Roger Lukaku, vader van Anderlechtspeler Romelu, stond tot zijn 41e in de spits. ‘Na de eerste training stonden er bij Ekeren twee over te geven.’ Een interview over een Oude Krijger & het Jonge Geweld.

R oger Lukaku is 43, maar af en toe voetbalt hij nog eens in Sint-Agatha Berchem, met de veteranen van de Congolese gemeenschap uit Brussel tegen die van Bergen, Luik, Antwerpen of Brussel zelf. Zijn carrière in België begon hij op 23-jarige leeftijd en hij beëindigde ze vorig jaar pas, op zijn 41e. Zijn naam maakte hij – net als zijn zoon Romelu nu bij Anderlecht – in de spits.

“Maar ik speel als centrale middenvelder nu, niet meer in de aanval,” zegt Roger Lukaku, “want in de aanval moet je altijd creativiteit tonen om het verschil te maken, om over de tegenstander te raken en op mijn leeftijd is dat wat geforceerd. Ik had nochtans de techniek, maar wat ik altijd gemist heb, is de snelheid. Romelu is daar anders in, die is heel snel.”

Wat herken je van jezelf in hem?

Roger Lukaku: “Ik herken mij in het doelpunt dat hij tegen Zulte Waregem heeft gemaakt. Zo heb ik vaak gescoord: Boussoufa zet voor en hij duikt naar de eerste paal om de bal een klein beetje te deviëren. Dat zijn heel moeilijke ballen voor de keeper. Ik heb jaren gewerkt om dat goed te beheersen. Daarom zeg ik hem: bij elke voorzet, tu dois couper le trajectoire. Negentig procent kans dat hij binnen gaat. Hij is nog jong, hij zal het wel leren met de tijd. Net als kopduels winnen. Hij verliest er nog te veel. Ik was heel sterk met het hoofd. Ik won negentig procent van mijn kopduels. Heel sterk was ik daarop. Romelu is daar nog niet zo goed in. Maar voor ík dat bereikte, heb ik er véél aan gewerkt, hé. Romelu’s lengte is een valstrik, hé. Als je groot bent, denk je dat je de bal wel zal hebben zonder te springen. Hij moet aan zijn timing werken, die is nog niet goed. Maar ik heb hem nu hij bij de A-kern meedoet toch al enkele kopduels zien winnen.”

Een van je trainers, Stany Gzil, die je bij Ekeren had, zei: ‘In de tijd van Lukaku moest je nog kunnen voetballen als spits, want er liep veel kwaliteit rond.’

“Ja, ik was nog de slechtste niet. Ik stond geregeld bij de beste vier aanvallers uit de competitie en ik speelde dan nog bij een kleine club. Het was de tijd van Wilmots en Goossens bij Standard, Eijkelkamp en Amokachi bij Club Brugge en Nilis, Bosman en Degryse bij Anderlecht. Grote voetballers, hé.

“Maar bij Gzil moest je wel lópen, hoor. Ik herinner me zijn eerste training bij Ekeren: nadien waren er twee spelers die stonden over te geven.”

Je had door je gestalte specifieke kwaliteiten die elke trainer wel in zijn aanval wou. Een snelle spits ernaast en je had een complementair duo. Een grote troef.

“Zo heb ik vaak gespeeld. Bij Seraing met of Edmilson of Wamberto rond mij. Bij Ekeren was het Tahamata, Hofmans of Radzinski. Bij Boom was het Wurrie. Ik was een typische pivot, ik hield de bal bij of ik devieerde en anderen profiteerden daarvan. Een verdediger ging mij de bal niet vaak uit de voeten halen. Romelu is een betere voetballer dan ik. Hij gaat links en rechts de bal zoeken – ik zie hem niet vaak wachten op de bal, hij neemt meer deel aan het spel. Als hij gelanceerd is, is hij bovendien heel, heel snel. Hij kan gerust twee, drie meter achter de verdediger vertrekken.”

Wie was de beste met wie je samenspeelde?

“Edmilson, bij Seraing denk ik. Die kon veel: assists geven, scoren … Wamberto was ook niet slecht. Maar wie indruk op mij heeft gemaakt, was Gunther Hofmans bij Ekeren. Iemand rond wie niet veel ruchtbaarheid gemaakt werd, maar elk jaar scoorde hij er wel vijftien of zestien. Radzinski zat toen nog vaak op de bank omdat Tahamata speelde. Pas toen ik naar Turkije vertrok, kwam hij meer in de ploeg.”

60.000 man

Je ging naar Gençlerbirligi. Dat was de enige keer dat je buiten België ging voetballen.

“Ik ben alleen vertrokken, mijn vrouw en kinderen bleven in België. We trainden maar één keer,’s avonds, dus de hele dag verveelde ik mij. Op den duur verloor ik de moed. Nochtans speelde ik bijna alles, behalve de laatste wedstrijden. Ik had geen zin meer om te blijven. Wat ik heb doorgemaakt toen ik voor de eerste keer naar België kwam, heb ik daar opnieuw doorgemaakt.”

