In de schaduw van Jurgen Van den Broeck reed Kevin De Weert (28) naar een achttiende plaats in de Tour. De Quick-Steprenner voldeed zo eindelijk aan de hoge verwachtingen die alle kenners – en hijzelf – in het begin van zijn profcarrière hadden uitgesproken.

Weet je dat dit het eerste gróte interview in mijn carrière wordt?”, vertelt Kevin De Weert terwijl hij de twee keffende chihuahua’s van zijn vrouw Yasmine tot stilte aanmaant. “Tijdens de Tour kwam er af en toe een journalist langs, maar meer dan een halve pagina hebben de kranten aan mij niet besteed. De voorbije jaren stond ik wel geregeld op de regionale bladzijden en een paar keer in Cyclo Sprint, maar daar worden wel meer ‘gewone’ renners geïnterviewd. Als jullie langskomen, moet je toch al wat gepresteerd hebben, hé. Niet elke Belgische renner kan op het einde van zijn carrière zeggen dat hij in Sport/Voetbalmagazine gestaan heeft”, lacht De Weert. Hij bloost bij al die erkenning. “Tijdens de Tour en in de criteriums vond ik het wel leuk, ik heb nooit zoveel handtekeningen moeten uitdelen. Al denk ik dat íédere dag aangeklampt worden door supporters en vooral journalisten, zoals Tom Boonen meemaakt, allicht ook niet plezant is.”

De Duffelnaar, die in het najaar van 2009 naar Tremelo verhuisde, is nochtans wat gewend. Tijdens zijn jeugdperiode stond hij bijna dagelijks in de krant met een of andere straffe stoot. Bernard Callens, auteur van het Wielerjaarboek, noemde de 18-jarige De Weert – wegens zijn veelzijdigheid – zelfs ‘de Eddy Merckx van een uitzonderlijk sterke lichting’, met daarin ook Philippe Gilbert en Wim De Vocht. Zulke uitspraken zijn altijd met een korrel zout te nemen, maar het illustreert de hooggespannen verwachtingen. Op het gala van de Sportpersoonlijkheid van het Jaar werd de Antwerpenaar in 2002 zelfs uitgeroepen tot Sportbelofte, voor juniorenwereldkampioen veldrijden Kevin Pauwels en schaatser Kevin Van der Perren. De beste prestatie van de toen 20-jarige De Weert: een knappe vijfde plaats in de Ronde van de Toekomst, na Evgueni Petrov en Pierrick Fé-drigo, maar voor Pieter Weening, David Arroyo en Yaroslav Popovych. “Allemaal laatstejaarsbeloften of zelfs profs die een pak ouder waren dan ik”, vertelt De Weert. “Als alle kenners en journalisten je daarna met complimenten en prijzen overladen, word je wel een beetje gek gemaakt, hé. Toen ik in 2003 mijn profdebuut bij Rabobank maakte, was ik bijzonder ambitieus. Ik wist dat ik niet met de besten zou wedijveren, maar in de kleine wedstrijden wilde ik me zeker tonen. Die ambitie werd nog gevoed toen ik op de ploegstage met Rabobank op de top van de col de Rates in Calpe anderhalve minuut voorsprong had op Michael Boogerd, Erik Dekker en andere toppers. Manager Jan Raas moest erom lachen: ‘Jullie worden naar huis gereden door een neoprof.’ En dat apprecieerden ze niet echt …

“Die stage gaf een verkeerd beeld van de waardeverhoudingen. Ik had al keihard getraind, terwijl de meesten nog rustig aan het opbouwen waren. In het begin van het seizoen zat ik al op mijn tandvlees. Ik werd ziek in de Ronde van Qatar, hervatte te vroeg en werd daarna in iedere koers naar huis gereden. Van sommige ploegmaats kreeg ik geregeld de opmerking dat ik niet meer zo goed was als op stage … In de voorbereiding op mijn tweede seizoen reed ik tijdens een groepstraining naast Robert Bartko op kop. Langzaam begon hij te versnellen: veertig, vijftig, zestig kilometer per uur … Ik moest passen en liet me uitzakken. ‘Dat is nog van vorig jaar’, snauwde hij …”

De Weert voelde zich nooit goed bij Rabobank. “Ze lieten me te veel rijden – 92 koersdagen in mijn eerste seizoen – en ik kwam in een ploeg terecht zonder kameraadschap. Tijdens de wedstrijden werd er wel eens gelachen, maar zodra ik thuis was, hoorde ik niemand meer. Een groot verschil met mijn twee belofteseizoenen bij de GS3-ploeg van Rabobank. Ploegleider Nico Verhoeven maakte van ons een bende vrienden die voor elkaar door het vuur gingen. De mooiste tijd uit mijn carrière … Ik kreeg ook veel advies van de soigneurs, maar bij de profs viel dat weg, want daar staan de renners bóven de verzorgers. Bovendien was ik de enige neoprof én een Belg in een Nederlandse ploeg.”

