Peter t'Kint
Peter t'Kint Redacteur bij Sport/Voetbalmagazine

Geduld loont, daar hoef je Mark De Man niet van te overtuigen. Bijna drie jaar wachtte hij op zijn kans bij Anderlecht, om die vervolgens in stijl te nemen.

Een van de aangename verrassingen bij Anderlecht sinds het aantreden van Frank Vercauteren is Mark De Man. In twee seizoenen bij de A-kern speelde de 22-jarige Brabander amper voor het eerste elftal, maar sinds het aantreden van de nieuwe coach was hij er vrijwel elke keer bij. Aanvankelijk als invaller, maar zowel vorig seizoen als dit jaar ook uitstekend in de basis om blessures van Vincent Kompany, Hannu Tihinen of Roland Juhasz op te vangen. In de pikorde van de Brusselse kern schuift hij langzaam op. Nu nog zijn verlegenheid afschudden en hij is er helemaal. Het laatste bewijs : Anderlecht ging vorige week dinsdag in Liverpool met de billen bloot, maar aan de negatieve quoteringen in de kranten ontsnapten twee spelers : dribbelkont Christian Wilhelmsson en vrije verdediger De Man, wiens geduld eindelijk beloond lijkt.

Kan je je nog het moment herinneren waarop je naar Anderlecht kwam ?

Mark De Man : “Perfect, want dat was net het moment waarop ik in een wedstrijd tussen Oud-Heverlee en Rode-Verrewinkel een dubbele beenbreuk opliep. Zestien was ik. Marcel De Corte zou die dag bij ons thuis komen, om mijn transfer te regelen. Door die beenbreuk was het echter plots lang niet zeker meer dat ik nog normaal zou kunnen stappen, laat staan voetballen.”

Stort je wereld dan in ?

“Op dat moment eigenlijk niet. Het enige waar je op hoopt is dat alles in orde komt. De breuk was gecompliceerd, een beetje zoals die van Luc Nilis. Op een bepaald moment waren de dokters zelfs bang dat ze mijn been zouden moeten afzetten. Het was in een stom duel, een tackle langs achter. Voetbal is dan het verste van je gedachten. Je wil gewoon in eerste instantie weer kunnen stappen en later lopen. Ze staken wat pinnen in mijn been en ik bleef gelukkig gespaard van infecties. Anderlecht nam een groot risico en transfereerde me toch.”

Je was soms te timide, horen we.

“Nu nog. Ik ben nog steeds iemand die niet te hoog van de toren blaast.”

Was dat een handicap bij de overgang. Ook bij de jeugd spelen veel internationals, veel buitenlanders, jonge sterren.

“Bijna al die spelers hadden al een profcontract. Daar keek je toch even van op. Het was een sterke ploeg : een drietal Brazilianen, Xavier Chen, Joeri Vastmans, Urko Pardo… Mensen die bij Barcelona hadden gespeeld, bij Boca Juniors…”

En tegen die gasten zei je : ‘Hallo, ik ben Mark De Man en ik kom van Oud-Heverlee…’

(Vult snel lachend aan.) “… En ik mank nog een beetje. Zo ongeveer ging het. Ik voelde me precies een indringer. In dat groepje vedetten moest ik me bewijzen. Toen hebben ze me gezegd dat ik meer haar op mijn tanden moest krijgen.”

Nochtans zagen ze in jou een leidersfiguur. Leiders zijn per definitie weinig verlegen.

“Dat komt omdat ik op het veld helemaal anders ben. Al is ‘helemaal’ relatief, want onze trainer vind dat ik nog steeds te weinig praat. Veel trainers zien in mij een leider, ook Vercauteren heeft dat al gezegd. Misschien komen die capaciteiten er nu nog niet uit, omdat ik nog iets te veel op mijn eigen spel moet letten.”

Leiderscapaciteiten en zwerven door het elftal, dat zijn de constanten uit je jeugd. Je was ooit doelman.

