, ja. Maar een aanval kan ook doordacht zijn. Hij verliest in de wedstrijd niet vaak het overzicht. Dat, gekoppeld aan zijn kracht, is zijn grote sterkte.”

Hoe wil je zelf als renner evolueren ?

“Daar heb ik de laatste tijd veel over nagedacht, ook omdat de journalisten mij er dikwijls op aanspreken. Kijk, ik wil zoveel mogelijk van mijn sport genieten. En een coureur zoekt altijd nieuwe uitdagingen, dat zit in onze natuur. Er is een deel van mij dat zegt : misschien is het tijd voor een nieuw doel, misschien moet ik het eens proberen in koersen waar ik nog geen palmares heb. Maar langs de andere kant : moet ik daar wedstrijden voor laten vallen waarvan ik wéét dat ik er kan schitteren ? Zou dat niet al te gek zijn ? Toch wil ik mijn grenzen als renner blijven verkennen. Het is een evenwicht dat ik nog niet helemaal gevonden heb.”

Sprint je eigenlijk nog graag ? In interviews lees ik tussen de regels dat je het gedrang van de massaspurt wat beu bent. En het blijft ook een donders gevaarlijke discipline.

“Ik doe het nog graag, ja. Winnen word nooit saai (lacht). Natuurlijk is sprinten gevaarlijk, maar dat is de koers sowieso. Het ergste is de aanloop naar de spurt. Je moet er maar één bocht verkeerd inschatten en je ligt er. Maar in de sprints zelf gaat het er tegenwoordig heel fair aan toe, vind ik. De topsprinters weten wat ze aan elkaar hebben. Er is veel onderling respect en we maken het elkaar niet nodeloos moeilijk.”

Je gaf al aan dat je sprintsnelheid wat afbot.

(verbetert) “Mijn aangeboren sprintsnelheid. Vroeger moest ik daar geen moeite voor doen. Sprinten was iets dat ik van nature kon. Nu moet ik daar op trainen. Maar je moet dat ook niet dramatiseren. Na twee, drie weken specifieke sprinttraining kan ik weer met de besten mee. ’t Is wel een raar gevoel. Ik moet nu werken voor iets dat ik vroeger vanzelf kon. De tijd staat voor mij blijkbaar ook niet stil.”

Nu we het daarover hebben : ’t is van Tom Boonen geleden dat een Belg nog zo straf debuteerde als neo Greg Van Avermaet, trouwens ook geselecteerd voor het WK. Staat je opvolger al klaar ?

“Goh, dat wordt afwachten. Er zijn in het verleden nog jongens uitgeroepen tot de nieuwe Boonen. Maar naderhand wordt dat dan niet bevestigd. Het kan zijn dat er volgend seizoen drie Tom Boonens opstaan, maar voor hetzelfde geld moet België daar nog tien jaar op wachten. Wie heeft men de laatste jaren al niet naar voren geschoven als mijn nieuwe grote concurrent ? Gilbert, Nuyens, Hoste, Devolder … Alle respect voor die jongens, want het zijn topcoureurs, maar …

Maar geen afwerkers.

“En dat maakt alle verschil. Van Avermaet lijkt dat wel te hebben. Ik zie hem nog grote koersen winnen. Maar of hij echt een concurrent voor mij wordt, moet toch nog blijken. Ik hou hem in ieder geval in de gaten.” S

Door Jef Van Baelen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content