Of ze het nu wijzend, roepend, grimassend of ijsberend doen, week na week vuren onze trainers op eigen wijze hun spelers aan. Maar waar halen ze zelf de mosterd? Achttien trainers over wie hen inspireert. Dirk Geeraerd is de vierde in de rij.

Eigen kennis

“Natuurlijk is het een gemis dat ik als speler nooit grote trainers meemaakte. Ik zou een dom en arrogant soepkieken zijn mocht ik het tegendeel beweren. Als je op je twintigste hebt getraind onder Arie Haan of Paul Van Himst, heb je meer gezien en gehoord. Logisch.

“Ik ben nog altijd aan een inhaalbeweging bezig. Nog steeds speel ik op bepaalde situaties in vanuit mijn opvoeding en mijn opleiding als sociaal assistent. Maar benaderingen vanuit de psychologie werken niet elke keer. Dan vraag ik Lorenzo ( Staelens, zijn assistent, nvdr) wel eens: ‘Is dat nooit gebeurd toen jij bij Anderlecht zat? Hoe reageerden jullie op zo’n moment? En de trainer?’ Dan vertelt hij en ik sla dat op.

“Ik ben een autodidact. Bedacht altijd zelf oefeningen, was er steeds heel lang mee bezig. Hoe hoger ik ging en hoe ouder ik werd, hoe meer ik ook tot het besef kwam dat dé voetbalencyclopedie niet bestaat. Als je vindt dat je spelers in de duels te kort komen en daar een oefening voor wil geven, kun je niet naar je bibliotheekkast lopen om in een verzamelwerk te bladeren naar het hoofdstuk ‘duel’. Zeker niet als je iets anders zoekt dan de typische methodes en tegelijk graag bepaalde accenten zou leggen. Ik heb nooit een boek gekocht over oefeningen.

“Nog altijd maak ik twee tot vier uur vrij om trainingen op te stellen. Bepaalde vragen komen daarbij dikwijls terug: ‘Zou dat nu goed zijn of niet?’ En vooral: ‘Is dat eigenlijk wel zo?’

“Vroeger werd ik zot als ik iets voorbereid had voor achttien man en er kwamen er maar zeventien opdagen. Omdat ik zogezegd geen controle meer had. Gaandeweg word je daar flexibeler in.”

De kinderen

“Inspiratie kan van overal komen. Neem nu mijn kinderen. Ik zie die vaak met hun PlayStation bezig. Ken daar allemaal niks van, maar ik vang wel op dat ze naar een hoger level mogen als ze iets goed kunnen. Dat kan ik ook gebruiken. Bij een oefening laat je de spelers de bal bijvoorbeeld drie keer raken; loopt dat vlot, dan ga je naar twee keer. Ik train ook vaak in drie vakken, met achteraan vier verdedigers, in het volgende vak vier middenvelders en vooraan twee spitsen. Hetzelfde principe kan je ook daarbij toepassen: jongens laten doorschuiven naar een ander vak als iets goed lukt, zodat je op bepaalde plaatsen met een man meer komt.

“Er waaien daarnaast dingen over uit andere sporten. Mijn dochtertje speelt basket. Uit haar trainingen filter ik zaken. Qua tactiek; als je twee mensen van plaats wisselt, weet iedereen direct wat en hoe. Leerrijk. Daar heb je ook het aspect van in en uit de box gaan, iets gelijkaardigs kan ik in mijn trainingen stoppen.

“Mijn zoon volgt karate. Inspirerend, die oefenstof, de manier van opwarmen en werken. Hoe je die discipline afdwingt. Iedereen maakt bij karate direct de link met agressiviteit, maar bij geen enkele andere sport komt zo veel zelfbeheersing kijken. Ik ging al naar competities kijken; die jongens slaan, maar mogen niet raken. Heb je contact, dan ben je uitgeschakeld. Bij het verdedigen in het voetbal is het analoog. Je moet kort dekken, maar je mag je niet bezondigen aan een fout. Soms geef ik ook oefeningen op die manier. In andere situaties maak ik een variant van dat disciplineaspect: ‘Als je dit doet, mag dat niet.’ Het komt er telkens opaan de vertaling te maken naar je eigen sport.