“Tegen Standard, bij de min-16-jarigen. Onze keeper kreeg rood en er zat geen andere op de bank. Ik had het vroeger nog gedaan, met onze pa of de vriendjes thuis in de tuin. Daar stond ik vaak in de goal. Ik ben op de vraag van de trainer ingegaan en kreeg geen goal meer tegen. Bij Oud-Heverlee speelde ik nog rechts vooraan. Hier eerst als aanvallende middenvelder, daarna als verdedigende middenvelder, rechtsachter of centrale verdediger.”

De scout die je in Leuven kwam weghalen, voorspelde je een carrière in het defensieve vlak.

“Hij zei tegen mijn ouders dat hij in mij een centrale verdediger – een libero was dat toen nog – zag. Bij de Brabantse selectie was er ook een trainer die zei : ‘Laat ze maar doen in zijn club, ik zie hem als verdediger.’ Ik snap het niet, hoe ze in een aanvallende middenvelder zoiets zien (lacht). Bij de jeugd, op gewestelijk niveau, kun je wel wat compenseren. Misschien dat ik nu wat tekortkom om in een aanvallende rol te spelen, en dat zij dat toen al zagen.”

Uit welk familienest kom je ?

“Mijn ouders zijn mensen die met beide voeten op de grond staan. Heel realistisch en bezorgd. De school was heel belangrijk, voetbal kwam nooit op de eerste plaats. In hun ogen was dat ontspanning. Mijn mama werkt als bediende op de luchthaven in Zaventem, mijn pa is piloot. Militair piloot, nu op Melsbroek met een Airbus, maar daarvoor vier jaar op Awacs en twintig jaar als F16-piloot.”

Nooit in zijn voetsporen willen treden ?

“Jawel, maar eens je naar Anderlecht kan, moet je keuzes maken. Piloot was mijn tweede optie. In volle stadions kunnen voetballen vond ik net iets aantrekkelijker.”

Heeft hij gevechtsopdrachten vervuld ?

“Ten tijde van de eerste golfoorlog en in Afghanistan. Dat zijn momenten waarop je liever niet hebt dat je vader in het leger zit. Je beseft wel pas het gevaar als je de beelden op tv ziet. Tegen ons zei hij geruststellend dat er niks kon gebeuren, maar mijn pa verloor wel zijn beste vriend bij een ongeval met een F16.”

Heb je ooit kunnen meevliegen ?

“Niet in een F16. Daar heb je een bepaalde opleiding voor nodig, omdat je bij bepaalde bewegingen anders problemen krijgt met de ademhaling. Sinds hij met de Airbus vliegt, kan mijn ma af en toe ook mee. Op dit moment zijn ze in China, eerder waren ze al in Congo. Hij vliegt nu met de koning of ministers. Voor mijn pa was school heel belangrijk, ook nog toen ik naar Anderlecht verhuisde. In het begin was dat heel lastig combineren. We woonden in Bevekom, ik ging in Leuven naar school en daar kwam iemand me om halfvijf halen om te gaan trainen. Na negen uur was ik pas thuis en dan moest ik nog mijn huiswerk maken. Ik volgde toen ASO economie-wiskunde, toch vrij zwaar. Mijn vijfde en zesde middelbaar heb ik gelukkig in het atheneum van Anderlecht kunnen afwerken, in de school waar ook Vincent Kompany les kreeg. Daar waren ze vrij flexibel. Ik had toen een profcontract en trainde met de B-kern. Dat betekende ’s morgens én ’s avonds trainen, en tussendoor een paar uur naar school. Als je lessen had gemist, moest je bij leerkrachten of andere leerlingen maar de notities zien los te weken. Ik heb toen veel gezucht, maar achteraf gezien ben ik wel blij dat mijn ouders belangrijk vonden dat ik de school toch afmaakte. Ik ga nu zelfs verder studeren, opnieuw aan dezelfde school als Vincent. Communicatiewetenschappen, met een topsportstatuut.”

Wie waren je voorbeelden ?