Hoe zwaar was je eerste kennismaking met Boom?

“Ik heb er twee jaar over gedaan om mij aan te passen. Ik was de grootste speler van Congo, ik speelde elke week voor 60.000 man. Bij Boom zat bijna niemand. ( lacht) De pech was dat het winter was en ik was alleen, terwijl ik in Congo nog thuis woonde. Anderhalf jaar heb ik bij de reserven gespeeld. Dat was zwaar. Op een gegeven moment heb ik zelfs gevraagd om terug naar Afrika te mogen. Ik kon namelijk in Ivoorkust gaan voetballen voor dezelfde ploeg als Yekini. Maar de voorzitter had voor mij betaald en wilde mij niet laten vertrekken.”

En toen speelde je een opgemerkte eindronde.

“Het was dat jaar: ça passe ou ça casse. Maar het liep enórm in die eindronde. Aaah!”

Vind je het een gemis dat je nooit bij een topploeg hebt gespeeld?

“Normaal had ik na Boom naar Standard moeten gaan in plaats van naar Seraing. Eerst hingen Toulouse, Lens en Metz rond mij, maar toen dat niet doorging, zou ik naar Standard gaan. Het was of ik of Aurelio Vidmar. Nog niet zo lang geleden heb ik vernomen dat de grote baas van Standard erop stond dat het Vidmar zou worden. Mijn makelaar in die tijd, Paul Stefani, verzekerde mij dat alles geregeld was met Standard. Maar ik kwam toch bij Seraing terecht. Ze hadden Boom veel geld betaald, maar … Seraing of Standard, dat was toch niet hetzelfde. De ene een goede middenmoter, de andere een grote club. Als ik één jaar langer bij Seraing was gebleven, was ik alsnog bij Standard terechtgekomen na hun faillissement, zoals Wamberto en Edmilson. Maar ik zat toen bij Ekeren.”

‘Niet met mij!’

Toen je terugkeerde uit Turkije en voor KV Mechelen ging spelen, was je vaak geblesseerd. Er scheen een probleem te zijn omdat je je eigen dokter en kinesisten raadpleegde buiten de club om, waardoor ze je contract verbraken.

“Ach, ze zochten een reden. Elke dinsdag hadden we la technique de course. De dag erna voelde ik altijd pijn. Mijn spieren wilden niet mee. Als ik dat signaleerde, kreeg ik te horen dat ik niet meer wilde werken, niet fris meer was.

“Kijk, alleen als het goed draait, krijg je al het goede van de wereld te horen. Daarom zeg ik aan mijn kinderen dat ze geluk hebben dat ík er ben: ze krijgen ook het minder goede te horen. Zelf heb ik ook fouten gemaakt in mijn carrière. Toen ik naar Turkije vertrok, heb ik voor drie jaar getekend, maar ik ben vroeger vertrokken omdat de omgeving mij niet beviel. Vandaag zou ik drie jaar blijven en dan kon ik uit het voetbal stappen. Zonder zorgen. Ik zou genoeg verdiend hebben. Maar ik wou na één jaar per se terug naar België. Bij Mechelen lukte het niet door fysieke problemen, maar ze speelden de eindronde en Oostende, waar ik daarna naartoe ging, degradeerde. Van Wijk was toen trainer, maar ze hadden die niet aan de deur mogen zetten en vervangen door Jean-Marie Pfaff. We gaan Pfaff niet bekritiseren, maar hij is wie hij is, hé. Maar om een conflict met hem te hebben, moest je echt tot de bodem geraakt zijn. Veel te vriendelijk.”

In ‘de Pfaffs’ was hij nochtans niet altijd zo vriendelijk: een zwarte die in de hoteltuin aan het werken was, kreeg een trap onder zijn kont en een denigrerende opmerking op de koop toe.

“Heb ik gezien, ja. ( tot zijn vrouw: herinner je je dat nog?)

“Maar het is Jean-Marie Pfaff, hé. Ik geloof niet dat hij een racist is. Als hij zoiets gedaan of gezegd heeft, ís hij daarom dan ook zo? Persoonlijk denk ik van niet. Hij heeft het zich waarschijnlijk niet gerealiseerd.”

Voor een supporter die je bij KGR Katelijne aan de zijlijn stond uit te schelden was je minder vergevingsgezind. Hij wou gaan lopen, maar je sprong na de wedstrijd over de reclamepanelen en je had hem bij zijn lurven. Iedereen op de club was verrast door je reactie.

“Ja, maar dat was un vrai con. ( lachje) Ik denk dat díé geen zwarten meer gaat beledigen.”

Ze hebben hem daarna in ieder geval nooit meer teruggezien.

“Zulke dingen doe ik normaal niet, maar dit ging te ver. Zijn zoon speelde in die wedstrijd op mij. Bij elk duel beledigde die vader mij. Zijn zoon zei mij telkens dat ik niet naar hem moest luisteren. Maar ik wist niet dat het zijn vader was. Dus ik zei bij mijzelf: die pak ik aan na de match. Vandaar.”