En moest je vooral aanvaarden dat je niet meer de topper van bij de jeugd was.

“Vanaf mijn tweede jaar bij de junioren was ik freaky met mijn sport bezig: op tijd gaan slapen, op mijn voeding letten, trainingsschema’s nauwgezet volgen … Dat was geen opoffering, want ik kreeg er veel voor in de plaats: een zege of minstens een goede prestatie en veel aandacht. In mijn eerste profjaar deed ik net hetzelfde, maar de beloning bleef uit: geen resultaten, geen erkenning … En toen ik zag dat generatiegenoten als Boonen en Gilbert wél zonder problemen de overstap maakten, raakte ik nog meer gefrustreerd. Ik belandde in een vicieuze cirkel: ik verwaarloosde mijn trainingen, lette iets minder op mijn voeding, ging meer uit … En daardoor presteerde ik natuurlijk nóg slechter. Toen Boonen in het voorseizoen van 2004 voorstelde om het jaar erna bij Quick-Step te rijden, was mijn keuze vlug gemaakt.”

Een nieuwe start, maar dan begon …

(onderbreekt) “Het blessureleed: zés operaties in drie jaar: een keer aan de heup, twee keer aan het sleutelbeen en driemaal aan de knie. Ik wilde telkens te vlug terugkomen, ging andere lichaamsdelen overbelasten en belandde in een sukkelstraatje. Maar op een of andere manier kon ik daar beter mee omgaan dan met mijn slechte prestaties in mijn eerste twee jaar. Steeds opnieuw revalideren was niet leuk, maar ik wist tenminste wat het probleem was. Bovendien kon ik ieder seizoen een flits laten zien, waardoor ik besefte: ‘Ik kan het nog.'”

In hoeverre hebben die blessures je ontwikkeling geremd?

“Ik kon drie jaar op rij maar een half seizoen afwerken en maakte nauwelijks progressie. Pas vanaf 2008 ben ik blessurevrij gebleven en goed twee jaar later word ik 18e in de Tour … Waar ik zónder die operaties gestaan had, weet niemand. Ik ga me er ook het hoofd niet over breken. Ik bekijk het zelfs pósitief: mijn lichaam heeft nog veel reserves, waardoor ik nog lang prof zal kunnen blijven.”

Onbekende pipo

Wat was in 2008 het kantelpunt?

“Er zijn er verschillende: mijn tweede plaats in een bergrit in de Route du Sud (zie kader, nvdr), een goede Vuelta en vooral een uitstekend WK in Varese, waar ik een paar ronden voor de finish in een kopgroep met Paolo Bettini, Aleksandr Kolobnev, Damiano Cunego en Alejandro Valverde zat. Voor de allereerste keer reed ik op topniveau met zulke mannen voorop. Misschien wel de beste eendagskoers die ik ooit gereden heb. Ik begon in mezelf te geloven, kon in de winter – ook voor het eerst in mijn carrière – verder bouwen op mijn conditie en zette zo in 2009 weer een stapje vooruit. Al viel dat niet op, want ik koerste in het voorjaar in dienst van Boonen en Stijn Devolder en voor de Tour werd ik gepasseerd. Ik mocht starten in de Vuelta en eindigde na veel aanklampen als 20e, terwijl ik veel werk voor Tom en Carlos Barredo opgeknapt had. Opnieuw een opsteker, maar niet genoeg om in een ploeg met Boonen, Devolder en Sylvain Chavanel het kopmanschap voor het voorseizoen op te eisen. Alleen mijn programma werd aan mijn klimcapaciteiten aangepast: geen Parijs-Roubaix, wel de Amstel Gold Race en Luik-Bastenaken-Luik. Ik kon in alle klassiekers mijn werk in dienst van de ploeg uitvoeren, maar het extraatje waar ik op gehoopt had, bleef uit.”

