KENNY THOMPSON: ‘Als Antwerpenaar bij Gent publiekslieveling worden… neen, het is niet evident (lacht). Ik woonde in het begin nog bij mijn ouders in Deurne, pas na twee jaar verhuisde ik naar Nazareth. Als ik zei ‘Allei joeng, doet eens een frakskeoan‘, lachten mijn ploegmaats mij uiteraard uit. Ik herinner me mijn eerste fandag tijdens de Gentse Feesten op Sint-Baafs: presentator Frans Babbelaar vroeg mij of ik als Antwerpenaar iets te zeggen had tegen de Gentenaars. ‘Ja,’ antwoordde ik, ‘ik heb al wat Gents geleerd: ne klop op aa muile.’ Een spontane ingeving, maar het is mij toen heel erg in dank afgenomen.

‘Mijn eerste periode bij Gent, onder Georges Leekens, speelde ik niet veel, maar kreeg ik steevast positieve commentaren over mijn inzet. Mijn debuutmatch was tegen Genk, ik stond tegenover Mirsad Beslija, op dat moment een van de snelste spelers in onze competitie. Iedereen in de kleedkamer zei: houd het bij je eerste balcontacten simpel en probeer zo te groeien in de wedstrijd. Mijn eerste balcontact was meteen een goal (lacht). Eigenlijk mijn beste match ooit voor Gent. Door de adrenaline liep ik zelfs sneller dan Beslija. Zo’n binnenkomer helpt natuurlijk om populair te worden bij de supporters.

‘Veel mensen vragen mij waarom ik telkens zo goed lag bij supporters, ook bij mijn andere ploegen. Daar is volgens mij een goede reden voor: ik meng mij zonder kapsones onder het publiek. Ik luister écht naar hen. Zonder de fans bestaan voetballers niet, dat besef ik maar al te goed. Supportersavonden probeerde ik nooit te ontlopen – ook al waren ze daar volledig toeter en werd er vooral gezaagd. Het leukste vond ik met de kinderen bezig zijn. Soms gaven we trainingen tijdens jeugdstages. En samen met Steve De Ridder hielp ik soms mee bij de voetbalploeg voor daklozen, geleid door Steves vader.

‘Steve werd daar een goede vriend, via hem leerde ik veel mensen kennen in Gent, ook buiten het voetbal. We trokken geregeld het centrum in: bowlen in de Overpoort, snookeren, ribbetjes gaan eten of naar Champions Leaguewedstrijden gaan kijken in café Sunset. Ik genoot van het leven, maar ik ging nooit over de schreef. Ik kende mijn plaats.

‘Ik was altijd blij als ik mocht spelen, ook al was dat een invalbeurt in de slotminuten. Zelfs mijn uitleenbeurten bij Lierse en Roeselare vond ik nuttig. Ik keerde terug op het moment dat Gent Michel Preud’homme inhaalde als vervanger voor Trond Sollied. Ik weet nog dat ik tegen mijn manager zei dat ik liever bij Roeselare bleef. Ze hadden op mijn positie al Aleksandar Mutavdzic en Massimo Moia. Maar Preud’homme wilde mij er echt bij. Tijdens de eerste training kwam hij naar mij en zei: ‘Manneke, ik heb mij zo geërgerd aan u. Maar ik wist: als je in mijn ploeg staat ga ik daar plezier aan beleven.’ Ik geef toe: ik liet me soms theatraal vallen, probeerde verbaal te provoceren, deed al eens een onnodige tackle. Voor een match dacht ik altijd na: hoe kan ik mijn rechtstreekse tegenstander uit de wedstrijd houden? Door veel te lopen, door hem te jennen, door hard te spelen… er waren verschillende opties. De plezantste matchen waren die waar de aanvaller zich meer moest bezighouden met verdedigen op mij dan omgekeerd. Zeker onder Preud’homme gebeurde dat vaak, hij wilde dat zijn backs hoog speelden. Marko Suler en Bernd Thijs moesten dan maar de gaten dichtlopen.

‘Ik speelde het liefst aan de overzijde van de hoofdtribune, met de spionkop in mijn rug. De supporters bepaalden eigenlijk mee hoe ik speelde. Ze hadden een liedje voor mij, op de tonen van Pippi Langkous. Ofwel riepen ze unisono (met diepe stem) ‘Kennyyyyyyyy’, dat rolde echt van de tribunes. Een speciaal gevoel. Ik speelde daar wat mee. Tijdens de opwarming trok ik bijvoorbeeld een sprint over de hele breedte van het veld. De eerste keer dat ik dat deed rolde die ‘Kennyyyyyyyyy’ uit de spionkop, op den duur deed ik dat bij wijze van ritueel. Het was een troef. De tegenstander voelde tijdens de match goed genoeg dat ik een lieveling was en dat het publiek erop sprong bij elke fout. Sommige tegenstanders ergerden zich daaraan. Soms won ik zo, dankzij de steun van het publiek, mijn persoonlijk duel.

‘De laatste jaren bij AA Gent speelde ik minder en omdat mijn contract afliep, gaf de club aan dat ik misschien beter vertrok. Lierse bood zich aan. De transfer zelf vond ik niet zo jammer, wel de aanloop ernaartoe. Ik werd door Francky Dury uit de selectie voor de Europa League gelaten, ondanks het feit dat ik het jaar voordien mee Europees voetbal had afgedwongen en in de voorrondes zowat alles speelde. Het waarom van de niet-selectie heb ik nooit geweten, maar die beslissing kwam aan. Vooral omdat ik al die jaren zo veel van mezelf had gegeven voor de club.

‘Het jaar voordien heb ik met Gent wel Europees tegen AS Roma gespeeld. Ik ben toen tijdens de rust het truitje van Francesco Totti gaan vragen, Preud’homme was daar niet tevreden mee. Tja, ik zag het als een once in a lifetime-kans voor mij. Ik heb Totti toen ook mijn truitje aangeboden… Achteraf besefte ik pas hoe onnozel dat klonk.

‘Altijd als ik terugkeerde naar Gent kreeg ik applaus van de supporters, zowel met OHL als met Lierse. Toegegeven, toen ik met OHL voor het eerst in de Ghelamco speelde, dacht ik: miljaar, dat ik dit niet meer heb kunnen meemaken…’

DOOR MATTHIAS STOCKMANS – FOTO’S BELGAIMAGE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content