Een karakterkop, ruim honderd kilo en altijd in voor wat extra show : Joop Zijlaard is andermaal een van de grote attracties tijdens de dinsdagavond begonnen zesdaagse van Vlaanderen-Gent.

“J etzt kommt der Dikkeuhh !” De toeschouwers gaan uit de bol terwijl speaker Herbert Watterott deze woorden extatisch door zijn microfoon roept. Der Dikkeuhh is Joop Zijlaard. De Nederlandse gangmaker draait de gashendel van zijn derny open en zet met Matthew Gilmore in zijn spoor een ultieme aanval in vanuit een verloren gewaande positie. Terwijl twee andere duo’s een nek-aan-nekrace uitvechten, komen Zijlaard en Gilmore sensationeel bovenom om met een snelheid van ruim zeventig kilometer per uur alsnog als eerste over de streep te rijden. ” Und dann die Hände zum Himmel. Komm, lass uns fröhlich sein.” De indrukwekkende muziekinstallatie van de plaatselijke dj gooit een welgesmaakt en melodisch nummer de zaal in. We zijn in Dortmund, begin november 2004.

Twee jaar later staat er in de Westfalenhalle (uiteraard) opnieuw een zesdaagse op het programma, maar het is niet daar dat we Zijlaard ontmoeten. Wel in Kaat Mossel, Zijlaards restaurant en een van de best draaiende horecazaken van Rotterdam. Als gevolg van een conflict met de wedstrijddirecteur twaalf maanden geleden is Dortmund de enige zesdaagse waar Zijlaard dit seizoen niet mee voor het spektakel zorgt.

“Zevenendertig jaar ben ik ondernemer in Rotterdam,” legt hij graag uit, “ik weet dus wat het betekent om met mensen om te gaan. Ik vind het niet meer dan logisch dat je een contract krijgt als je ergens moet gaan werken, dat je van tevoren weet wat je verdient. Tijdens de zesdaagse van Amsterdam had ik nog altijd niets gehoord. Ik ben dan mijn verjaardag gaan vieren in het Zwarte Woud. Daar werd ik vanuit Dortmund opgebeld door een collega-gangmaker – niet door Bruno Walraeve, die zich nochtans profileert als de chef van de gangmakers, terwijl hij dat in mijn ogen helemaal niet is want iedereen rijdt voor zichzelf. ‘Joh, jij slaapt bij mij op de kamer, maar je bent er niet’, zei die collega-gangmaker me aan de telefoon. Ze gingen er automatisch van uit dat ik wel zou komen, maar ik heb een beetje karakter, weet je. Als je met mij een paar woorden hebt en we praten dat uit, dan is het ook over, maar dan vind ik het wel normaal dat je me een contract stuurt of ik nou moet rijden of niet. Zonder contract ga ik niet, ik ben geen bedelaar.”

In Gent is hij er deze week gelukkig wel bij. Want ook al blijven de dernywedstrijden ondanks de stevige CO-uitstoot die de ronkende brommertjes veroorzaken, voor veel toeschouwers de aantrekkelijkste wedstrijden, zonder Joop Zijlaard is het toch niet hetzelfde. Druk gesticulerend in volle dernyfinale zorgt Jopie steevast voor extra amusement. Maar het is niet enkel show. Zijlaard behaalde in zijn succesvolle carrière bijna 1600 overwinningen en wordt alom geprezen als de beste gangmaker – zoals onlangs nog door Michel Vaarten in Sport/Wielermagazine. Wat maakt hem beter dan de anderen ? Met andere woorden :

Wat zijn de kwaliteiten die een goede gangmaker nodig heeft ?

Joop Zijlaard : “Stuurvaardigheid en techniek zijn belangrijke kwaliteiten. Je moet constant omkijken om te zien hoe het met je renner gaat, én je moet daarbij je lijn houden. Waarin ik dan weer een streepje voor heb op de anderen is mijn lichaamsbouw. Achter mij zitten ze ongelooflijk uit de wind, ze kunnen een tand groter rijden dan achter een andere gangmaker. Ze zeggen wel eens : ‘Bij Joop zitten we achter een camion.’ Dan is er nog iets wat Gaston De Wachter, mijn leermeester en in mijn ogen de beste gangmaker ooit me leerde : ‘Je kan beter voor de wedstrijd een slokje cognac nemen.’ Dat heb ik heel dikwijls gedaan ( lachje).

“Daarnaast moet de motor natuurlijk feilloos lopen. De samenstelling van de benzine – de hoeveelheid olie die je erbij doet – is van belang. Hoeveel olie dan wel ? Dat is ieders geheim. Daar ga ik niets over vertellen ( grijnslachje). Ik voel het meteen als iemand anders met mijn derny gereden heeft of als mijn motor niet meer honderd procent is. Ik heb altijd drie derny’s bij op een wedstrijd. Je neemt beter geen risico’s, want het is levensgevaarlijk.”

Zwart van de rubber

Inderdaad. Sta je ooit stil bij de gevaren ervan ?

