Een kwarteeuw geleden was Carmel Busuttil de eerste publiekslieveling van de nieuwe fusieclub KRC Genk. Sport/Voetbalmagazine ging hem opzoeken. ‘Ik vergeet nooit meer dat ik Pierre Denier om zijn shirt vroeg, omdat ik in Malta gewoon was om met het nummer 8 te spelen, en dat hij mij dat gewoon gaf. Ongelooflijk!’

De zon schijnt zalig. Maar die rukwinden zijn vervelend. Onze espresso, in een kartonnen bekertje, is net weggewaaid; een keurige bejaarde vrouw geraakt met haar glas rode wijn niet vlekkeloos van de bar tot op het terras. Dat wordt nieuwkuis, concludeert ze. Er is, vindt de ober, iets aan de hand met het weer.

Maar de volgende ochtend is Malta weer gewoon Malta, het heerlijke vakantie- eilandje middenin de Middellandse Zee. De wind is gaan liggen en de temperatuur nog gestegen tot bijna dertig graden. Carmel Busuttil is ons komen oppikken langs de boulevard van Sliema, een drukke badplaats met een mooi uitzicht op het werelderfgoed van de hoofdstad Valletta. Hij is gehaast, want hij vond geen parkeerplaats en liet zijn Smart dan maar achter op een plaats waar hij niet mag parkeren. Maar het zal toch even duren, want aan de kade zit naast enkele lokale vissers zowaar een oude bekende uit België: Luc Beyens, een gewezen ploegmaat van bij Racing Genk die hier niet voor het eerst met vakantie is en met wie het blijkbaar altijd lachen geblazen is.

De afspraak is ’s ochtends, omdat Busuttil alleen dan vrij is. Van vier uur in de namiddag tot negen uur ’s avonds traint hij jeugdploegen, vertelt hij ons. Na zijn vertrek bij Genk in 1994 voetbalde hij nog acht seizoenen voor Sliema Wanderers. “Daarna richtte ik met een privé-investeerder de Buzu Football School op, trainde ik een derdeklasser, later ook een eersteklasser en werkte ik voor de bond. Vier jaar geleden werd ik opnieuw gevraagd als assistent van de nationale ploeg, maar moest ik stoppen met mijn voetbalschool. Dat deed ik, waarna ik een contract tekende voor vijf jaar bij de Maltese voetbalbond. Maar twee jaar later kwam er een nieuwe voorzitter, die koos voor een nieuwe staf en daar stond ik dan. Intussen begon ik met een nieuwe school, de KICK Football Academy, en train ik de U12 en de U17 van de eersteklasser Melita.” Twee jaar geleden behaalde hij in Italië het Pro Licensetrainersdiploma. “Ik zou liegen mocht ik zeggen dat ik niet graag op een dag in België coach zou worden. Het liefst in Genk natuurlijk.” (lacht)

Racing Genk

Het was in de zomer van 1988 dat hij er aankwam. Hij was 24, werd snel de publiekslieveling en zou er zes seizoenen blijven. Het waren de pioniersjaren van de fusieclub. Drie jaar droeg hij er de aanvoerdersband en drie jaar werd hij topschutter van het team. Hij vertelt ons het verhaal op een rustig terras in de haven van de veerboot naar Sicilië.

Hoe verklaar je de grote populariteit die je van meet af aan bij de supporters genoot?

Carmel Busuttil: “Ik denk: ik scoorde geregeld, ik was een buitenlander, een vriendelijke jongen, een teamspeler en ik sprak Italiaans, zowel met de Italianen van Winterslag als met die van Waterschei. Ik deed boodschappen in Italiaanse shops in Winterslag en ging naar de kerk in Waterschei. Ik weet nog dat de eerste keer dat ik daar naar de mis ging, de priester ons op het einde van de ceremonie aan het altaar riep en ik moest zeggen wie ik was. ‘Welkom aan het nieuwe koppel.’ Ook dat zijn ervaringen die ik nooit meer zal vergeten.”

Je verbleef lang in het hotel van de ouders van Ronny Gaspercic in Winterslag.