“Ik was fan van Anderlecht, kwam met mijn ouders altijd kijken, dus waren dat ook spelers van het huis. Tot zijn vertrek Marc Degryse, daarna Pär Zetterberg. Toen ik vanuit Heverlee naar Anderlecht vertrok, kreeg ik van de vrienden een truitje van Pär, door hem getekend. En nu zit ik samen met hem in de kleedkamer. Gek gevoel.”

Zijn jeugdvoetballers van Anderlecht populair bij de meisjes ?

“Ze zeggen dat soms, dat ze niet op jou vallen omwille van je persoonlijkheid, maar omdat je voetballer bent en een beetje bekend, maar bij mijn vriendin was dat niet zo. Ze wist zelfs niet eens dat ik voetbalde. Je zou het ook snel merken, denk ik. Je kan de schijn misschien een paar maanden ophouden, maar niet het anderhalf jaar dat we nu samen zijn. Ik merk dat het goed zit aan de kleine dingen, de manier waarop ze er voor me is.”

Frank Vercauteren loopt als een rode draad door je Anderlechtcarrière.

“Dat is het geluk dat ik hier had. Hij haalde me van de junioren naar de B-kern en ik kon met hem de hele tijd trainen.”

Klopt het dat de spelers je af en toe plagen met ‘je papa’ als ze het over Vercauteren hebben ?

“Je moet daar nu geen grote titel van maken, maar er zijn jongens die me daarmee plagen, ja. Dat is helemaal niet waar, natuurlijk, al is het wel belangrijk dat je van een trainer vertrouwen krijgt. Maar, zoals hij altijd zegt : ‘Vertrouwen krijg je niet, vertrouwen dwing je af.’ Als ik niet presteer, zal hij niet aarzelen iemand anders te nemen. Er zijn genoeg alternatieven.”

Van al die namen die met jou in de jeugd speelden, brak niemand door. Heb je daar een verklaring voor ?

“Neen. Is het geluk, één op de zoveel… Misschien heb ik het profiel van een speler waar deze trainer graag mee werkt. Technisch, tactisch én mentaal, dat zijn in zijn ogen belangrijke parameters. Ik ben altijd blijven werken, ook in de moeilijke momenten.”

Je hebt wel lang moeten wachten, dit is je derde seizoen in de A-kern.

“Dat zal maar één reden hebben : dat ik er niet klaar voor was. Dat het beter was dat ik nog twee, drie jaar meetrainde met de eerste ploeg en daar verder rijpte. Kracht, zeker in de duels, is ook belangrijk. Daar hamert de trainer op. Die dribbelkes en showkes zijn leuk om te zien, maar soms weinig efficiënt. Chelsea is geen ploeg waar je van achterover valt, maar wel heel efficiënt. Europees hebben wij het moeilijk om dat topniveau aan te houden. Een minuut of dertig lukt dat, maar geen hele match.”

Onder Hugo Broos had je het gevoel in een rondje te draaien.

“Ja. Het eerste jaar ben je gelukkig met een plaatsje in de A-kern of op de bank, maar op den duur wil je ook wel eens invallen. Toen ik dat eens twee minuten mocht doen, was dat voor mij evenveel als een hele match spelen. Eindelijk tussen die mannen mogen staan, voor veel volk. Ik denk niet dat Broos geen vertrouwen in me had, maar hij had zijn veertien, vijftien vaste mensen en ik was overal de vierde man.”

Op een bepaald moment kwamen Vincent Kompany, Anthony Vanden Borre en Junior aankloppen. Het was wel tijd voor de jeugd, maar niet voor jou.

“Dat leek zo, ja, maar toch trok ik me daaraan op. Dat jongeren de kans kregen, vond ik op zich al mooi en als je dan voelt dat de trainers achter je staan, weet je dat op een dag jouw kans nog wel komt.”

Via je manager Jacques Lichtenstein raakte je in gesprek met Willem II, maar de club stelde zijn veto. Neemt Anderlecht daar niet wat weinig risico ?

“Dat is een mes dat langs twee kanten snijdt. Je speelt, op een lager niveau, en als het goed gaat, speel je jezelf in de kijker. Maar hoeveel van die jongens worden teruggehaald ?”