Dan maar alles op de Tour gezet?

“Ja, ik was al drie jaar op rij als tiende man afgevallen en wilde er alles aan doen om er nu wél bij te zijn. Mijn osteopaat David Bombeke, die ook Cadel Evans begeleidt, raadde me aan om net als Cadel op hoogtestage te gaan. Stijn Devolder was dat ook van plan en zo trokken we naar de Sierra Nevada.

“Stijn is op trainingsgebied nog iemand van de oude stempel: vier, vijf en zes uur in de eerste drie dagen, dan een rustdag en dan het vier-vijf-zes-schema weer herhalen. En gas geven, hé: hij reed graag een half wieltje voor, maar ik ook en zo naaiden we elkaar op. Ik was onder de indruk van Stijn – ‘hoe rap reed die!’ – maar van ploegmaats hoorde ik dat hij van mij hetzelfde gezegd had. (lacht)

“Na de Dauphiné vloog ik opnieuw naar de Sierra Nevada, met Kevin Seeldraeyers. Maar ik voelde dat ik vermoeid begon te raken en beperkte me vooral tot korte, intensieve intervaltrainingen. Niet makkelijk om vol te houden als je weet dat je weer naast een Tourticket kunt grijpen. Het spookte voortdurend door mijn hoofd. Toen Devolder aangaf misschien toch mee te gaan, dacht ik: ‘Ik heb het zitten … ‘ Maar uiteindelijk bleek dat mijn selectie al lang vaststond. De ploegleiding wilde me zo motiveren, maar ik had het toch liever vroeger geweten.”

Met welke ambities kwam je in Rotterdam aan de start?

“Ik wist dat ik me niets te verwijten had, maar ik tastte een beetje in het duister: zullen die hoogtestages effect hebben? Het plan was om – gezien het forfait van Boonen – aanvallend te koersen, maar in de eerste week moest ik de gele trui van Chavanel verdedigen en daarna heb ik in alle bergritten zolang mogelijk geprobeerd te volgen. Na de Alpen stond ik 23e en heb ik er alles aan gedaan om die ereplaats te behouden. Tot mijn eigen verbazing schoof ik zelfs nog vijf plaatsen op.”

Er zat zelfs nog veel meer in.

“In de kasseirit naar Roubaix moest ik driemaal wachten op Chavanel, die de gele trui droeg. Eerst na die val met Fränk Schleck en dan na twee lekke banden. Ik heb alles gegeven om hem weer vooraan te brengen en verloor uiteindelijk zes en een halve minuut op de groep met Cancellara en Andy Schleck. Op de zwaarste kasseistrook zat ik nochtans in vijftiende positie. In het beste geval was ik in het groepje met Van den Broeck geëindigd – op goed vijftig seconden -, in het slechtste geval in het pelotonnetje met Gesink en Basso – op net geen twee en een halve minuut. Ik verlies er dus mínstens vier minuten, al was het de logica zelf dat ik zou wachten op Chavanel. Op dat moment wist niemand – zeker ik niet – dat ik in aanmerking zou komen voor een toptwintigplaats.”

Wanneer had je dat voor de eerste keer door?

“In de etappe naar Morzine-Avoriaz heb ik mezelf verbaasd. Niemand heeft er de laatste veertig kilometer rapper afgelegd dan ik. Op de Col de la Ramaz loste Chavanel, die toen weer het geel droeg, al in de eerste kilometers. Ik moest bij hem blijven, maar toen Barredo bij ons kwam, mocht ik doorrijden van ploegleider Wilfried Peeters. Ik stak veertig coureurs voorbij en sloot aan bij Lance Armstrong en twee RadioShackploegmaats, Chris Horner en Janez Brajkovic. ‘Ik zit hier goed. Zij zullen in de laatste kilometer versnellen en in de afdaling terugkeren.’ Bovendien wilde ik Armstrong niet zomaar voorbijrijden, dat is toch een icoon, hé. ‘Hij zal er niet mee kunnen lachen als een onbekende pipo van Quick-Step hem voorbijgaat…’, dacht ik. Ik bleef zitten tot ik merkte dat Lance in de laatste kilometer het tempo van zijn ploegmaats niet kon volgen. Ik wist dat ik op de top in het spoor van de volgwagens moest zitten als ik nog vooraan wilde aansluiten. Ik ben naar boven gesprínt, heb mij vol in de afdaling gegooid en kwam op het einde bij de groep van Contador en Schleck. Ik had twéé minuten goedgemaakt … In de slotklim naar Morzine-Avoriaz moest ik op vijf kilometer van de aankomst lossen. Ik finishte op een minuut en veertien seconden, maar als ik niet op Chavanel had moeten wachten, was ik wellicht in de groep van de favorieten geëindigd.”

