Vijfentwintig jaar geleden sierde Jan Ceulemans de eerste cover van Sport Magazine. De trainer van Westerlo blikt terug op 25 jaar profvoetbal.

Jan Ceulemans wrijft in de kinéruimte van Westerlo zélf zijn pijnlijke knie in : “Alles moet ik hier zelf doen !” Ter gelegenheid van de verjaardag van dit blad doet hij voor de foto de actie nog eens over waarmee hij de allereerste cover van Sport Magazine haalde, al wilde het met die pijnlijke knie allemaal niet meer zo soepel gaan als toen. In de aanloop naar het EK 80 was het dat Ceulemans op de voorpagina stond. Hij debuteerde al in eerste klasse in 1974, maar ook voor hem was 1980 een opmerkelijk jaar.

Jan Ceulemans : “Iedereen heeft het altijd over Mexico 86, maar als ze mij vragen wat voor mij persoonlijk het beste jaar was, antwoord ik altijd : 1980 omdat het zowel in competitie als internationaal mijn doorbraak betekende. Met Club werden we kampioen, maakte ik 29 goals en nadien volgde de doorbraak op het EK in Italië. Tachtig was mijn tweede jaar bij Club Brugge. Het eerste jaar kende ik een moeilijke aanpassing, al scoorde ik nog elf keer. Het spel lag me niet zo. Maar trainer Ernst Happel geloofde in mij. Niet alleen hij, maar ook de andere spelers bleven me steunen – Leekens, Jensen, Courant, Bastijns speelden het jaar daarvoor toch de finale van de Europabeker. In die periode was er om de veertien dagen supportersavond, die mannen sleurden me altijd mee. Ik werd daar fantastisch opgevangen. Stel dat de andere spelers niet van me moesten weten, dan dacht die trainer misschien : ik zal eens iets anders proberen.”

Heb je na dat eerste moeizame jaar echt een terugkeer naar Lierse overwogen ?

“Toenmalig Liersevoorzitter Bob Quisenaerts zei altijd : ‘Jij bent een boom, een grote eik verplaats je niet, want dan gaat die dood.’ Ik heb getwijfeld, maar toen besliste mijn vrouw dat we nog een tweede jaar zouden blijven. Viel dat ook tegen, dan konden we nog terugkeren naar Lier. Dat tweede jaar brak ik door.”

Waarom klikte het niet op het veld ?

“Ik was gekocht als vervanger voor Ulrich Le Fèvre op links. Door het uitvallen van Raoul Lambert belandde ik diep in de spits. Maar ik was het type dat graag terugzakte, de bal in de voet kreeg en dan een actie opzette. Ook de anderen beseften dat ze anders moesten voetballen zonder Raoul, niet altijd die bal diep sturen.”

Je hebt nooit gedacht : ik kan het niet.

“Nee, als je jong bent, twijfel je niet aan jezelf. Op mijn zeventiende noemden ze me ook ‘de nieuwe Cruijff‘. Ik kon toen kiezen uit de aanbiedingen. Ik kon naar de drie Nederlandse topclubs, naar een paar clubs in Duitsland : Dortmund en zo. Alle grote Belgische clubs wilden me, RWDM incluis. Dat was toen de top in België, nadat het de landstitel behaald had.”

Alleen Raymond Goethals namens Ander-lecht twijfelde aan jou.

“Dat klopt niet. Ik ben met Goethals gaan praten. ‘Bij de veertien ga je zijn’, zei hij, ‘maar een plaats bij de elf kan ik je niet garanderen.’ Bij Club had ik die garantie evenmin, maar ik meende dat die club me beter lag.”

Deed je de onderhandelingen zelf ?

“Eerst werkte ik met het Nederlandse bureau Intervoetbal, met Cor Coster en Maarten de Vos, via Hans Croon die toen Lierse trainde. Via hen kreeg ik bij Lierse een verbeterd contract, met een transferclausule voor negen miljoen. Onvoorstelbaar veel geld was dat toen voor een snotneus die nog niets had bewezen. Club betaalde elf miljoen frank. Ik woonde nog bij mijn ouders toen er een telefoontje kwam van Michel Van Maele en Antoine Vanhove. Een manager had ik op dat moment niet meer. Met een vriend ben ik in Brugge gaan onderhandelen : Louis Busschops, zakenman en voorzitter van basketclub Bus Lier, de eerste Belgische ploeg die twee Amerikanen aanwierf.”

Jij kon ook aardig basketballen.