“Ja, na twee weken wilden ze ons verplaatsen naar een groter hotel, maar dat wilden wij niet. Want beter dan daar konden we nergens zijn. Mijn vrouw was zwanger en die mensen hielpen ons enorm. Nog altijd bezoeken we die familie elke keer we naar Genk teruggaan.”

Ronny Gaspercic werd door de supporters van Waterschei wel beschouwd als een van Winterslag.

“Ja, zijn vader was gekend als iemand van Winterslag en daardoor kende Ronny problemen. Een deel van de supporters accepteerde hem nooit en dat was heel moeilijk voor zo’n jonge keeper. Elke kleine fout die hij maakte, werd aangegrepen om hem van alles de schuld te geven.”

Voelde je dat je in een verdeelde club zat?

“De turbulentie zie je alleen al aan het aantal trainers dat ik er in zes jaar meemaakte: negen! Onder de bestuurders, de spelers en de fans kon je duidelijk de spanning voelen en merken wie van Waterschei en wie van Winterslag was. Stonden er zeven van Winterslag in de ploeg, dan wilden de supporters van Waterschei dat het fout ging. Je kwam binnen in de kleedkamer en je zag meteen wie bij welke groep hoorde. Er was ook geregeld ruzie. Mijn vrouw vertelde mij dat andere spelersvrouwen tegen haar zegden: ‘Waarom spreek jij tegen die?!’ Sommigen praatten gewoon niet met elkaar. Wie de manager was, was niet duidelijk. Het leek alsof bestuurders van Waterschei en van Winterslag elk hun spelers haalden en druk zetten op coaches om die op te stellen. Het jaar onder Pier Janssen, het vijfde, was het beste. Maar in plaats van daarop voort te bouwen, werden er weer belangrijke spelers aan de kant geschoven om plaats te maken voor andere en degradeerden we het seizoen erop.”

Ook Gerard Plessers werd niet aanvaard. Hoe verklaar je dat?

Plessers kwam van Hamburg en misschien was hij voor Genk op dat moment wel té professioneel. Als je van een grote club naar een kleine club gaat en je ziet daar de mentaliteit van sommige spelers kan je dat boos maken, en Gerard was absoluut niet bang om medespelers en bestuurders te zeggen wat hij ervan vond. Ik was bevriend met hem, maar ik was bevriend met iederéén. Ik vergeet nooit dat ik Pierre Denier om zijn shirt vroeg, omdat ik in Malta gewoon was om met 8 te spelen, en dat hij mij dat gewoon gaf. Ongelooflijk. In zijn plaats zou ik gezegd hebben: je krijgt het de dag dat ik stop! (lacht) Pierre kwam mij soms thuis ophalen om naar de training te gaan, wij waren close met elkaar en zijn dat nog altijd. Dat helpt. Voor een team is het belangrijk om hecht te zijn. Dat is waarom het in het begin niet goed ging met Genk, zelfs al was er geld en werden er extra premies uitgeloofd. Als je elk seizoen acht spelers wisselt en minstens één keer van trainer, dan lukt het niet.”

Herinner je je nog je competitiedebuut?

“Neen.”

Je viel in bij de rust.

“Ik weet het niet.”

En bij de tegenstander stond er een opvallende man in doel.

“Ha, de Jean-Marie! Was het tegen Ekeren?”

Neen, tegen Lierse. Hij was net terug van Bayern München en zou het seizoen daarop naar Trabzonspor vertrekken.

“Jean-Marie ontmoette ik nog in 1998 in Frankrijk, toen ik daar als ambassadeur van Adidas een wedstrijd moest gaan spelen. Hij zei: ‘Ha, die kleine Maltees die nooit tegen mij kon scoren.’ Ik zei: ‘Natuurlijk niet, ik speelde ook maar twee keer tegen jou.’ Ik weet wel nog dat onze supporters in Genk toen een reuzenhandschoen mee hadden, zijn naam riepen en dan de middenvinger van die handschoen uitstaken.” (lacht)

Je verving Laszlo Gyemesi en kreeg in dit magazine een 7 op 10 voor jouw prestatie. Het commentaar erbij luidde: ‘Het inbrengen van nieuwkomer Busuttil bracht meer vaart in de Limburgse aanval. De Maltees spreidde een dosis lef tentoon, wat door het ongeduldige publiek dankbaar onthaald werd.’

