Voetbalploegen dingen bij stadsderby’s al naar de titel ‘ploeg van ’t stad’. Als veldrijder Niels Albert prof wordt, kan hij wekelijks met Sven Nys uitmaken wie ‘cyclocrosser van ’t dorp’ is.

Niels Albert (19) heeft de start van het nieuwe veldritseizoen niet gemist. In de beloftecategorie gaat hij verschroeiend tekeer en rijgt hij de overwinningen aan elkaar. Hij proefde de afgelopen weken ook enkele keren van een wedstrijd met profrenners. Telkens schitterde hij in de frontlinie van de koers.

Op zijn twaalfde werd Albert al Belgisch kampioen BMX. Die prestatie deed hij een jaar later nog eens over. “Nu hebben jonge kinderen allemaal een Playstation”, vertelt Albert. “Toen ik klein was, had iedereen een BMX. In het bos had ik met kennissen een parcours gemaakt. Na schooltijd had je daar een samentroeping van ongeveer 25 man. We hingen de acrobaat uit en sprongen over bergjes tussen de bomen. Er kwamen ook altijd meisjes kijken. Dan deden we ons best om indruk te maken.”

Heb je daar de basis gelegd voor het veldrijden ?

Niels Albert : “Ik denk het wel, vooral op technisch gebied. Het geeft me een voorsprong op anderen die het niet gedaan hebben. Als ik op een smal bosweggetje snel moet slalommen tussen de bomen, zie ik dat ik een goede stuurvaardigheid heb uit mijn BMX-periode. Bij Sven Nys merk je hetzelfde. Hij heeft ook altijd met de BMX gereden en haalt daar nu zijn voordeel uit door bijvoorbeeld over de balkjes te springen. Rond mijn vijftiende ben ik overgeschakeld op veldrijden omdat er geen toekomst zat in de BMX-wereld. Je kan daar niks mee verdienen.”

Bij de veldrijders nam je onmiddellijk met succes deel aan verschillende kampioenschappen. In het seizoen 2003/04 werd je bij de junioren Belgisch, Europees en wereldkampioen. Waren die sportieve prestaties vlot combineerbaar met de school ?

“Toen ik een studierichting moest kiezen in het secundair onderwijs, twijfelde ik tussen houtbewerking en computergestuurde mechanica. Ik zat toen al met het crossen in mijn hoofd en keek wat vooruit. Houtbewerking zou niet goed geweest zijn voor mij omdat je daar altijd stof in je longen krijgt. Ik heb dan maar voor computergestuurde mechanica geopteerd. In die opleiding moest ik weinig studeren. Ik had normaal gezien wel een hogere opleiding aangekund, maar het lukte niet goed om ’s avonds huiswerk te maken. Rond vijf uur kwam ik thuis. Dan at ik iets en rond halfzes vertrok ik om te trainen. Terwijl het vroor, maalde ik in het donker mijn kilometers met enkele flauwe lampjes op mijn fiets. Rond negen uur kwam ik telkens doodmoe thuis. Ik kon het dan niet meer opbrengen om nog schooltaken te maken, maar het is toch gelukt om dat secundair onderwijs af te maken.”

Je steekt er nu bij de beloften met kop en schouders wat bovenuit. Wanneer plan je de overstap naar de profcategorie ?

“Na dit seizoen wil ik nog een seizoen belofte blijven. Ik wil zeker eens wereldkampioen worden in deze categorie. Vorig jaar was ik vijfde nadat ik pech gehad had bij de start. In 2007 wordt het wereldkampioenschap in Hooglede georganiseerd. Het lijkt me geweldig om als jonge renner op je 21ste wereldkampioen te worden in eigen land en dan de overstap te maken. Ik wacht zeker tot na dat WK om prof te worden. Als ik overschakel, wil ik onmiddellijk bij de top horen.”

Wat kom je nu nog tekort tegenover de profs ?

