Marc Degryse heeft een voetbalboek geschreven waarin hij zijn ziel blootlegt en onbevangen zijn gedacht zegt, zoals het op de achterflap staat. Ga zitten en lees.

Het regent in Sint-Andries, waar Marc Degryse woont op een paar honderd meter van de plek waar hijdertig jaar geleden zijn professionele voetballoopbaan begon en ze in 2007 ook (als sportleider) beëindigde. Tegenwoordig is hij voetbalanalist (voor Het Laatste Nieuws, Foot Magazine en tv) en signeert hij zijn boek op de Antwerpse Boekenbeurs.

Een goed sportboek rond één man moet minstens drie van de volgende vier ingrediënten bevatten: een naam als trekker, het moet ook om iemand gaan die een verhaal te vertellen heeft én die ook bereid is dat te doen. En – last but not least – het moet vlot geschreven zijn. Met andere woorden: het moet lezen als een trein.

Het boek van Degryse bevat ze alle vier.

Het idee voor een boek werd hem bijna een jaar geleden aangereikt, met als aanleiding zijn nakende vijftigste verjaardag. Uiteindelijk werd de opzet twee jaar vervroegd.

“Ik heb wel beslist: als ik het doe, ga ik alles vertellen”, zegt Degryse, “en niet op de rem gaan staan. Niet dat ik het over seks, drugs en rock-‘n-roll wil hebben, dat laat ik aan anderen. Ik wou het vooral over mensen en de voetbalwereld op zich hebben, en wat ik daarvan vind. Wat moest ik verbergen? Het is niet zoals de omerta bij de wielrenners, dat je foute dingen doet en dan een heel ander verhaal naar buiten brengt.”

Hoeveel vrienden ben je al kwijt sinds de publicatie?

Marc Degryse: “Nog geen, maar men vindt over het algemeen wel dat ik klare wijn heb geschonken. De mensen die ik beschreven heb, zijn groot en wijs genoeg om te kunnen incasseren en te relativeren.”

Brutaler

Je zegt dat de voetbalwereld spectaculair veranderd is in die dertig jaar, maar in het boek beschrijf je ook dat je vindt dat het spelletje zelf niet fundamenteel veranderd is tegenover pakweg 1990, toen je een Europacupfinale speelde met Anderlecht.

“De basis, het spel, blijft hetzelfde. Toen werd er zelfs harder, brutaler gespeeld dan nu. Scheidsrechters grepen toen niet zo in als nu. De entourage is wel fundamenteel veranderd. Iedere wedstrijd in eerste, zelfs tweede klasse komt rechtstreeks op tv, vroeger kwam zelfs een halve finale van de Europabeker niet altijd rechtstreeks op tv. Het spel is ook sneller en technischer geworden. Vroeger was ik met mijn profiel de uitzondering, vandaag zijn de meeste spelers zo. Ik zou dus vandaag best opnieuw prof willen zijn. Financieel natuurlijk, maar ook sportief krijg je meer aandacht. Ik begrijp de spelers niet die de strijd aangaan met de pers die hen groot maakt. Andere sporten smeken om aandacht die ze niet krijgen, in het voetbal klaagt men over te veel aandacht. Dat snap ik niet. Je hebt een job waarbij je goed je brood verdient dankzij die aandacht.”

Erger jij je soms als je vandaag naar een gemiddelde Belgische competitiewedstrijd zit te kijken?

“Tot nu toe is het een flauw seizoen geweest, maar als ik zou neerkijken op wat nu gebeurt, zou ik echt een oude man zijn. Ik stoor me aan trainers of spelers die hun eigen carrière te vaak aanhalen.”

Heb je als analist een knop moeten omdraaien?

“Neen, ik ben er zomaar ingerold via Tom Coninx.Ik ben er nooit aan begonnen met het idee dat ik voortaan dát zou doen. Ik heb wel snel beseft dat het belangrijk is dat je de dingen benoemt zoals je ze ziet en niet met de handrem op praat omdat je mensen goed kent of omdat je bij een club een verleden hebt. Ik hoor weleens dat ik nogal scherp ben, maar ik zoek geen mensen, ik probeer te beoordelen wat ik zie. Behalve een sms’je van Francky Dury en van Wesley Sonck heb ik nooit reacties gehad.”