Heb je in je carrière veel met racisme te maken gekregen?

( aarzelt) “Ik ga niet beginnen over supporters die dingen riepen of gebaren maakten tegen mij. Dat bestaat overal. Ook in het voetbal van vandaag nog en dat begrijp ik niet. Vorige week speelt onze jongste, Jordan, op Lokeren en er staat hem een groepje ouders te beledigen voor sale noir en wat nog allemaal. Maar wat mij nog het meest choqueerde, is dat de trainer het gehoord moet hebben en daar de scheidsrechter niet op wees. Terwijl het dáár begint. De scheids moet de wedstrijd stoppen en die ouders zijn hun plaats kwijt. Voilà. Als hun zoon opgroeit, beledigt hij dan toch ook anderen? Mijn zoon had hen geantwoord en de trainer had hem gezegd dat hij moest kalmeren. Hoe kan hij nu in zulke omstandigheden kalm blijven?! Ze hebben geluk dat ik er zelf niet bij was. Ik wacht op de terugmatch op Anderlecht en …”

Zijn vrouw, Adolphine, onderbreekt: “Het is ook eens gebeurd bij een wedstrijd met de -17. Ze riepen weer zulke zaken in het Nederlands en ze wisten niet dat hij het begreep, tot hij zich omdraaide en met hen begon te praten. ‘Waarom spreek jij Nederlands?'”

Roger Lukaku: “Tegen AA Gent was het. Hij had vier keer gescoord en hij draaide zich om en antwoordde hen.” ( lacht)

Adolphine: “‘Omdat ik in België geboren ben’, antwoordde hij.” ( lacht)

Roger Lukaku: “Toen mijn zoon vertelde van wat er op Lokeren gebeurd was, was ik er het hart van in. Als ik hen zie op de terugmatch, ga ik hen erop aanspreken, ook al beledigen ze hem niet meer. ( streng) Want je doet zoiets níét! Ik liet dat ook niet gebeuren toen ik nog jong was. Ik heb bij Seraing op training nog neus aan neus gestaan met Karagiannis omdat hij met mij lachte. Ik aanvaardde dat niet. ( streng) Niet met mij!”

Serieus blijven

Als Oostende op verplaatsing speelde in tweede klasse, kwamen ze je met de bus onderweg oppikken en afzetten, terwijl je er bij Ath, in provinciale nota bene, geen enkele moeite mee had om vier keer peer week een kilometer of honderd te rijden via de Brusselse ring dan nog om te gaan trainen. Vanwaar dat verschil?

“Menselijke relaties zijn soms belangrijker dan geld. Bij clubs als Mechelen of Oostende voelde ik minder warmte, minder communicatie. Dat is het verschil. Daarom spelen mijn kinderen ook bij Anderlecht: ik heb lang kunnen praten met hen omdat ze open stonden voor discussie. Bij Ath was dat hetzelfde: ik kwam er Georges Heylens van bij Seraing weer tegen, met wie ik altijd graag samengewerkt heb. We hebben ook moeilijke momenten gekend, maar hij heeft mij dingen doen begrijpen. De jongeren hadden respect voor de ouderen, we werden kampioen, dat werd een familie, maar na één seizoen kreeg de club financiële problemen.”

Je was, vonden ze bij je provinciale clubs, wel altijd heel serieus ten opzichte van de mentaliteit bij de jongeren die zich kwamen amuseren en dat leidde soms tot wrijvingen.

“Matchen in provinciale speel je niet op techniek, dat is lopen van begin tot eind, en je komt toch om te winnen, niet om je te amuseren?! Dat enerveert mij wat. Aan de andere kant van het veld, de tegenstander, die amuseert zich ook niet, hé?”

Maar dat je dat volhoudt tot je 40e!

“Uit verveling. Ik had niets anders te doen. Nu houd ik me met mijn kinderen bezig, maar daarvoor waren de zondagen lastig. Ik kon niet thuis blijven zitten, ik móést spelen, want ik ben daarin opgegroeid. Ik heb een fitnessabonnement, maar dat is niet hetzelfde.”

Je hebt door blessures niet echt een officiële laatste afscheidswedstrijd gekregen. Had je geen mooier einde verdiend dan dat?

“Och, dat is niet belangrijk. Heb ik zelfs nog niet aan gedacht. Je kan niet met spijt leven, anders ga je niet vooruit. Wat mij meer pijn deed, is dat Katelijne dat jaar naar derde provinciale is gezakt en ik geblesseerd raakte, waardoor ik niet meer terug geweest ben.”

Old soldiers never die, they just fade away.

“Maar ik kom terug in het voetbal. Ik ga proberen als spelersmakelaar te werken. We gaan een club oprichten in Congo en als ik mijn licentie heb, ga ik proberen samen te werken met de Henrotays. De fouten die ik in mijn carrière gemaakt heb, maken mij nu sterker om mijn kinderen bij te staan.”

door raoul de groote

Je voetbalt toch niet om je te amuseren?!

Om een conflict met Pfaff te hebben, moest je echt tot de bodem geraakt zijn.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content