“Ik weet daar niets meer van.”

Wie herinner je je nog van die ploeg?

“Gerard Plessers, Pierre Denier. Rudi Vossen. Rudi Janssen. De IJslander Torfason. Die gekke Engelse spits, Mark Farrington. Patrick Bijnens. Wie stond er toen in doel: Ronny Gaspercic of Ivkovic?

Gaspercic. Je mist nog twee verdedigers en een spits.

Dirk Medved? En de andere verdediger?

Tony Bialousz.

“Ha ja, Bialousz, die daarna naar Sint-Truiden is gegaan.”

En de spits?

“Geen idee.”

Bertho Bosch.

“Ha, die gekke Bertho. Toen hij voelde dat ik langzaamaan zijn plaats aan het afpakken was, probeerde hij mij op training wel eens te schoppen om mij te blesseren. Maar ik was gewapend en op alles voorbereid. Op het veld was ik een gladiator. Ik was klein en technisch, maar stond sterk op mijn benen en indien nodig kon ik ook heel vuil zijn.”

Het eerste seizoen degradeerden jullie en het tweede promoveerden jullie weer na een opmerkelijke 2-7-zege bij Zwarte Leeuw in de eindronde. Wat herinner je je daar nog van?

“Ik scoorde twee keer, maar ik denk dat er een luchtje aan zat. Op dat moment ontgaat je dat, maar als ik nu op dvd die doelpunten herbekijk die ik toen maakte, dan denk ik: wat die keeper daar doet… (lacht) De laatste keer dat ik Pierre Denier zag, heb ik hem dat trouwens nog gezegd: wat een rare wedstrijd was dat?! Maar het is en blijft een mooie herinnering. Klein veld, vol stadion, bij mijn eerste goal loop ik naar de supporters achter het doel, breekt de omheining door, komen supporters daardoor op het veld terecht en moet de wedstrijd tien à vijftien minuten stilgelegd worden.”

Wat zijn jouw mooiste herinneringen?

“De goals. Iedere goal die ik maakte, was speciaal en herinner ik mij nog altijd heel helder.”

Hoe klonk jouw naam dan ook weer langgerekt door de luidsprekers van het stadion?

“Doelpunt van… Caaaar-meeellll Bu-zu-tiiiiiiiil! (lacht) Ik weet ook nog dat wanneer we voor de wedstrijd in de tunnel stonden te wachten om het veld op te lopen en er afgeroepen werd ‘met het nummer 8: Caaaar-meeellll Bu-zu-tiiiiiiiil’, Luc Beyens dan wel eens ‘die stomme Maltees’ in mijn oor fluisterde. Maar ook op de 23 goals die ik voor Malta maakte, ben ik trots. Met zo’n klein land scoren tegen onder meer Spanje, Duitsland en Italië is niet vanzelfsprekend.”

Je scoorde in 1994 ook tegen België.

“Ja, we wonnen met 1-0 en ik keerde met dezelfde vlucht als de Rode Duivels naar België terug. Ik liet mij diep in mijn zetel zakken om niet op te vallen, tot plots iemand op mijn schouder tikte en er hilariteit ontstond. Het was Paul Van Himst, de Belgische bondscoach. Hij zei: ‘Ben jij diegene die tegen mij scoorde?’ (lacht)”

Destijds noemde je Gunther Jacob in Sport/Voetbalmagazine de vervelendste tegenstander tegen wie je ooit speelde. Is het jou bekend dat hij momenteel technisch directeur van Racing Genk is?

“Oei, dan zullen we niet slecht over hem spreken (lacht). Hij was een harde, ik denk dat hij nu vaak rood zou krijgen.”

Tien jaar geleden zei je in dit blad: ‘Mijn droom is dat een van de jongeren uit onze school ooit bij Racing Genk terechtkomt.’ Waarom is dat nog niet gebeurd?