Trainers klagen weleens over andere trainers die op tv commentaar geven, en onlangs woedde in Frankrijk een hevig debat over de macht van de tv-analisten.

“Trainers die nog actief trainen én analist zijn, dat vind ik gevaarlijk, omdat je jouw collega gaat beoordelen. Ik vind dat niet zo verstandig. Champions Leaguewedstrijden van een buitenlandse ploeg becommentariëren kan nog net, maar je kunt geen twee petjes tegelijk dragen.”

Sportleider

Ben je graag analist?

“Ja. Ik ben blij dat ik dit mag doen. Ik doe het graag, en als ik de stress zie bij trainers en bestuurslui die niet alles in de hand hebben, denk ik: zo slecht heb ik het niet. Als voetballer heb je gewoon géén druk.”

De spelers van Anderlecht die vorige week op PSG aan de aftrap kwamen, zullen dat wel anders ervaren hebben.

“Dat denk ik niet. Zelf heb ik nooit druk of angst gevoeld, of voor een belangrijke wedstrijd wakker gelegen of me zorgen gemaakt. Recent zag ik de spelers van Anderlecht wél in de eerste helft van Anderlecht-Lierse met angst spelen. Dat verbaasde me, en het verbaasde John van den Brom ook.”

Als ik je zo hoor, is dit een job die je tot je zestigste doet.

“Dat dacht ik ook toen ik sportleider werd bij Club. (lacht) Maar vier jaar later was ik weg. Je moet doen waar je voor aangenomen bent en dat is tot eind dit seizoen analyses maken. Daarna zien we wel weer. Ik zoek niets nieuws.”

Maar in je boek geef je wél aan dat je het nog eens zou durven te proberen als sportleider.

“Nu sta ik aan de zijlijn. Als analist mis je de betrokkenheid, de zeges, het samen winnen. Voor die extreme vreugdemomenten zou ik het wel nog eens willen doen. Ik blijf een sportman. Maar het zou dan wel moeten in een structuur met korte lijnen en duidelijke afspraken.”

Een club als Lokeren, bijvoorbeeld.

“Zoiets. Bij Kortrijk, waar ik mee gepraat heb, zouden het ook korte lijnen geweest zijn, met Jean-Marc Degryse.”

Heeft je sportleiderschap bij Club je beschadigd?

“Het is niet zo dat ik daar voor de rest van mijn leven een duw heb gekregen waarvan ik nooit herstel. De lat lag toen zo hoog dat het niet meer realistisch was. Kijk naar wat er toen gepresteerd is en wat er daarna is gekomen. Ik wil niet alle pluimen op mijn hoed steken, maar dat zijn wel de feiten. Uiteindelijk ben ik weggegaan omdat ik geen vertrouwen meer kreeg van de mensen die me mijn kans gegeven hebben.”

Wat heb je eruit geleerd?

“Dat je vooraf betere afspraken moet maken, dat de verantwoordelijkheden goed afgelijnd moeten zijn. Maar als je voor het eerst die kans krijgt, heb je niet veel te eisen. Ik dacht: ik laat het zo evolueren dat ik door prestaties geleidelijk sterker word. Maar in plaats van sterker werd ik zwakker.”

Uli Hoeness zei dat de grootste stap het onbezorgde leven opgeven is voor een druk bestaan waarin je geen ander leven meer hebt. Heb jij het onderschat?

“Onderschat is een zwaar woord. Ik was wel verrast dat het zo veel inhield. Het is ook zwaar. Ik hoorde vorige week nog van de vrouw van Gunther Jacob dat hij nooit thuis is. Je hebt geen sociaal leven, de telefoon staat niet stil en als je hem afzet, doe je je job niet. Je moet zeven dagen op zeven bereikbaar zijn. Ik werd overal bij betrokken, ook bij beslissingen die niets met sport te maken hadden, zodat ik me vaak afvroeg: wat zit ik hier te doen? Wanneer het toch over voetbal ging, merkte ik dat het geen dialoog was.”

Zoals toen je Dante bij Charleroi – vandaag bij Bayern en het Braziliaanse team – opmerkte en Filips Dhondt vroeg: ‘Vind jij die nu zo goed?’

“Ik denk wel dat er ook clubs zijn waar de technische mensen met rust gelaten worden.”

