Ruim vier maanden nadat hij een halswervel brak in de Tour Down Under, maakte Jürgen Roelandts vorig weekend zijn wederoptreden in de Heistse Pijl. Het voorjaar waarin hij definitief moest doorbreken, zag hij in rook opgaan, maar nu is de honger des te groter.

Dinsdag 17 januari, eerste rit Tour Down Under. Net voorbij de boog van de slotkilometer tikt Kenny van Hummel het achterwiel van zijn voorganger aan. De Nederlander gaat spectaculair tegen de grond, waarna een tiental renners als dominosteentjes over elkaar tuimelen. Als de stofwolk optrekt, blijken de grootste slachtoffers Frédéric Guesdon en Jürgen Roelandts. De Fransman tast meteen naar de linkerheup, de Belg, die vreemd genoeg geen enkele schaafwonde heeft, voelt een stekende pijn in zijn bovenarm. “Dat, of mijn sleutelbeen is gebroken”, denkt hij. Maar wanneer drie vingers aan zijn linkerhand beginnen te tintelen, vrezen de ambulanciers voor een barst of breuk van een halswervel.

Na een twee uur durende rit naar het Royal Adelaide Hospital bevestigen dokters de diagnose: de zesde nekwervel is gebroken, weliswaar zonder verplaatsing en dus zonder zenuwschade. Een geluk bij een ongeluk, al beginnen voor de Lotto-Belisolrenner dan de langste veertig uur van het jaar. “Omdat ik mijn hoofd niet mocht bewegen, werd het tussen twee blokken geplaatst en moest ik op mijn rug liggen, met nog eens een nekbrace aan. Die hele tijd zag ik, net als in de ziekenwagen, alleen het plafond of mijn gsm en tablet die ik af en toe boven mijn hoofd hield. Slapen ging bijzonder moeilijk – amper een paar uur in twee nachten – en eten mocht ik ook al niet. Onwel worden en overgeven is met een gebroken nek blijkbaar geen aanrader.”

Twee dagen later mag Roelandts het ziekenhuis verlaten, met een stevige brace rond de nek die hij vier tot zes weken zal moeten dragen. Tot en met het Belgische openingsweekend moet de Vlaams-Brabander allicht van de fiets blijven. Toch hoopt hij nog te kunnen starten in Tirreno-Adriatico en zo op tijd klaar te raken voor de klassiekers.

Drie flessen whisky

Het herstel verloopt voorspoedig, tot Roelandts een kleine maand later ’s nachts onwel wordt. “Toen ik uit bed stapte, kon ik nauwelijks op de been blijven. De kast voor mij leek zelfs in een hoek van zestig graden te staan. Alsof ik drie flessen whisky gedronken had. ( lacht) Ik moest ook overgeven en dacht aan een voedselvergiftiging, aangezien ik scampi’s gegeten had. Mijn huisarts sloot dat echter uit en stuurde me meteen naar de spoedafdeling van het ziekenhuis in Aalst.”

Daar blijkt dat Roelandts bij zijn val een bloedvaatje gekneusd heeft, waarna er zich een kleine klonter ontwikkelde die de bloedtoevoer naar de kleine hersenen blokkeerde, de verklaring voor zijn slecht werkend evenwichtsorgaan. “Acht dagen heb ik toen in het ziekenhuis gebleven waar ik bloedverdunners toegediend kreeg en na een dag of vier aan revalidatieoefeningen begon: met een plakker op één oog – om het dubbelzicht te vermijden – moest ik als een dronken chauffeur op een rechte lijn proberen te stappen.”

Dan al is duidelijk dat Roelandts het voorjaar zal missen. “Na een winter hard werken een grote ontgoocheling, maar echt gefrustreerd was ik niet – daarvoor ben ik te nuchter en een te grote optimist. Al in het ziekenhuis in Australië besefte ik dat het veel erger had kunnen zijn. Ik lag er in een zaal met nog vijf andere patiënten die wél verlamd waren. Ik was er als laatste binnengekomen en mocht als eerste weer weggaan. ‘Leuk om weer iemand op eigen kracht naar buiten te zien wandelen’, zei een verpleegster. Daar denk ik nu ook zo over. Ik ben vooral blij dat ik weer kán rondlopen en opnieuw kán koersen. Voor Wouter Weylandt is dat helaas niet meer het geval…”

Begin maart hervat Roelandts weer de trainingen op de rollen en op de weg, weliswaar altijd in het gezelschap van boezemvriend en elite zonder contract Yannick Prevost. “Aangezien ik bloedverdunners nam, moest ik te allen prijze een valpartij vermijden, aangezien schaafwonden veel langer zouden blijven bloeden. In de bochten was ik dus extra voorzichtig. Ik kon de trainingen langzaam, maar toch gericht opbouwen tot een paar uur, al mocht ik nog niet voluit gaan. Om de een of andere reden moest ik onder een hartslag van 160 blijven. Pas sinds ik op 11 mei definitief groen licht kreeg, kan ik weer à bloc fietsen. Van de nek heb ik alleszins geen last meer, alleen een beetje bij het achteromkijken.”