“Ik bezorgde de club ooit dvd’s van Michael Mifsud, die intussen al voor Kaisers-lautern en Coventry speelde, maar er was geen interesse. Hun jeugdopleiding is wel van hoog niveau, merkte ik, ik wil er wel eens enkele van onze talenten een tijd laten meetrainen om te zien wat ze daar waard zijn. Momenteel zit er iemand van bij ons bij Manchester City en loopt er een jongen van negen jaar voor drie maanden stage bij Arsenal.”

Leg je hen uit hoe je tot je 38 jaar international kon blijven?

“Absoluut. Ik verzorgde mij altijd uitstekend, ik rookte niet en ik dronk niet. Bier krijg ik niet binnen, van alcohol ken ik niets. Maar ik ben een vrij beschaamd persoon, nuchter durf ik niet te dansen. Dus als ik naar een feestje moet, drink ik twee glazen gevuld met een bodempje whisky en de rest limonade. Dan ben ik al zat en dans ik als een gek. Dan ben ik niet meer beschaamd. Maar dan wordt mijn vrouw beschaamd.” (lacht)

Pierre Denier vertelde ons dat jullie twee de enigen waren die ooit tijdens een afzondering niet uit het hotel naar een discotheek vluchtten.

“Dat klopt.”

Is dat het probleem van de warmbloedige Kroaat Frane Bucan geweest?

“Hij was een ander karakter dan ik, maar zijn probleem was dat er niet een vrouw of een vriendin was om hem te controleren. Bucan leefde in Waterschei in een drukke straat en iedereen zag wat hij deed. Hij begon heel sterk, het klikte voorin meteen met mij, je zag zo dat een grotere club hem zou komen halen, maar in plaats van hard te werken, nam zijn levensstijl het over en na een tijd merkte je dat hij niet meer dezelfde was. Als je in het buitenland bekend bent en alleen, dan is het makkelijk om de weg te verliezen.”

Luttelmeeuwen

Volgend jaar wordt hij vijftig. Velen met wie hij de kleedkamer deelde, verloren al het leven, bedenkt hij. Ernst Künnecke, Jef Vliers, Daniël De Raeve, Suad Katana,… “Ook drie gewezen ploegmaats bij de nationale ploeg van Malta zijn al dood. Alle drie stierven ze aan kanker.”

Vier jaar geleden overleed zijn vader, vertelt hij. “Sindsdien neem ik elke dag als een geschenk. Elke ochtend dat ik wakker word, ben ik blij. Meer dan ooit hou ik van het leven, van mijn familie en van mijn vrienden.” Maar zijn vader mist hij nog altijd heel erg, bekent hij. “Met hem stierf ook een stuk van mezelf. In het begin accepteerde ik het niet en nu eigenlijk nog altijd niet. Hij was tachtig, maar nog goed en we waren heel close met elkaar. Toen ik in België leefde, bad ik altijd dat mijn ouders nog zouden leven tegen dat ik… terugkeerde… (zijn ogen schieten vol)… sorry… maar… telkens ik over mijn vader spreek, dan… dan ween ik… nog altijd…

“De laatste tien jaar was hij wel al dikwijls in het ziekenhuis geweest. Hij was er graag, in het nieuwe ultramoderne ziekenhuis hier, en volgens ons deed hij wel eens alsof hij pijn voelde. Daarom geloofden we hem niet toen hij de laatste keer zei: ‘Deze keer kom ik niet meer terug.’ Terwijl mijn broer en ik beneden een koffie aan het drinken waren, werd onze naam afgeroepen met de vraag of we ons naar de receptie wilden begeven. Ik zei tegen mijn broer: ‘Onze vader is dood!’… Sindsdien probeer ik elke dag mijn moeder en mijn kinderen te kussen.”

Alvorens ons weer af te zetten aan de boulevard van Sliema, rijdt hij met ons nog eens tot bij hem thuis in Bahrija, een klein landelijk dorp net voorbij zijn geboortestad Rabat op een kilometer of twintig van Valletta. Op de gevel hangt een naamplaat: Luttelmeeuwen, naar de straat in Meeuwen waar hij destijds woonde, en in de tuin staat de schommel die van daar is mee verhuisd. In de kelder is het ‘Carmel Busuttilmuseum’ gevestigd. Onder meer de Gouden Schoen die hij van de Genksupporters kreeg, is er ondergebracht. “Toen Luc Beyens hier op bezoek was, zei ik: ‘Ziehier, Luc, ik was de beste speler van Genk en niet jij.’ Waarop hij: ”t Is een Puma, het is verdorie een van mijn oude schoenen!’ (lacht) Luc kwam van Club Brugge en was een harde werker. Ik hield van zijn karakter en dat is de reden waarom we nu nog altijd zo veel lol maken wanneer we bij elkaar zijn.”