Zelfkritisch

Je hebt bij Club dingen gedaan waar je niet achter stond: je vriend Ceulemans was niet jouw keuze, jij wou Vandereycken.

“Uiteindelijk is het toch de voorzitter die beslist. Michel D’Hooghe wou Jan Ceulemans en niemand anders, ook al was die niet vrij. Ik probeerde Jan zo veel mogelijk te helpen. De bestuurskamer en de trainerskamer, dat waren twee verschillende werelden.”

Hoe moeilijk is het voor ex-voetbalmensen om te praten met bestuurders die niet gevoetbald hebben?

“Héél moeilijk. Dat is praten tegen een muur. Je gelooft dat je die mensen dingen duidelijk kunt maken, maar vaak snappen ze het echt niet. Zelfs al staan ze naar de training te kijken, dan weten ze nog niet altijd wat ze zien.”

Je hebt je niet verzet toen je vriend Ceulemans ontslagen werd.

“Het was een hectische dag: ik kreeg de opdracht tegen ’s avonds een andere trainer te zoeken en ik ben daarin meegegaan. Dat zijn momenten waarop je bij een herkansing misschien anders zou reageren.”

Kun je straks nog met D’Hooghe samenzitten?

“Zoals ik hem ken, niet. Ik denk dat hij nu heel kwaad is, maar ik vind niet dat hij dat moet zijn. Ik ben niet rancuneus.”

Ben jij zelfkritisch?

“Toch wel. Ik heb zaken gedaan die niet goed uitpakten, zoals de transfer van Koen Daerden, die we té duur betaald hebben als opvolger van Gert Verheyen.”

Het is niet altijd gemakkelijk te zien wat later evident lijkt, ook al kom je uit het voetbal. In jouw tijd waren Lombaerts en De Sutter reserven bij de reserven.

“Dat klopt, maar als je die naar de kern wilt doorschuiven, moet je ingaan tegen de mening van de trainer van de reserven, Cedo Janevski,die dat anders zag. Maar het klopt dat ik op dat moment niet speciaal geloofde in Nicolas Lombaerts. We gaven andere jongens kansen die het achteraf niet gemaakt hebben, maar die toen verder stonden.”

Had je veel inspraak in de transfers?

“Er zijn er zeventien gebeurd in vier jaar tijd. Transfers doen in die tijd was eerst saneren. Bijna vier miljoen kwamen we ieder jaar te kort. Dat moest je opvangen met verkopen en Champions League spelen. We hebben twee keer in vier jaar Champions League gespeeld. Toen ik wegging, stond de rekening op positief.”

Van Gaal en Cruijff

Een fantastisch verhaal is hoe jij onbewust PSV aan Romario geholpen hebt. PSV ving bij Club bot voor jou in 1988. Club wilde eerst de topschutter van het olympisch toernooi halen en PSV dacht: als die nog beter is dan Degryse, moeten wij die halen. Waarop zij uitvisten dat het om Romario zou gaan, terwijl Club Farina haalde. Maar het slot van het verhaal was dat PSV jou niet meer nodig had en je pas veel later dan je had gewild naar het buitenland zou gaan.

“Dat klopt. Ik wou na dat fantastisch jaar in 1988 absoluut weg, naar PSV. Toen ik er in 1996 dan toch belandde, was dat het eerste verhaal dat ze me vertelden, terwijl ze bij Club nog bleven ontkennen dat ze ooit met PSV gepraat hadden toen ik er al sportleider was.”

Je vindt ook dat je twintig interlands meer had kunnen spelen. Vooral door Michel D’Hooghe, schrijf je, die aan Van Moer suggereerde je niet te selecteren. Ben je daar zeker van?

“Als toenmalig bondscoach Wilfried Van Moer – die me dat later vertelde – liegt, dan lieg ik ook.”

Dick Advocaat was, zo lezen we, de beste trainer met wie je gewerkt hebt?

“Op basis van zijn palmares staat hij boven de anderen. Met Johan Boskamp en met Henk Houwaart had ik een betere band, maar de manier waarop Dick Advocaat een ploeg neerzette en organiseerde, dat was top.”

Met welke trainer had je graag nog eens gewerkt?

