Twintig jaar na zijn eerste zege in de Ronde van Vlaanderen blikt Edwig Van Hooydonck, 42 intussen, terug op die memorabele tweede april 1989, zijn carrière, het veel te vroege afscheid en zijn leven na de wielersport. ‘Koers is de plezantste sport die er bestaat, maar dat wereldje errond heb ik geen halve seconde gemist.’

Even het collectieve geheugen opfrissen. Op 2 april 1989 wint de dan 22-jarige Edwig Van Hooydonck totaal onverwacht een uitgeregende Ronde van Vlaanderen. Solo, met 22 seconden voorsprong. Hij heeft de kopgroep, met onder meer Herman Frison, Marc Sergeant, Dag-Otto Lauritzen, Rolf Sørensen en Mathieu Hermans, getest op de Muur van Geraardsbergen en vervolgens helemaal doodgeknepen met een demarrage op de Bosberg. De jonge snaak komt hulpeloos gebarend over de streep, neemt zijn hoofd in zijn handen om te verifiëren of het allemaal wel echt is en zet het op het podium op een onbedaarlijk huilen. Veel echter dan dat worden emoties niet.

Door die ontroerende beelden wordt wel eens vergeten hoe straf de prestatie van Van Hooydonck wel was in het toen al sterk geïnternationaliseerde wielerpeloton. Op Cees Bal na (in 1974 net nog een paar maanden jonger) blijft Van Hooydonck tot vandaag de jongste naoorlogse winnaar van de Ronde van Vlaanderen. Wanneer hij twee jaar later, dit keer als torenhoog favoriet, opnieuw wint na alweer een onnavolgbare demarrage op de Bosberg, is Van Hooydonck nog steeds maar 24 jaar. Ter vergelijking: Tom Boonen won zijn eerste Ronde toen hij 24 was, Johan Museeuw moest tot zijn 28ste wachten op zijn eerste zege.

Heel Vlaanderen is er in 1991 dan ook van overtuigd dat de boomlange Edwig Van Hooydonck vertrokken is voor een indrukwekkende reeks zegetochten in de Ronde. In 1992 volgt bijna nummer drie: Van Hooydonck wordt derde na Jacky Durand en Thomas Wegmüller, die tot ieders verbazing een monsterontsnapping tot een goed einde brengen. Maar vanaf 1993 gaat het voor Edwig Van Hooydonck bergafwaarts in zijn koers: zevende in 1993 op 46″ van Johan Museeuw, negende in 1994 op 1’54” van Gianni Bugno, 42ste in 1995 op 8’39” van Museeuw, 26ste op 2’30” van Michele Bartoli in 1996.

Van Hooydonck traint en leeft ervoor als nooit tevoren, maar moet telkens opnieuw vaststellen dat de concurrentie groter, sneller en harder trapt. Omdat Van Hooydonck niet mee is met ‘de nieuwste Italiaanse trainingsmethodes’, klinkt het meesmuilend binnen het milieu. Omdat hij niet, zoals een groot deel van het peloton, aan de epo zit, zo blijkt jaren later.

Op 1 mei 1996 kondigt Edwig Van Hooydonck, nog geen dertig jaar, aan dat zijn wielercarrière erop zit. Hij begint aan een nieuw leven buiten de koers als vertegenwoordiger in ramen en deuren bij Leonard in Wuustwezel en ziet niet om.

1989

“Mijn eerste Ronde van Vlaanderen was totaal onverwacht. Ik had Kuurne-Brussel-Kuurne gewonnen, maar Tirreno was slecht en in de Brabantse Pijl ging het ook niet bepaald vlot. Mijn ploegleider Jan Raas geloofde er niet in. Voor de start zei hij nog: we gaan niemand bij de eerste tien hebben. Maar naarmate de koers vorderde, voelde ik me beter en beter, het weer werd slechter en slechter en het draaide uit op een echte afvallingskoers. Plots zat ik in de finale in de kopgroep en dan begin je natuurlijk moral te krijgen. Ik voelde me goed en wou al gaan op de Muur, maar Raas kwam naast me rijden en zei: ‘Hou je eigen nou maar rustig. Wachten tot de Bosberg. ‘ Dus reed ik tegen tachtig procent de Muur op. Toen stelde ik vast: tiens, die worden hier al gelost. Dan krijg je nog veel meer moral.