Zijn zoon en zijn dochter, beiden geboren in België, zijn aan het studeren. “Gary is 24 nu en net afgestudeerd als architect. Kelly is 22 en leert voor sportleraar. Ze willen graag naar België terugkeren. Onze buren in Meeuwen destijds, Louis en Roza, zijn nog altijd als opa en oma voor hen.” Zijn vrouw Julie wou zelfs in België blijven. Hij was het die wilde terugkeren. “Enver Alisic nam het in Genk na de degradatie over en wilde mijn loon te drastisch verminderen. Bovendien was hij mijn type persoon niet. Ik kreeg een aantrekkelijk zevenjarig contract van Sliema en verkoos terug te keren naar het zonnige land waartoe ik behoor. Een miljonair ben ik niet geworden, maar mijn leven is mooi geweest tot nu toe. Je kunt ook geld hebben, maar geen leven.”

Op de kast staat een foto van Louis. Tien jaar geleden is Louis gestorven. “We waren samen op vakantie in Gozo toen hij in een pizzeria een hartaanval kreeg”, zucht Carmel. “Hij is daar een week in de kliniek moeten blijven en woonde daarna ook nog twee weken bij ons alvorens hij van de dokter toestemming kreeg om naar België terug te keren. In november van dat jaar werd er leukemie bij hem vastgesteld. Louis was 54 toen hij overleed.”

Het doodsprentje wordt erbij gehaald. Bij de nabestaanden staan ook de Busuttils vermeld. “Wij zaten tijdens de begrafenis ook helemaal vooraan in de kerk. Vlakbij de kist.” Als waren zij familie. “Wij zijn ook als echte familie! In het begin dat we naar België terugkeerden, sliepen we in hun caravan in de tuin, maar nu maakten ze in hun huis zelfs een kamer voor ons vrij. Wanneer zij bij ons komen, zijn ze hier ook als thuis.

“We leerden hen kennen, toen we op zoek waren naar een babysit voor Gary. In het begin nam Julie hem altijd mee naar de wedstrijden, dan reed ze voor verplaatsingen achter de spelersbus aan – de gps bestond nog niet. Tot bleek dat er kinderopvang was bij ons in de buurt van de woning waar Tony Greco ons aan geholpen had. Dat was bij Louis en Roza.”

Louis bleek in Limburg een bekende zanger te zijn. Lou van ‘Lou and the New Stars’. Intussen zingt Kelly Busuttil ook. “Kelly zong als kind vaak met Louis, daar bestaan veel foto’s van”, zegt Carmel. “Zij is blijven zingen tot de dag dat Louis stierf. Dan is ze plots gestopt met zingen. Maar vier jaar geleden is ze voor het eerst sinds zijn dood naar België teruggekeerd, is ze naar zijn graf geweest, sprak ze daar tot hem en sindsdien zingt ze weer, schrijft ze songs en trad ze al op in cafés. Onlangs naar aanleiding van een optreden tijdens de marathon van Malta kreeg ze nog applaus van wel duizend mensen.”

De laptop wordt bovengehaald om ons een nummer dat Kelly voor Louis schreef te laten horen. We luisteren naar een mooi Engelstalig lied en een aangename, wat jazzy stem. Bij Carmel schieten alweer de ogen vol. ?

DOOR CHRISTIAN VANDENABEELE IN MALTA

“Een miljonair ben ik niet geworden, maar mijn leven is mooi geweest tot nu toe.”

“Voor een team is het belangrijk om hecht te zijn. Dat is waarom het in het begin niet goed ging met Genk.”

“Toen Bertho Bosch voelde dat ik langzaamaan zijn plaats aan het afpakken was, probeerde hij mij op training wel eens te schoppen om mij te blesseren.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content