“Mogelijk had ik de eerste ploeg in eerste klasse kunnen halen. Tot mijn veertiende maakte ik tussen 20 en 30 punten per match. Maar mijn vader zei : ‘Met voetbal kan je veel meer verdienen.’ Ik koos voor het geld ( grijnst).”

Lierse was een profclub, Club Brugge ook. Voelde je het verschil ?

“Niet qua arbeidsintensiteit. Ook bij Lierse trainden we twee keer per dag, wij waren samen met de topploegen een van de weinige teams waar iedereen prof was. De andere ploegen bestonden voor een deel uit mensen die er een andere job op nahielden. In die tijd konden die nog wedijveren. Beveren werd zelfs kampioen. Tegenwoordig zou dan niet meer lukken. Bij Lierse verdiende ik iets meer dan in de fabriek waar ik voorheen werkte : 15.000 frank per maand, plus premies, in plaats van 10.000. Ik was daar heel tevreden mee, dat was een droom die uitkwam. Bij Club was vooral de accommodatie indrukwekkend. Er was een spelersbad, een sauna. Club had net de finale van de Europabeker voor landskampioenen gespeeld, dat stelde echt wat voor, hoor.

“In het tweede jaar werden we kampioen met Han Grijzenhout, maar twee maanden later lag hij al buiten. Die eerste twee jaar versleten we meer trainers dan de volgende twaalf jaar samen. Tot George Kessler arriveerde. Gille Van Binst had hem meegemaakt bij Anderlecht, waarschuwde ons dat hij keihard werkte, maar dat viel eigenlijk heel goed mee. Bang was ik niet van hem. Ik was nooit bang van een trainer, ik respecteerde ze allemaal wel. Ik zei wel mijn mening, maar dan binnenskamers. Dat was altijd positief bedoeld. Als ik dan mijn mening gezegd had en weer naar buiten stapte, voelde ik me opgelucht.”

Vond je het leuk om kapitein te zijn ?

“Als je op het veld belangrijk wordt, krijg je verantwoordelijkheid. Ik zocht dat niet, maar ik schoof het ook niet van me af. Ik vond dat het erbij hoorde, toen de andere spelers me als kapitein kozen. Toen ik bij Club arriveerde, was ik nog een stille jongen die braaf in een hoekje ging zitten waar een kledingkastje vrij was. In het begin moet je altijd de kat uit de boom kijken in een nieuwe omgeving : wat kan, wat kan niet ?”

Welke trainers blijven je bij ?

“Ik had met niemand problemen. Grijzenhout vond ik sterk, misschien omdat trainers in het begin van je carrière bij je doorbraak belangrijk zijn. Rik Coppens speelde altijd mee, trapte de corners en vrije trappen. Een plezierige man, wel heel nerveus. Zijn probleem was dat bijna niemand hem verstond. Het was de eerste keer dat hij buiten Antwerpen werkte. Toen was de voertaal nog Nederlands. Ook de buitenlanders praatten Nederlands. Wij werkten geen trainers buiten. De onrust ontstond telkens in de bestuurskamer, na de topprestaties van de jaren voordien. Een lichting werd ineens afgevoerd : weer bleek dat je geen nieuwe ploeg koopt.”

Heb je trainers gered ?

“Och, wat is dat, een trainer redden ? Als ze zich menselijk tonen, wil je iets teruggeven. Dat gebeurde toen we met Georges Leekens in één week uit de Europabeker én de nationale beker vlogen. Ik vond Leekens altijd een goeie trainer die er honderd procent mee bezig was, met de groep meeleefde. Had hij zich in die moeilijke dagen afgezet tegen de spelers, dan waren er kliekjes gekomen en had hij misschien moeten vertrekken. Hij praatte met iedereen. Dat doe ik nu ook. Met je praten is makkelijk als je elke week in de basis staat, met iemand die ernaast staat, is dat heel wat moeilijker. Maar ik doe het toch. Zoniet krijg je een groep binnen de groep, een aantal misnoegden die wacht op het geschikte moment om te morren.”

Van wie is de volgende uitspraak : ‘Je voelt dat na een tijd spelers wel eens graag met een andere trainer werken. Vijf jaar is lang, misschien te lang voor één trainer bij een club’ ?

“Van mij zeker ?”

Hoe lang zit je hier al ?

“Zes jaar, ik had hier al weg moeten zijn ! Maar wie blijft hier over van mijn eerste jaar als trainer ? Deelkens, Verheyen en Ba. Toen ik die uitspraak deed, onder Houwaart, bleven spelers langer bij één club. Waarom weggaan als je je ergens goed voelt. Wat is het verschil tussen Westerlo of Lierse trainen ? Zolang trainer, bestuur, spelers het met elkaar vinden, is het oké. Zoniet moet je bij het bestuur vragen om een paar spelers weg te sturen. Doen ze dat niet, dan weet je dat jij aan de beurt bent.”