“Op de Bosberg plaatste ik mijn demarrage en niemand volgde. Ik had geen idee of ik het wel kon houden, dus zet je je verstand op nul en trap je zo snel mogelijk richting Meerbeke. Je zit voortdurend op de grens en erover, maar langs de andere kant krijg je ook wel vleugels. Ik herinner me alleen nog dat Eddy Merckx naast me kwam rijden met de wagen van de koersdirectie. ‘Dertig seconden!’, riep hij. ( glundert) Als zo iemand je aanmoedigt, ga je nog vijf per uur rapper.

“Het ongeloof toen ik over de finish kwam, dat staat me nog het meest bij: ‘ Dat-kan-niet, dat-is-niet, dat-bestaat-niet dat ik hier de Ronde van Vlaanderen win! Dit is vijf jaar te vroeg.’ Vandaar dat huilen op het podium.

“Die Ronde van Vlaanderen heeft mijn leven helemaal veranderd. Wie als Vlaming de Ronde wint, neemt dat zijn hele leven mee. Zo lopen er geen honderd rond, hé. Als mens ben ik er niet door veranderd, denk ik. Misschien dat ik nog iets teruggetrokkener, iets minder open werd dan ik al was. Sommigen bloeien helemaal open als ze in de belangstelling staan, maar ik heb daar altijd een hekel aan gehad. Als ik ergens binnen- kwam, hoorde ik mensen fluisteren: ‘Daar! Daar! Edwig Van Hooydonck!’ Afschuwelijk vond ik dat.”

De Bosberg

“Die helling lag mij heel goed: gewoon rechtdoor klimmen, heel eerlijk, geen bochtenwerk, geen flauwekul. Als je boven komt, moet je niet gelijk naar beneden. Het is een heel zachte afdaling waar je moet doortrappen en niet echt kan recupereren: dat is een voordeel voor een fysiek sterke renner. Ik denk wel dat ik een uitzonderlijke motor had, zeker in die koersen van 250 en 260 kilometer. Dat is ooit getest en de resultaten waren heel goed, ze spraken van uitzonderlijke capaciteiten.

“Ik had zo’n toerke Bosberg-Muur-Bosberg-Muur … In de winter ging ik daar twee, drie keer per week fietsen en deed ik dat een keer of tien. Op de hellingen zelf reed ik dan altijd één derde rustig naar boven en twee derde volle bak. Dat was om iets meer explosiviteit te ontwikkelen.

“In 1991 was ik torenhoog favoriet voor de Ronde, en ik had die dag veel zelfvertrouwen: dit is mijn koers, mijn dag. In de finale zat ik in de kopgroep met Johan Museeuw, Rolf Sørensen en Rolf Gölz, die ploegmaats waren. Ik voelde dat ik echt overschot had, precies alsof mijn tank nog halfvol was en die van de anderen leeg. Op een bepaald moment komt Gölz me zeggen: ‘Ik heb schrik van jou op de Bosberg en ik ga je daar in de gaten houden.’ Hij zat inderdaad constant in mijn wiel, maar toen ik ging, stond hij stil ( lacht).

“Vroeger heb ik wel eens een keuze gemaakt tussen 1989 en 1991, maar dat doe ik nu niet meer: ze waren alle twee mooi. Mijn eerste Ronde was emotioneel het mooist, sportief vond ik 1991 het best. Met alle respect voor de mensen van ’89, maar de kopgroep van ’91 was toch iets indrukwekkender: Sørensen heeft de Ronde nog gewonnen, Museeuw nog drie keer en Gölz was ook geen pannenkoek. Als je die mannen kunt lossen, dan ben je de beste.