“Je leert ook van spelers veel bij. Heb je een jongen die schitterende vrijschoppen trapt, dan ga je eens naar die gast en vraagt een en ander. ‘Hoe ga je achter de bal staan? Hoe zet je je standbeen? Zet je een ploegmaat naast de muur?’ En dan ga je eens met je doelman praten. Die zegt: ‘Of er nu een, twee of drie naast de muur staan, dat maakt niet uit, belangrijk is dat er niemand vóór de bal staat.’ Dat onthoud je. Dan ga je eens bij een linksvoetige langs: ‘Wat denk jij ervan?’ …”

Pro License

“Wedstrijden analyseren, dat moet je voor het grootste stuk op je eentje leren. In het begin maak je de fout dat je altijd het spel volgt. Gaandeweg word je daar bedrevener in. Je leert ook naar rechts te kijken als de bal links is.

“Eén dvd bekijken kost mij nog altijd veel tijd. Ik laat die niet lopen. Play, pause, ‘kijk, ze staan niet goed’. Play, pause

“Voor mij was de Pro Licensecursus ook in die zin nuttig dat we daar bijvoorbeeld wel eens een Champions Leaguematch op groot scherm volgden, waarbij tijdens de rust werd gevraagd: ‘Wat is je opgevallen?’ Als je dan iets opgemerkt hebt en achteraf hoort: ‘Goed gezien’, dan wordt je zelfbeeld sterker.

“Ik pikte eigenlijk veel op in die cursus. Die heeft mijn inzicht in het spelletje verruimd. Daar was ik nog bij de bevoorrechten die Raymond Goethals en Guy Thys meemaakten. Zeker vijftig keren heb ik Raymond horen vertellen hoe hij met Marseille de Coupe d’Europe won. In de les, ’s middags bij de boterhammekes, ’s avonds bij de pintjes, tekenend op bierkaartjes … Altijd anders, altijd boeiend.

“Ik zie Raymond nog voor de klas staan. Een van de eerste lessen. ‘Een rechtermiddenvelder komt over de flank. Wat doe je als linksback; duw je hem naar binnen of naar buiten?’ Simpel voorbeeld, maar je kan er eindeloos over discussiëren. Iedereen keek naar iedereen. Ik was de vreemde eend in de bijt. Mij riep hij naar voren. Met een ei in mijn broek. Ik zei: ‘Je duwt hem naar binnen. Dan is er nog een centrale man die hem kan opvangen én je haalt de voorzet eruit.’ Hij: ‘( heft de handen in de lucht) Twiejenzeventig joor heb ik doorop moeten wachten. ’t Is zjust, menneke.‘ Een zucht van hier tot in Tokio. Het hangt natuurlijk ook af van de situatie. Is die flankspeler zuiver linksvoetig, dan moet je hem misschien wel naar buiten duwen, omdat hij geen goede voorzet heeft … In ieder geval, zulke dingen onthoud je.

“Ook een gastspreker als Foppe de Haan maakte indruk. En Herman Vermeulen, hoe die de dingen kon analyseren vanuit het systeem van Trond Sollied. Of de manier waarop Gunter Jacob en Wim De Coninck de zaken zagen en lazen … Dan zei je vaak: ‘ Verdomme, ’t is just.’

“Ik herinner mij nog discussies waarbij De Coninck begon: ‘Hoeveel man in de muur bij een vrijtrap? Vier.’ Jean-Marie Pfaff springt recht: ‘Altijd vijf!’ Zijn uitleg. Dan denk je: ‘Mja, toch de beste keeper ter wereld geweest.’ Uren en uren discussiëren. Daar denk ik nog regelmatig aan terug. Schitterend.” S

door kristof de ryck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content