Zes jaar Westerlo : val je hier niet in slaap ?

“Belangrijk is dat je vooraf je doel kent en weet dat het haalbaar is. Wij hebben niet de ambitie om bij de eerste drie te eindigen.”

Vroeger was alles altijd beter. Liep er toen meer talent dan nu ?

“Je hebt nu ook talent. Utaka haalden we dit jaar opdat hij volgend jaar goed is. Zo’n Vanarwegen is een talent, maar twintig jaar geleden moest die op zijn leeftijd – negentien – al lang een vaste waarde zijn. Toen kreeg je als je wat kon op je zeventiende een kans. Omdat elke club maar drie buitenlanders mocht opstellen, moesten ze wel teruggrijpen naar jong talent om de kern aan te vullen.”

Waarom breken Belgische jongeren minder snel door ?

“Wij zijn te slim ! Ze geven hier voorrang aan de studies boven het voetbal. Elders gebeurt dat niet, waardoor die buitenlandse jongens op het voetbalvlak een flinke voorsprong hebben op hun Belgische leeftijdsgenoten.”

Als je naar de matchen kijkt, denk je dan wel eens : die hadden in mijn tijd niet mogen meedoen ?

“Vroeger, in de eerste jaren als trainer bij Aalst, toen ik de knop in mijn hoofd nog niet omgedraaid had. Denk ik af en toe nog wel eens : jonge, jonge ! Ik wéét dat het er niet makkelijker op geworden is. Omdat alles wordt uitgezonden op tv. Iedere fase wordt tien keer herhaald. In mijn tijd mochten we al eens twee, drie slechte wedstrijden na elkaar spelen, niemand die dat zag.”

Laten we eens terugkeren naar 1980 : het jaar van de wonderbaarlijke wederopstanding van de nationale ploeg.

“Alles begon met de terugkeer van Wilfried Van Moer en de zege in Schotland, waardoor we ons plaatsten. Plots had Guy Thys zijn team en zijn systeem gevonden. Winnen we die match niet, dan blijft Thys misschien nog een paar jaar puzzelen. Na Schotland is die trein vertrokken tot negentig. Tien jaar speelden we met bijna dezelfde mensen.”

Hebben jullie er met de nationale ploeg alles uitgehaald ?

“Ik ben ervan overtuigd dat we zonder het omkoopschandaal in 1984 dicht bij de Europese titel waren. Toen raakten we ineens onze hele verdediging kwijt, plus onze twee leiders : Meeuws, die onze buitenspelploeg leidde, en Gerets, die onze mentale leider was. Walter De-greef ging toen mee, Paul Lambrichts ook. Terwijl we voordien al vijf jaar onafgebroken met tien dezelfden speelden als er geen geblesseerden waren. Alleen op de linksback wisselde het al eens. In 84 waren we allemaal 26 tot 28, in onze topjaren. Goed ingespeeld op elkaar, mentaal sterk. Op volle sterkte had de pers ons in een favorietenrol geduwd, maar ik ben ervan overtuigd dat wij met die ploeg de druk aankonden. In 80 was er geen druk. Ik herinner me nog hoe we voor onze eerste match met open mond naar de warming-up van de Engelsen stonden te kijken. In 84 stond er een ploeg.”

Wat was Thys grootste verdienste ?

“Dat hij praatte. Met hem kon je een gesprek hebben.”

Behalve op het WK 90, toen hij je op de bank liet starten en je kwaad reageerde.

“Och, er vielen wat woorden, maar zoals gewoonlijk werd dat sterk overdreven als het uit mijn mond kwam. Al bij al viel dat WK goed mee voor mij. Bij de rust van de eerste match was het 0-0. Ik mocht invallen, we wonnen en ik bleef staan. Er zijn mensen die de ploeg van 90 de sterkste vonden. Ik vond dat die van 84 beter had moeten zijn. In 90 hadden we geen ploeg om de finale te halen, al verdienden we in tegenstelling tot 86 al onze wedstrijden te winnen.”

Je bent met 96 caps Belgisch recordhouder.

“Ik vond het elke keer een eer, van de eerste tot de laatste keer. Ook omdat we elkaar allemaal van binnen en van buiten kenden. Iedereen wist wat zijn taak was. Het verschil zag je bij Luc Millecamps wanneer we tegen Waregem speelden. Wij werden toen ook opgeroepen als we eens een paar wedstrijden slecht speelden in competitie. Maar we speelden wel. Nu zitten de Belgen in het buitenland vaak op de bank.”