Dat ligt aan de politiek : je kan uitlenen om er vanaf te zijn of uitlenen als onderdeel van je jeugdpolitiek, om spelers competitiever te maken.

“(Denkt na.) Misschien lenen ze spelers uit aan wie ze twijfelen, eerder vanuit de bedoeling ze misschien te verkopen als ze daar bevestigen. Maar het is niet aan mij om daar… In elk geval was Broos tegen mij uitlenen, want hij vond dat we te weinig verdedigers hadden. Gelukkig, zeg ik nu, want twee maanden later stond ik in de ploeg.”

Hoe anders is de Mark De Man van vandaag vergeleken bij die van begin februari ?

“Heel anders. Veel zelfverzekerder, minder twijfelend of hij wel de capaciteiten heeft of de druk aankan. Mentaal veel sterker. Meer durf.”

Welk gevoel houd je aan de Champions League over ?

“We pakken domme tegengoals en scoren niet. Je zou nu van alles kunnen zeggen, maar dit is niet het moment om een individu te viseren. Voetbal is een collectieve sport. De coach maakt in nabesprekingen ook nooit iemand persoonlijk af, hij wijst op collectieve fouten. Als hij je iets te zeggen heeft, neemt hij je wel apart. We moeten realistisch toegeven dat we op sommige momenten ons mannetje kunnen staan, een halfuur meestal, maar globaal tekortkomen.”

Je speelt bij de beloften op het middenveld en bij Anderlecht meestal achterin, al was je in Praag middenvelder. Zijn er raakpunten en waar liggen de grootste verschillen ?

“Er zijn raakpunten qua positie houden, maar toch vooral grote verschillen. In het middenveld loop je veel meer omdat je meer bij de aanval moet aansluiten en als een aanvaller negatieve press doet, kan hij plots in je rug opduiken en je verrassen. Als verdediger heb je alles voor je. Mijn voorkeur ? Op dit moment centrale verdediger.”

Solliciteer maar, er zijn plaatsen te pakken. Het contract van Yves Vanderhaeghe loopt af en achterin verdwijnen misschien Vincent Kompany, Lamine Traore en Hannu Tihinen.

“Als ik mag kiezen achterin, al zal de trainer wel beslissen, vrees ik. Ik ben blij met elke plaats die ze me geven. Voor het buitenland ben ik nog niet klaar. Ik heb graag vrienden en familie om me heen, en ik heb ook graag buiten het voetbal wat om handen. Het is ook niet evident, Maarten Martens heeft zich bij RKC ook moeten aanpassen. Ander voetbal, ander land, alleen wonen : dat zijn factoren waarmee je rekening moet houden.”

Je ziet hem straks terug bij de beloften. Wil je in schoonheid afscheid nemen met een EK ?

“Dat zou supermooi zijn. Ik geloof dat het maar de derde keer is als dat zou lukken. En als je op het EK bij de eerste zes bent, mag je naar het WK, en dat is de Rode Duivels nog maar één keer gelukt. De sterkte is het collectief en de sfeer, iets wat in het voetbal superbelangrijk is. Ik zal ze missen als het voorbij is.”

Als straks iedereen fit is, verhuis je misschien weer naar de bank. Smaakt dit naar meer ?

“Ik hoop dat dat moment niet zal komen, maar als het toch gebeurt, zal ik het pikken, ja. Ik weet nu dat ik het niveau aankan. Op dat vlak kan ik goed praten met Glen De Boeck. Elk jaar kochten ze in zijn tijd verdedigers, zegt hij, en hij stond soms niet van bij de start in de ploeg, maar uiteindelijk voetbalde hij hier wel tien jaar. Je moet de hele tijd naar jezelf kijken en presteren. Jezelf niet te veel vragen stellen, want had ik dat gedaan, dan liep ik hier al lang niet meer rond.” l

PETER T’KINT

‘ALS IK WEER NAAR DE BANK MOET, ZAL ik HET PIKKEN.’

‘Had ik me vragen gesteld, dan liep ik hier al lang niet meer rond.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content