“Ik had altijd een soort haat-liefdeverhouding met de Ronde van Vlaanderen. Toen ik in 1987 als neoprof mijn eerste Ronde reed, dacht ik: wat is dat hier allemaal? Dat gewring en gevecht voor de hellingen was niks voor mij. Ook in de latere jaren was ik altijd blij als we de Kwaremont voorbij waren. Zodra de eerste schifting gebeurd was, werd het voor mij plezanter. Ik vond zo’n peloton heel claustrofobisch, ik reed altijd aan de buitenkant. Ik moest lucht hebben, ik moest weg kunnen.

“Mijn probleem was mijn gebrek aan behendigheid. Ik zeg wel eens om te lachen dat ik een beetje motorisch gestoord ben. Ik ga bijvoorbeeld al twaalf jaar lang twee keer per jaar skiën, ik doe dat heel graag en ik ga overal af, maar ik kan dus totaal niet skiën ( lacht smakelijk). Mijn kinderen vliegen me langs alle kanten voorbij.”

Het epo-tijdperk

“Mijn pijnlijkste moment in de Ronde van Vlaanderen was de laatste keer dat ik de Muur en de Bosberg opreed, in 1996. Ik was uitgewrongen als een dweil, en dan nog die twee hellingen op zwalpen … Dat is pijnlijk en mentaal heel zwaar. Ik heb nog wel uitgereden, ik was dertigste of zo. Helemaal leeg.

“In de semiklassiekers heb ik altijd nog het gevoel gehad dat ik mee kon spelen. Ik ben gestopt op 1 mei 1996, en dat jaar reed ik in de Omloop Het Volk nog mee de finale en werd ik tweede in de Brabantse Pijl en Dwars door Vlaanderen. Destijds vond ik dat ik heel slecht reed, maar wat ik toen presteerde, kunnen nu geen vijf Belgen. Ik had het vooral lastig in de koersen van 260 kilometer. Op 210 kilometer ging het licht bij mij precies uit, terwijl dat vroeger altijd mijn sterkste punt was. Toch blijf je hopen, misschien tegen beter weten in, dat je dat gevoel nog ooit kunt terugvinden.

“We wisten allemaal dat er iets aan de hand was, alleen weet je niet hoe erg, natuurlijk. Met ploegmaats praatte je daar wel eens over, met andere renners niet. In ’93, ’94 had ik al zoiets van: dit kan toch allemaal niet. Bepaalde renners waren halve apothekers. Mij interesseerde dat allemaal niet, die producten en die toestanden. En Raas zei: van die smeerlapperij blijven wij af. We werden daarin niet ondersteund door de ploeg, terwijl na de Festina-affaire gebleken is dat het in die tijd vooral via de ploegen ging.

“Ik ben eigenlijk nooit in de verleiding gekomen om ook naar doping te grijpen. Waarom niet? Goh, misschien is dat naïef van mij, maar ik zou verlegen zijn om zo een koers te winnen. Als je dan over de streep komt en je moet je armen opsteken … ( zwijgt even) Heb je dan wel gewonnen? Met vals te spelen? ( stellig) Neen, neen, neen, ik zou daar nooit voldoening van gehad hebben.

“Een paar jaar geleden vroeg mijn zoon Dante, die nu ook koerst: ‘Heb jij die twee Rondes helemaal naturel gewonnen?’ Dan kan ik hem in zijn ogen kijken en zeggen: ‘Ja, Dante, alle twee puur natuur.’ Daar ben ik fier op. Ik hoef niet te liegen. Terwijl ik mij kan voorstellen dat er veel vaders zijn die even moeten wegkijken als ze antwoorden. Dat geeft mij voldoening, hoe naïef dat misschien ook klinkt.”

Lance Armstrong

“Ik heb het ooit openlijk gezegd, in 1994, na de Brabantse Pijl, in een interview met Michel Wuyts: ‘Er gebeuren abnormale dingen in het peloton.’ Toen ik twee dagen later aan de start kwam in de Driedaagse van De Panne, kreeg ik natuurlijk heel het peloton op mijn nek. Dat ik moest zwijgen, ja. Je maakt je daarmee natuurlijk niet bepaald populair ( lacht). Eén ding zal me wel bijblijven. Een paar weken na mijn uitspraak kwam er een renner naar me toe die zei: ‘Goed gezegd, eindelijk eens iemand die dat durft.’ Die renner was Lance Armstrong.