“In het laatste kwartier van de wedstrijd mis ik nog kracht. Als zij nog eens prikken na vijftig minuten, moet ik passen. Dat is normaal. Die jongens zijn bijna tien jaar ouder. Fysiek en conditioneel staan ze een stuk verder dan ik. Mijn spieren moeten nog groeien. Als een prof tegen mij rijdt, is dat vergelijkbaar met een situatie waarbij ik tegen een nieuweling zou rijden. Uiteraard ontbreekt het mij ook nog aan ervaring. Iemand als Nys heeft veel meer wedstrijddoorzicht.”

Heb je bij de beloften dan geen wedstrijddoorzicht nodig ?

“Daar geef ik van bij het begin alles. Zo sla ik snel een kloof. Ik tracht een voorsprong bijeen te rijden van een halve minuut. Dat is veilig. Eens dat bereikt is, begin ik te doseren. Dan zoek ik mikpunten om de anderen in het oog te houden en probeer ik die marge te behouden. Bij de eliterenners kom je meer in situaties waarbij je met drie à vier man vooraan zit. Dan wordt het spel tactischer gespeeld en komt het erop aan de tegenstander te beloeren om te achterhalen in welke stukken hij het lastig heeft. Dan kan je daar versnellen. Bij de profs zal ik het over enkele jaren dus anders moeten aanpakken.”

Als je van Sven Nys en Bart Wellens elk één eigenschap mag overnemen, welke kies je dan ?

“Van Nys zou ik zijn techniek overnemen. Op dat vlak is hij een van de besten. Bij Wellens zou ik opteren voor zijn snelheid. Hij kan enorm snel de trappen oplopen en van en op zijn fiets springen.”

Ben jij eerder de man van de techniek of eerder van de fysiek ?

“Toch wel de man van de techniek. Ik denk dat ik dat talent deels van nature uit meegekregen heb. Anderzijds is het ook te danken aan mijn BMX-ervaring. Ik ben redelijk intervalaangelegd. Ik kan me na bochten snel weer op gang trekken en mensen zeggen dat ik een sterke renner ben.”

Beschik je over een goede dosis mentale sterkte ?

“Ik denk het wel. Als renners me voor een wedstrijd komen zeggen dat ze me hebben zien rijden en ervan overtuigd zijn dat ze me die dag zullen verslaan, trek ik mij daar niets van aan. Ik denk dat ze me mentaal niet in de grond kunnen duwen. Op mij mogen ze zoveel kritiek geven als ze willen. Ik laat dat over mij gaan.”

Als je zoals in Zonhoven met Nys en Wellens aan de start komt, hou je er dan rekening mee dat je kan winnen ?

“Als je er kan blijven aanhangen en je rijdt met die jongens naar de aankomst, is het mogelijk dat je hen klopt in de sprint. In Aalter raakte Nys me bijvoorbeeld niet kwijt. Als ik dan in de laatste ronde dat foutje niet maak, rijden we samen naar de streep. Dan moet er nog altijd gesprint worden. Als ik aan de start kom, kan ik niet rijden voor een tweede plaats. Ik ben een winnaarstype.”

Is er nog iets anders in je leven dan veldrijden ?

“Ik denk dat alles in mijn leven rond cyclocross draait. Elke week uitgaan en feesten met vrienden zit er voor mij niet in. Dat is geen probleem, want ik heb daar weinig behoefte aan. Als ik straks Europees kampioen word, zal ik met vrienden wel eens iets gaan drinken. Maar dan schuiven we niet de stoelen en tafels opzij om tot vijf uur uit de bol te gaan.”

Je let normaal dus wel goed op je voeding en drankgebruik ?

“Ik durf wel eens een cola drinken of na de wedstrijd een pakje friet te eten. Maar over het algemeen zorgt mijn moeder ervoor dat ik gezond eet, altijd groenten en fruit. Ik meng altijd peterselie bij mijn aardappelen en eet geregeld zwarte pensen omdat in die twee dingen veel ijzer zit. Anderhalve dag voor de koers wordt er overgeschakeld op lasagne, spaghetti, en andere soorten pasta. Mijn ma ziet er ook op toe dat ik op tijd mijn vitaminen neem.”