“Ik had Louis van Gaal wel willen meemaken. Hij is nog eens komen kijken naar Anderlecht, maar toen was ik al te oud. Toen we met Anderlecht Barcelona klopten, kwam Tonny Bruins Slot me bekijken. Werken met Johan Cruijff leek me wel iets.”

Je noemt alleen maar Nederlanders en niet Mourinho.

“Ik denk dat je onder Louis van Gaal en José Mourinho wel een betere speler wordt, ongeacht hun relatie met de pers.”

Geldt dat ook niet voor René Vandereycken?

“Die is wel heel extreem, maar uiteindelijk is het jammer dat je die in het vak niet meer hoort.”

Zou je hem nog een kans willen geven als je nog eens sportleider wordt?

“Dat zeg ik niet. Maar ik zou wel nog eens met hem over voetbal willen praten.”

Kon je met Sollied praten over voetbal?

“Natuurlijk. Met Trond kun je over alles praten.”

Jij bent, getuige de verhalen in je boek, een van de weinigen die over zijn alcoholgebruik praten en achteraf niet vragen om die passage te schrappen.

“Toen ik nog bij Gent speelde, zei ik: dit wordt een trainer in een grote club in een grote competitie. Dat is er niet van gekomen en daar is een reden voor. Ik schrijf die anekdotes niet om hem neer te halen, maar om uit te leggen dat ik begrijp waarom hij het niet heeft kunnen maken bij een Spaanse of Engelse topclub.”

Praat hij nog tegen je als je hem tegenkomt?

“Ja. Trond staat daarboven.”

De broers Hazard

Zijn er spelers die je in België bekoren?

“Op dit moment is het niet vet, maar er is de voorbije jaren zo veel talent naar het buitenland vertrokken. Als je dat allemaal optelt en afweegt aan de resultaten van de Belgische topclubs de laatste jaren, werkt RC Genk het best. Vergeleken met de traditionele grote drie steekt Genk erboven uit, ook internationaal: zo veel verkocht, toch kampioen geworden, Champions League gespeeld… Mario Been doet het goed: aangename mens, goede trainer. Hij is duidelijk – positief als het kan, kritisch als het moet – hij laat zijn ploeg verzorgd voetballen, past naadloos nieuwe spelers in én haalt resultaat.”

Batshuayi gaat snel de top halen, schrijf je.

Michy Batshuayi en Thorgan Hazard hebben getoond dat ze een carrière hoger dan de Belgische competitie gaan maken. Als ik hen afweeg tegenover Christian Benteke en Romelu Lukaku zijn ze, gezien hun leeftijd, completer. Batshuayi heeft alles. De vraag is: hoe zit het in zijn hoofd? Wil hij even hard werken als die andere twee jongens? Want Benteke en Lukaku werken wel heel hard om beter te worden.”

Zou jij Batshuayi meenemen naar Brazilië?

“Zeker. Twee echte spitsen is te weinig. Laat dan liever een extra verdediger thuis.”

Luistert Wilmots naar jou?

(snel) “Neen.”

Je speelde nog met hem op twee WK’s. Heeft hij je verrast met zijn ontwikkeling als trainer?

“Toen we samen bij de nationale ploeg zaten, zag je nog geen trainer in hem, toen was hij vooral met zichzelf bezig. Pas bij Schalke is hij een leider geworden. Als er andere leiders zijn, moet je in de wachtkamer gaan zitten als je zelf leider wil worden. Dat ze nu maar leider worden bij Anderlecht, zij die dat in zich hebben. Nu krijgen ze de kans.”

Naar welke Belgische speler kijk je het meest uit op het WK?

“Ik hoop dat Eden Hazard echt ontploft. Hij moet iets meer van zijn broer hebben, Eden straalt die drive van Thorgan iets minder uit. Het gaat te makkelijk voor hem, hij is te goed. Toch haalt hij er op dit moment niet het maximale uit, ook niet bij de Rode Duivels. Het is veel te weinig in beslissende wedstrijden, ook qua goals. Er zit gewoon zo veel meer in. Daar moeten ze hem iedere dag op wijzen. Anders gaat het er niet uitkomen.”?

DOOR GEERT FOUTRÉ – BEELDEN: KOEN BAUTERS

“Door Michel D’Hooghe heb ik veel interlands gemist.”

“Alcohol heeft een grote carrière voor Trond Sollied in de weg gestaan.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content