“Echt slim was het natuurlijk niet, dat besef ik nu ook wel. Je zit in een wereldje dat zo eng en bekrompen is dat je zulke dingen beter niet zegt. Ik ben er niet beter van geworden en de ploeg ook niet. In 1994 was het peloton er helemaal niet rijp voor, dat is pas in 1998 gekomen, met de Festina-affaire. Ik heb in 1996, een paar maanden nadat ik gestopt was, een gesprek gehad met Hein Verbruggen ( toenmalig voorzitter van de UCI, nvdr). Hij vond dat ik overdreef en dat het allemaal wel meeviel. Toch had ik absoluut geen goed gevoel toen de Festina-affaire losbarstte. Je krijgt wel gelijk, maar wat ben je daarmee?

“Toen ik stopte, heb ik niet expliciet verwezen naar het dopingprobleem. Ik wou niet dat de mensen dachten dat ik gefrustreerd rondliep. Ik bén daar ook niet gefrustreerd over, al word ik soms nog kwaad. Zoals wanneer ik mensen hoor zeggen dat ze alleen in de laatste maanden van hun carrière doping genomen hebben, of alleen een paar dagen in de Tour. Ik geloof dat niet. Dan heb ik meer respect voor Ullrich, die zegt: ik heb niks gedaan. Of je geeft alles toe, of je zwijgt.

“Er is mij iets afgepakt. Niet zozeer geld of overwinningen, maar vooral het gevoel de beste te zijn, het plezier van het fietsen. Dat vind ik het ergste. Ik trainde als nooit voordien, ik soigneerde me als nooit voordien, ik had nog nooit zo scherp gestaan, en toch kon ik niet volgen. Op het laatst was ik het gewoon beu, ik kon dat mentaal niet meer opbrengen. Maar ik wil daar niet te veel over zeggen, ik wil niet overkomen als een gefrustreerde mens.”

Achterdochtig gedoe

“De wielersport heb ik altijd kunnen relativeren. Ik ben heel fier dat ik twee keer de Ronde van Vlaanderen gewonnen heb, maar als je stopt met koersen is dat voorbij en gedaan. Je moet daar niet meer op teren. Als ik zie dat jongens als Michael Boogerd het daar zo moeilijk mee hebben, dan denk ik: verdoeme toch, laat die koers los, geniet nu toch eens van het leven.

“Toen ik koerste, had ik bijna geen vrienden. Ik had wel supporters en zo, maar echte vrienden? Neen. Het was alleen maar koers, koers, koers. Een sociaal leven kende ik niet, dat begon pas toen ik stopte. Mijn vriendenkring is nu honderd keer groter dan toen ik nog fietste. Koers is de schoonste en plezantste sport die er bestaat, maar dat hele wereldje errond heb ik geen halve seconde gemist. Dat is nooit mijn ding geweest. Soms ga ik nog wel eens naar een profkoers, maar … ( huivert) Dat enge denken, dat achterdochtige gedoe de hele tijd: laat maar.

“Dante fietst momenteel bij de aspiranten, maar het is nog niet echt gemeend. Hij vindt het gebeuren met de kameraden voor en na de koers nog veel belangrijker dan de koers zelf. Ik vind dat goed. Ik sta volledig achter mijn zonen – de jongste, Enzo, is een basketter – maar ik leg geen druk. Tot nu toe wordt Dante er niet echt op aangesproken dat hij mijn zoon is en zelf sta ik daar ook niet bij stil. Ik heb wel eens gehoord dat een vader tegen zijn zoon zei: ‘Kijk, dat is die van Van Hooydonck.’ Dat manneke had geen idee wie ik was ( lacht).” S

door loes geuens – beelden: jelle vermeersch

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content