“Je moet beseffen waarmee je bezig bent. De beginnende gangmakers krijgen het van mij ook altijd te horen : niet op het wiel van de coureur voor je rijden, want als er iemand valt, kan je er niet omheen. Een hoop wielrenners die gangmaker willen worden, gaan rijden zoals ze dat deden als renner, op het wiel dus. Hou er twee meter tussen, dan kun je weg. Een klapband kan altijd voorvallen. De enige keer dat ik zwaar ten val kwam – in het begin van mijn carrière, in Rotterdam – was het net zo. Ik zat er te kort op en kon de mannen voor mij niet meer ontwijken.

“Ja, je hebt wat lef nodig, ook als renner trouwens. Aan het spatbord van je derny herken je de waarde van een renner : als dat zwart ziet van de rubber, dan heb je met een goeie te maken. Zij die het echt kennen, gooien hun lichaam naar voren. Je mag nooit onder de gangmaker rijden, er vanachter tegen of erboven. Als je eronder zit en ik maak een kleine beweging met mijn achterwiel, dan ben je weg. Wat dat betreft, is het vertrouwen in de gangmaker uiterst belangrijk. Je moet niet voor je kijken om na te gaan of het daar nog snor zit. Neen, gewoon naar de rug kijken en trappen.”

Hoe wordt bij het dernyrijden de tactiek bepaald ?

“Het zijn de gangmakers die de tactiek bepalen. Renners hoeven maar twee dingen tegen me te zeggen : ‘Ho’ of ‘Allez’. Niet van : ‘Hé, ik heb pijn in mijn benen, een beetje rustig aan.’ Dat hoor ik niet met die motor. Een gangmaker kan in tien ronden zijn renner hélemaal naar de filistijnen rijden. Achter een derny kan je immers niet herstellen. Wat ik meestal – of eigenlijk bijna altijd – doe, is ze tot op het einde bewaren, alles op alles zetten op de sprint. Je rijdt trouwens veelal met dezelfde renners. Zo rijd ik vaak met Gilmore en met Keisse, ik weet wat die jongens kunnen.

“Ook bij de keuze van de versnellingen durf ik mijn zegje te doen. Bij een grote baan zeg ik bijvoorbeeld : ‘Doe maar een tandje bij vooraan.’ Dan zie ik de mecaniciens tandwielen verwisselen en dan loop ik langs de boxen en zeg ik : ‘Hé, die zit 55, zet jij maar wat groter.’ Dat is mijn taak.”

Qua ‘sportiviteit’ hebben dernywedstrijden niet bepaald een goede reputatie. Zo hoor je vaak dat vooraf ‘geregeld’ wordt wie er mag winnen.

“Het is bijzonder jammer dat het dernyrijden vergeleken wordt met het vieze wereldje van de stayers. Daarin werd heel veel gemanipuleerd door de oudere gangmakers. Je werd onder druk gezet, haast afgeperst om mee te doen met die combines. Daardoor is zo’n mooi onderdeel van de wiersport nagenoeg helemaal verdwenen. Als ik rijd, heb ik liever een medaille dan geld. Ik word er doodziek van als een directeur zich met een uitslag wil bemoeien of als gangmakers onder elkaar dingen willen afspreken voor het geld. ( heftig) Sode-mieter op, rijden maar, ben je de beste dan ben je de beste ! Ik heb me er dan ook voor ingezet dat jongens als Walter Huybrechts en Michel Vaarten erbij kwamen als gangmakers. Zij hebben allebei een baan, net als ik werken ze voor hun geld. Het gangmaken is voor ons gewoon een betaalde hobby. Eerlijk duurt het langst. Van mij kunnen ze niet zeggen dat ik ooit een wedstrijd geregeld heb. Het werd me niet altijd in dank afgenomen, maar de renners hebben er wél respect voor dat je niet met andere gangmakers stiekem rond de tafel gaat zitten om afspraken te maken. En dan doet het ergens wel pijn als je hoort dat er vraagtekens geplaatst worden bij bijvoorbeeld de overwinning van Vaarten en Keisse op het EK in Kopenhagen.”

Vier hoog passeren

Jij was op het EK samen met Matthé Pronk de gedoodverfde favoriet.

“Ik rijd al jaren met Keisse en ken zijn kwaliteiten. Ik wist dat het heel moeilijk zou worden. In de reeksen – we hadden beiden eentje gewonnen, ik met Pronk, Vaarten met Keisse – reed Keisse 51×13, een half tandje groter dan Pronk. Na de serie vroeg ik Pronk om in de finale voor dezelfde versnelling te kiezen, maar hij durfde het niet aan. Als het op hardrijden aankomt, is het moeilijk om iemand te passeren die een versnelling groter trapt. Dan wist ik : ik moet proberen de kop te pakken – Vaarten had immers de eerste startplaats geloot. De eerste tien ronden ben ik voluit gegaan en we slaagden in onze missie. Het ging zo hard dat ik dacht : ik neem iets terug zodat Pronk even op zijn adem kan komen. En wat deed die sluwe Vaarten ? Volle vaart weer over me heen. Ik heb een halfuur aan zijn wiel gehangen, maar de laatste drie ronden begon Pronk ‘ho’ te roepen. Dan weet je dat het over is.