Jij weigerde een transfer naar AC Milan.

“Als ik daar nu op terugkijk, had ik dat moeten proberen. Dat is de enige vraag waar ik nog mee zit. Had ik het daar ook sportief waar kunnen maken ? Dat houdt me sinds ik speler af ben wel eens bezig. Niet het geld, ook al kon ik ginder tien keer meer verdienen Wél de sportieve uitdaging. Zou ik er in de ploeg gestaan hebben ?”

Omdat jij niet wilde gaan, greep Club Brugge naast een gigantische transfer-som.

“Van Club mocht ik waarschijnlijk wel weg. Ik meen dat ze iets van 80 miljoen frank konden krijgen, toen was dat heel veel geld. Van enige druk om te gaan merkte ik niets, misschien omdat René Vandereycken toen vertrok naar Genua. Gaat René niet, dan doen ze tegen mij misschien moeilijk.”

In België won je alles, vaak meerdere keren. Verveelt dat niet ?

“Nee. Soms is het moeilijk om je weer op gang te trekken na een titel of als je geblesseerd bent. Mijn drijfveer was om ieder jaar een prestatie neer te zetten. Omdat iedereen dat verwachtte. Ik kon het me niet permitteren om er gewoon bij te lopen, terwijl iemand anders zich wel eens kon wegstoppen. Als ik minder speelde, lieten ze het duidelijk merken.

“Elke week riep de ene helft van het stadion ‘sterke Jan’, de andere helft ‘ouwe Jan’. Als je daar achteraf bij stilstaat, zo’n heel stadion dat naar één man roept, moet ik toch wel belangrijk geweest zijn.”

Heel je loopbaan stond je voorin.

“Ik heb nog overwogen om voor de verdediging te gaan spelen, maar ik was op mijn best in een doelgerichte positie. Daar incasseer je het meest, maar na een aantal jaar krijg je ook respect. Dan is het afgelopen met trekken en duwen, laten ze je ook de bal aannemen. Ik herinner me een halve finale van de beker tegen Lommel, waar ik over heel het veld mandekking kreeg van Jean-Claude Mukanya. Toen ik om hem te testen van de middencirkel naar de dug-out wandelde, wandelde hij gewoon achter me aan. Ik daagde nooit verdedigers uit, omdat ik wist dat ik daardoor meer trappen zou incasseren. Als je je tegenstanders met respect tegemoet treedt, krijg je niet altijd maar toch vaak respect terug. Zidane mag ook een bal aanpakken, hij wordt zelden getackeld voor hij de bal krijgt : dat is respect. Een jonge spits pakken ze steviger aan.”

Hoeveel vrienden houd je aan je carrière over ?

Marc Degryse en Franky Van der Elst. Op een dag belde een klein manneke aan mijn deur aan om een interview voor school te maken : Marc. Twee jaar later stond die plots in de kern en ontfermde ik me over hem. De reünies uit de periode Houwaart probeer ik niet te missen. Maar ik heb ook veel contact met Herman Helleputte, met wie ik nog bij Lierse speelde. De meeste trainers ken ik redelijk goed. Zo kan je al eens bijpraten. Want in België zijn er geen bijeenkomsten waar we eens kunnen praten over het vak, vragen hoe een collega problemen oplost waar je ook eens mee te maken krijgt. Dat mis ik wel eens. Op die manier zou je heel veel bijleren.”

Ben je graag trainer ?

“Ja. Het is anders dan als speler, je bent helemaal afhankelijk van resultaten. Maar ik doe het al twaalf jaar graag. Hoe kan ik nu zeggen of ik sta waar ik na zoveel tijd had willen staan ? Als je ziet dat Frank Rijkaard wordt ontslagen als trainer van Sparta Rotterdam in tweede klasse en vervolgens aan de slag kan bij Barcelona, heb je mensen nodig die je ergens brengen. Een trainer moet op de juiste plaats de goede mensen kennen.”

Die heb jij toch bij Club Brugge ?

(Grinnikt.) “Da’s voor een volgend verhaal.”

Afgesproken.

door Geert Foutré

‘Zonder het omkoopschandaal in 1984 waren we dicht bij de Europese titel.’

‘Op mijn zeventiende noemden ze me de nieuwe Cruijff. ‘

‘De grootste verdienste van Guy Thys ? Dat je met hem een gesprek kon hebben.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content