Vier minuten op de kasseien, in deze rit weer een minuut …

“En na de Alpen werd ik ziek. Ik moest antibiotica nemen, waardoor ik in de Pyreneeën niet meer top was. In de laatste week miste ik ook de frisheid die de andere klassementsmannen wél nog hadden. Begin februari reed ik al de Ronde van Qatar, hé. En de Vlaamse voorjaarswedstrijden zijn ook niet ideaal om het klimritme aan te scherpen … Bovendien moest ik mijn hoogtestages tussen de koersen proppen, terwijl Contador en co hun wedstrijdprogramma aanpassen aan hun stages. Met een ideale voorbereiding en een beschermd statuut had ik dus minstens top vijftien kunnen rijden, maar nogmaals: ik verwijt niemand iets. Begin dit seizoen kon ik tegen Patrick Lefevere moeilijk zeggen dat ik alles op de Tour zou zetten.”

Bliksemafleiders

Met je achttiende plaats kun je nu wél iets eisen.

“Ploegdokter Yvan Van Mol en trainer Luca Guercilena hebben me er tijdens de Tour al over aangesproken. ‘Waarom niet proberen?’ Ik zou het wel willen, maar daar moet Patrick mee akkoord gaan. Quick-Step is nog altijd een klassieke ploeg. Als Boonen en Chavanel in het voorjaar de beste renners rond zich willen en de ploegleiding vindt dat ze mij nodig heeft, dan moet ik gehoorzamen.”

Het wordt tijd dat je met Lefevere praat.

“Na de Tour was hij met vakantie en nu is hij druk bezig met het zoeken naar een nieuwe sponsor. In de Vuelta zal ik hem wel zien. Een ding is zeker: áls ik ervoor ga, wil ik de garantie krijgen dat ik het twee jaar mag proberen. Stel dat het om een of andere reden toch tegenvalt – een val kan alles verbrodden en ik ben ook geen robot – dan kan dat grote gevolgen hebben, want mijn contract loopt af in 2011. Het probleem is dat Patrick niet eens weet of zijn ploeg in 2012 nog bestaat.”

De druk zal volgend jaar sowieso een pak hoger liggen.

“Dat zal wel meevallen. De Belgische pers zal vooral oog hebben voor Van den Broeck en ik zal met Boonen en Chavanel en Jérome Pineau bliksemafleiders binnen de ploeg hebben. Als ik de kans krijg, zal ik alleen mijn plan moeten trekken. De grootste druk zal dus uit mezelf komen. Maar dat mag, als het goed gaat, stimuleert dat me alleen maar.”

Zou je het kopmanschap aankunnen? Een hele ploeg alleen rond jou gebouwd?

“Het schrikt me niet af, maar ik zou misschien wel mentale coaching nodig hebben. Ik heb als helper acht jaar niet met druk moeten omgaan, hé. Daarom kan volgend seizoen een ideale tussenstap zijn. Stél dat ik negende word in de Tour, dan zal mijn zelfvertrouwen nog groeien en zal ik het jaar erna nog beter gewapend zijn tegen de druk. Maar zelfs dan zal er nog geen ploeg rond mij gebouwd worden. Een negende plaats maakt me nog geen kampioen, hé. De renners die in aanmerking komen voor het podium, dát zijn de kampioenen.

“Ik zal ook niet teleurgesteld zijn als ik dat niet meer word. Daar héb ik van gedroomd, maar nu niet meer. De laatste jaren heb ik geleerd om realistisch te blijven. Ik zou al tevreden zijn als ik de laatste man van een échte topper kan worden. Een renner die in aanmerking komt voor de eindzege, hé, want de top tien halen, dat kan ik misschien zelf …”

door jonas creteur – beelden: tim de waele

“Armstrong wilde ik niet zomaar voorbijrijden, dat is toch een icoon, hé.”

“Met een ideale voorbereiding en een beschermd statuut had ik minstens top vijftien kunnen rijden.”

“Waar ik zónder die zes operaties gestaan had, weet niemand. Ik ga me er ook het hoofd niet over breken.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content