“Ik ken Vaarten steengoed, ik ken Keisse steengoed, dus is het mijn inziens normaal dat ik ze ga feliciteren na de wedstrijd. Daar moet je verder niets achter zoeken. We hebben er gereden dat de spetters ervan afvlogen, maar toch hoor ik achteraf zeggen : ‘Hij zal het wel verkocht hebben aan zijn vriendje Vaarten.’ De auto- en motorcoureurs staan op het podium toch ook met de armen om elkaar, maar in de wedstrijd gaan ze ervoor, is het hard tegen hard. Dat is ook zo voor mij : ik ga altijd recht door zee.”

Akkoord, maar er komt toch wat show bij kijken, niet ?

“Dat is wat anders. Er zijn altijd momenten waarop ik zeg : ik passeer wanneer ik vier hoog kan passeren. Daarbij heb ik altijd in mijn gedachten dat de mensen dat mooi vinden. Dat is me wel op het lijf geschreven. Ik wil winnen én op een spectaculaire manier.”

Je bent 63 geworden. Hoe lang denk je het nog vol te houden ?

“Als je 65 bent, vind ik, moet je toch maar ’s achter je oren krabben en je afvragen of je er nog mee doorgaat. Er is er nou eentje die 68 is …”

… Bruno Walraeve.

“… en als je hem ziet lopen, dan vraag ik me af … Dat vind ik onverantwoord. Je kan beter niet doorgaan tot er een groot ongeluk gebeurt. Ik heb het altijd gezegd, ook tegen Walraeve : ‘Laten we die jongelui opleiden. Laten we honderd euro in de pot steken en een reserve meenemen die we dan elke avond een ritje laten rijden.’ Maar nee, ze blijven zo lang doorgaan, ze houden iedereen tegen … Het gevaar bestaat dat je dezelfde situatie krijgt als bij het stayeren, waar er niks meer overblijft. Ze laten een dood kind achter, om het cru te stellen. Nee, ik zal er echt geen moeite mee hebben om te stoppen. Ik zal wel een keer gaan kíjken naar de piste, dat vind ik ook leuk. Als de gezondheid goed is, blijf ik tot 65 rijden. Dan zou het kunnen dat ik het laatste jaar afbouw en alleen nog de zesdaagsen rijd die me na aan het hart liggen zoals Gent, Rotterdam en Bremen – met Sercu werk ik heel graag, hij is altijd correct. Dan doe ik in plaats van tien zesdaagsen er bijvoorbeeld nog zes. Zo maak ik plaats voor een jonge gast.”

Mee op het podium

Je gaf het net al aan : ‘Als de gezondheid goed is.’ Vorig jaar kreeg je in Spanje (Zijlaard pendelt het hele jaar tussen Rotterdam en Zuid-Spanje, nvdr) een hartaanval. Heb je toen niet overwogen om ermee te stoppen ?

“Ik woog toen 136 kilo – daar is nu al 18 kilo af – dat was niet gezond, besef ik. Maar het is zo moeilijk met al dat lekkers hier ( grijnslachje). Ik heb toen heel de winter niet gereden. Hadden ze me toen gezegd dat ik moest stoppen, of had ik me niet meer in staat gevoeld om nog te rijden, dan had ik er zonder problemen mee opgehouden. Ga ik in dat geval toch nog door, dan ben ik ten eerste een gevaar voor mezelf, maar wat denk je van die twintig anderen die in de baan zitten ? Ik kan daar heel helder over praten, hoor. Zonder mij gaat het ook door.”

En de opvolging in de familie staat klaar ?

“Ja. Mijn twee zonen rijden ook met de derny. Michael ( echtgenoot van voormalig topwielrenster en olympisch kampioene Leontien Zijlaard-Van Moorsel, nvdr) en ik reden samen in Amsterdam en Rob heeft een dag meegereden in Maastricht. Met alleen trainen, in het rond rijden, leer je het niet. Het mag niet te snel gaan voor nieuwkomers – ze moeten eerst met junioren rijden : met vijf in de baan, leren passeren – maar eens ze dat kunnen, vind ik dat je ze een kans moet geven om af en toe ’s van het grotere werk te proeven.”

Slotvraag : wat is voor jou het mooiste moment in die 35 jaar dat je al meedraait in het zesdaagsecircuit ?

“Eén moment uitkiezen is moeilijk. De jaren die ik met Etienne De Wilde mocht rijden, waren heel mooi. Fantastische coureur, fantastische mens. Gilmore waardeer ik ook ten zeerste. Die jongen heeft al zoveel meegemaakt, maar hij komt toch telkens weer terug. In Nederland was ik heel lang de gangmaker van Zoetemelk en Knetemann – nu rijd ik trouwens met de dochter van de Kneet. Gianni Bugno liet me twee weken naar Italië komen om te trainen en bij zijn afscheid op de zesdaagse van Milaan riep hij me mee op het podium bij zijn viering. ( glundert) Dat zijn de momenten waarvoor je het doet.”

ROEL VAN DEN BROECK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content