Hoe groot was het ongeduld de voorbije maanden?

“Toch behoorlijk. Zeker die week voor 11 mei duurde héél lang. Al had ik het daarvoor ook moeilijk om zonder doel te leven, aangezien ik niet zeker wist wanneer ik kon herbeginnen. De motivatie om te trainen was er wel, maar qua voeding liet ik me een beetje gaan. Mijn ouders hebben een bakkerij en dus heb ik de laatste weken wel wat patisserie geproefd. Toen de weegschaal meer dan tachtig kilo aangaf – vier meer dan in januari – ben ik toch op de rem gaan staan. Ondertussen ben ik twee kilo afgevallen. Dat komt dus wel weer goed.”

Wat heb je de laatste weken het meest gemist?

“De wedstrijden op zich – ook omdat de ploeg in het Vlaamse voorjaar niet echt draaide – maar ook de ploegsfeer. Toen ik eens ’s avonds met hen in het hotel gegeten heb, stak het toch wel. Anderzijds heb ik de koers nu ook van de andere kant gezien. De E3 Prijs heb ik als vip gevolgd en toen heb ik mijn ogen uitgekeken: zoveel volk op die hellingen, en vooral zo fanatiek.

“Het moeilijkste moment was Parijs-Roubaix. Van de Ronde van Vlaanderen heb ik de laatste honderd kilometer op tv gezien, maar tijdens Parijs-Roubaix kon ik het niet over mijn hart krijgen om de hele uitzending te bekijken. Dus ben ik maar gaan fietsen. Toen ik thuiskwam, had Boonen nog dertig kilometer te rijden…”

Een voordeel van je lange afwezigheid is dat je fris aan het tweede deel van het seizoen kunt beginnen.

“De honger is bijzonder groot, al wordt het afwachten hoe snel ik weer mijn beste niveau haal, want omdat ik na het WK in Kopenhagen ( 23 september 2011, nvdr) moest rusten met een barstje in de pols, heb ik in acht maanden amper twee koersen gereden: een criterium en die eerste rit van de Tour Down Under.

“Als de Ronde van België meevalt, wil ik daarna via de Ronde van Luxemburg en de ZLM Tour opbouwen naar het BK en de Tour. Daar wordt het werken voor Jurgen Van den Broeck en André Greipel en hoop ik in de lastige tussenritten ook eens mijn kans te gaan. Valt de Tour mee, dan zit er misschien ook een selectie voor de Spelen in.”

Kopmanschap

Wat was jouw ambitie begin dit seizoen? Voor de eerste keer zou Lotto-Belisol je in het Vlaamse voorjaar als dé kopman uitspelen.

“Ik stond scherper dan ooit – amper zes procent vet – had nog meer op mijn voeding gelet, nog gerichter getraind… Dus wilde ik in de Omloop Het Nieuwsblad, Dwars door Vlaanderen, de E3 Prijs, waar ik vorig jaar tweede werd, en Gent-Wevelgem voor winst gaan. In de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix hoopte ik minstens de finale te rijden.

“Van de druk – iedereen sprak over het ‘jaar van de doorbraak’ – had ik absoluut geen schrik. In de E3 Prijs van 2011 reed ook iedereen in mijn dienst en eindigde ik toch als tweede. Er mag een beetje stress op zitten. Ik ga er niet trager door rijden, integendeel.”

Volgens José De Cauwer had je al veel vroeger je eigen kans moeten gaan en heb je de voorbije jaren te veel geknecht voor Greipel en Philippe Gilbert.

“Ik begrijp dat hij dat zegt, maar Philippe was vorig seizoen onklopbaar, dan is het logisch dat iedereen in zijn dienst rijdt. En Greipel is als sprinter absolute wereldtop. Zelfs Mark Cavendish zou het in een man-tegen-manduel moeilijk krijgen tegen hem, alleen komt André meestal van te ver omdat hij zich vaak slecht positioneert.