Hoe vaak train je ?

“Ik schat ongeveer 16 uur per week. Ik train wekelijks één keer in het bos. Daar werk ik aan de technische kant. Ik spring op en van de fiets, loop over balkjes en op trappen, oefen het draaien en keren. De rest van de tijd rijd ik op de weg. De crossen zijn tegenwoordig zo snel geworden dat snelheid heel belangrijk is. Dat kan je best op de weg oefenen. Ik train zelden alleen. Meestal is Eddy De Rijck bij me, mijn trainer. Die man is zestig jaar, maar gemiddeld rijden we 32,5 kilometer per uur. Als je met een koersfiets al eens 120 kilometer in een heuvellandschap gereden hebt, weet je wel dat je daarvoor redelijk goed moet doorrijden. We trainen vaak bergop zodat ik sterker word en nog aan explosiviteit kan winnen.”

In de zomer rijd je ook verschillende wegkoersen. Heb je nooit overwogen om wegrenner te worden ?

“Nee, ik vind veldrijden veel eerlijker. Bij veldrijden moet je van bij de start alles geven. Als je bij de besten bent, zit je sowieso vooraan. Op de weg kunnen sprinters zich een hele koers verstoppen en toch als eerste over de streep komen. Ik vind dat niet fair. Ik heb meer sympathie voor renners die honderd kilometer vooraan rijden en zich tonen. Ik rijd toch altijd enkele kermiskoersen om mijn conditie te onderhouden. Als er een sprint is, doe ik niet mee. Meestal wacht ik trouwens niet op zo’n sprint. Ik probeer op zestig kilometer van de aankomst altijd een paar keer weg te raken met een groepje. Als er echt gekoerst wordt, is het nog plezant, maar als je enkel in dat peloton wiel aan wiel rijdt, vind ik er niks aan. Geef mij dan maar de crossen.”

Als crossen waarin je meerijdt op tv uitgezonden worden, staat je video dan aan ?

“Ja, ik evalueer dan mijn wedstrijd en zoek waar ik fouten gemaakt heb. Ik houd die banden ook bij voor later. Ik denk dat het mooie herinneringen zullen zijn. Ik bekijk ook altijd de profwedstrijden op video. Ik wil steeds zien hoe zij het doen. Dan probeer ik dat te imiteren. Ik let onder meer op wanneer en hoe zij schakelen, wanneer en hoe ze remmen en ik kijk naar welke lijnen ze kiezen op stukken die er slecht bijliggen.”

Je bent een dorpsgenoot van Nys. Wat is het geheim van Baal ?

“Ik weet het echt niet. Het is wel leuk voor de mensen in het dorp. Mijn supportersbus keert pas huiswaarts als de wedstrijd van de profs afgelopen is, zodat de mensen Nys ook kunnen zien. Ik heb gehoord dat er op de supportersbus van Nys stemmen opgaan om steeds vroeger naar de wedstrijd te vertrekken zodat die mensen mij bij de beloften ook kunnen zien. Af en toe komen ze nu al eens aan terwijl ik nog bezig ben. Dan supporteren ze voor mij. Als de profcross begint, draaien ze gewoon hun petje om en staat daar te lezen : ‘Supporter Sven Nys’.”

Dat gaat vuurwerk geven als jij ook prof wordt.

“Als we aan elkaar gewaagd zijn, zullen de supporters van Nys zich misschien tegen mij keren, maar daar zit ik niet mee.” l

KRISTOF DE RYCK

‘ALS IK PROF WORD, WIL IK ONMIDDELLIJK BIJ DE TOP HOREN.’

‘Op mij mogen ze zoveel kritiek geven als ze willen. Mentaal kunnen ze me niet in de grond duwen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content