“Gezien zijn snelheid is het normaal dat ik voor hem werk in een pure massasprint. Ik leg me daarbij neer, ook omdat André een dankbare renner is die zich ook al voor mij opgeofferd heeft, zoals in de EnecoTour en Parijs-Roubaix vorig jaar. En uiteindelijk kon ik in 2011 toch ook vaak mijn ding doen: Waregem, E3 Prijs, Parijs-Roubaix, Montréal, het WK zelfs.”

Zei De Cauwer ook in Sport/Wielermagazine: “Op een foto van de aankomst van het WK zie je Roelandts op één lengte van Cavendish eindigen. Eén lengte. Ik ga hem die foto geven zodat hij beseft over welke kwaliteiten hij beschikt.”

“Ik moet die foto wel nog krijgen. ( lacht) Al heb ik die beelden al genoeg bekeken om te weten dat ik daar op het podium gestaan had, als Matthew Goss me niet hindert. Dat heeft me toch wel een tijd dwars gezeten, want ik was súper. Bij het opdraaien van de laatste rechte lijn voelde ik mijn benen niet en zat ik perfect gepositioneerd. Nooit heb ik meer adrenaline door mijn lijf voelen stromen. Ook omdat er enorm veel volk in de laatste honderden meter stond. Een heel speciaal gevoel.”

Was die vijfde plaats in Kopenhagen een mentale klik: ik kan de wereldtop aan?

“Neen, want ik wist dat zulke licht oplopende finishes me op het lijf geschreven zijn en dat ik dan voor weinig renners moet onderdoen. Het had zelfs iets lastiger mogen zijn, zoals in Montréal waar ik als vierde eindigde en mezelf meer verbaasd heb. Een koers met drieduizend hoogtemeters, hé. Toen ik rondom mij keek en op het einde alleen maar klimmerstypes zag – Gilbert, Samuel Sánchez, Fedrigo, Leukemans, Hesjedal… -, dacht ik: verdomme, ik rijd goed omhoog.”

Dat had je ook al in de Tour laten zien, met een 56e plaats in de rit naar Plateau de Beille, als eerste snelle man van het peloton.

“Een etappe over vijf cols, hé. Op de top van de Col d’Agnes ben ik zelfs met de eerste 35 bovengekomen, en aan de voet van Plateau de Beille heb ik Jelle Vanendert nog een bidon gegeven, waarna ik op mijn gemak naar boven gereden ben – ik was toch binnen tijd. Geef ik me volledig, dan eindig ik daar allicht binnen de eerste dertig, veertig.”

Heel weinig sprinters die dat kunnen.

“Ik ben ook geen pure sprinter, hé. In korte etappes, met een vlakke finish moet ik het tegen de echt rappe mannen als Cavendish, Marcel Kittel, Tyler Farrar… altijd afleggen. Maar hoe meer (lastige) kilometers, hoe rapper ik spurt. Mijn Belgische titel in Knokke-Heist behaalde ik na een wedstrijd van 254 kilometer, de etappe die ik in 2008 won in de Ronde van Polen was 228 kilometer lang en het WK in Kopenhagen 260 kilometer.”

Train je nu ook meer bergop?

“Wellicht meer dan andere sprinters, want dat is ten opzichte van hen mijn grootste pluspunt. Al verwaarloos ik zeker mijn sprint niet. Integendeel: de afgelopen winter heb ik hard op mijn explosiviteit gewerkt. Ik hoop dat de combinatie van die kwaliteiten in de toekomst rendeert.

“Vroeger hing er op mijn kamer een poster van Erik Zabel, en aan hem spiegel ik me wel een beetje, al zeg ik niet dat ik evenveel zal winnen als hij. Met een keer Milaan-Sanremo zou ik al héél tevreden zijn. ( lacht) Ik heb er alleszins het ideale profiel voor, al blijft Parijs-Roubaix wel mijn ultieme droomkoers.”

Wie Zabel zegt, zegt ook de groene trui.

“Ik heb die al eens op een haar na gemist in de Tour van 2010. Toen ik als zesde finishte in Spa, maar de punten door die massale val in de finale niet toegekend werden. In de toekomst wil ik er weleens voor gaan, want ook Thor Hushovd bewees al dat je als goed klimmende sprinter het puntenklassement kunt winnen. Met Greipel in de ploeg zal het echter niet voor dit seizoen zijn. Gilbert heeft vorig jaar zijn kansen op groen ook opgeofferd om voor André te werken. Maar ik heb nog tijd, ik ben nog altijd maar 26, hé.”

DOOR JONAS CRETEUR – BEELDEN: JELLE VERMEERSCH

“In de toekomst wil ik eens voor de groene trui in de Tour gaan.”

“Echt gefrustreerd was ik niet – daarvoor ben ik te nuchter en een te grote optimist.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content