Zaterdag trekt René Trost met Lierse naar Anderlecht. Wat gaat er dag na dag om in het hoofd van een trainer die 1 op 27 heeft ? Een monoloog.

R ené Trost : “Elke dag rijd ik van Kerkrade naar Lier en weer terug. Dat is 260 kilometer per dag. Voor alle duidelijkheid : ik word niet per kilometer betaald. Eén enkele keer ben ik in Kessel blijven slapen, op een bank in het spelershome.

“Na de zoveelste nederlaag is dat geen prettige rit. Toen we in de competitie de belangrijke match tegen Beveren verloren, kwam ik om halftwee thuis aan. Eerst heb ik nog eens de videoband bekeken. Dan ging ik naar bed, maar ik heb die nacht geen oog dichtgedaan. Je hersenen blijven doorwerken, je kent dat.

“Toch voelde ik me niet slecht toen ik de volgende ochtend om acht uur weer naar Lier vertrok. Om tien uur begon hier de G-dag, een voetbaltoernooi voor gehandicapten met twintig ploegen, tot zeven uur ’s avonds. Die ervaring deed me goed. Ik had ook beloofd dat alle spelers er zouden zijn, wat er ook gebeurde. Geen ogenblik heb ik overwogen om forfait te geven. Waarom zou ik ? Ik had die mensen beloofd dat we mee zouden helpen. Zij mogen niet lijden onder het feit dat ik toevallig een match verloren heb. Met dat soort activiteiten kweek je veel goodwill. In Nederland doet iedereen dat. Vijftien keer werd het ginder georganiseerd, vijftien keer was ik er. Daardoor wist ik vooraf hoeveel plezier die mannekes hebben, maar ook hoeveel plezier je daar zelf ook aan hebt. Ook na een nederlaag steken zij de armen omhoog wanneer de scheidsrechter affluit, want zij hebben een leuke match gehad. Dat zet je weer met beide voeten op de grond. Dan vraag je je af : is dat nou ellende, wat ik als trainer bij Lierse meemaak ? Wat stelt dat eigenlijk voor ? Stel dat het zaterdag helemaal verkeerd was gelopen, dan nog was ik zondagochtend voor die mannen gekomen en had pas nadien mijn ontslag gegeven.”

Time-out

René Trost : “Die zondagavond bedacht ik dat het goed zou zijn om eens een paar dagen alles te evalueren. Niet alleen om mezelf op te laden, maar ook om te zien of ik nog wel in staat ben om die situatie te keren. Want laten we eerlijk zijn : menige trainer was in mijn situatie al ontslagen.

“Ik was op een punt beland waarop ik besefte : in mijn hart ga ik gewoon door, maar mijn hoofd zegt dat ik ook eens mijn verstand moet gebruiken. Daarom nam ik voor mezelf een time-out, om zelf even na te denken, erover te praten met mijn naaste mensen. Om aan het bestuur te vragen : wat vinden jullie daar nou van ? Na die gesprekken voelde ik dat ik het wéér allemaal aankon. Ik besliste dat ik me hier toch weer honderd procent achter kan zetten om toch het onmogelijke mogelijk te maken. Voor mezelf ben ik wel aan een soort eindronde begonnen. Binnen dit en een aantal weken wil ik een verandering ten goede zien. Ik heb niets opgedragen gekregen vanwege het bestuur, maar na een week of vier moet ik hier wel het gevoel hebben dat ik in januari na de uitmatch op Sint-Truiden had (wijst op een foto in het spelershome, met een juichende bank na het behaalde gelijkspel in januari, nvdr). Heb ik dat niet, dan moeten we weer samen zitten en conclusies trekken. Ik heb echt niet overwogen om te stoppen, maar ik ben ook niet iemand die wacht tot hij ontslagen wordt om te profiteren van de uitbetaling van nog drie jaar contract.

“Ik had die twee dagen echt nodig, maar het is niet zo dat ik twee dagen ging uitwaaien aan zee, met de telefoon uitgeschakeld. Vijf kilometer verder even met de hond gaan wandelen helpt ook, ook voor de hond (lacht). Net wanneer het slecht gaat, vind ik dat ik nog vaker hier moet zijn dan anders. De eerste van die twee dagen, was ik hier weer voor de training van wie tegen Beveren niet had gespeeld. Daarna had ik behoorlijk wat lange, goeie gesprekken. Dinsdag was er gewoon twee keer training.

“In mijn hoofd ben ik bijna nooit helemaal vrij. Dat gebeurt alleen op vakantie. Dit seizoen had ik twee echte vrije dagen, plus de jaarlijkse vakantie.”

Hugo Camps

René Trost : “Of ik dit nog lang volhoud ? Eerlijk : ik heb het me nog geen seconde beklaagd dat ik bij Lierse zit. Heel lang worstelde ik met de vraag of ik assistent zou blijven bij Roda waar ik al jaren zat en een contract voor het leven had, dan wel hoofdtrainer worden. Bijna twee jaar lang duurde die innerlijke strijd : zekerheid of onzekerheid, kon ik al die druk aan die op me af zou komen ? Zou ik er ziek van worden ? Val ik door de mand als coach of als mens ? Die vier maanden bij Patro Maasmechelen en die acht moeilijke maanden bij Lierse hebben me overtuigd dat ik dit aankan. Ik ben er nog steeds trots op dat ik trainer van Lierse ben, ik durf overal met opgeheven hoofd met een jakje van de club rondlopen. Ik ga me niet ergens in een hoekje zetten om niet uitgelachen te worden. Als ik morgen ergens naar een match ga, ga ik gewoon in de kantine een kop koffie drinken en een worst eten. Onlangs was ik met mijn vrouw op Zulte Waregem toen ik achter mij over mij hoor roepen : ‘Hé, daar heb je de trainer van Lierse, dat is toch een arme kerel.’ Fantastisch vond ik dat ! Daar kan ik me niet kwaad in maken. Sterker nog : dan ga ik naar mensen toe en zeg : ‘Ja, het gaat niet zo best met me.’

“Ik heb niet eens de behoefte om me te verdedigen. Waarom zou ik ? Wij weten waar we voor staan, wat er speelt. Misschien vindt de buitenwacht iets anders, maar wat maakt dat uit, als wij weten waarmee we bezig zijn. Misschien verdedig je je wanneer je je als trainer intern bedreigd voelt, als je de twijfel van het bestuur voelt, maar dat is dus absoluut niet het geval.

“Ik lees ook in de krant dat dit de slechtste prestatie van een eersteklasser is in 26 jaar, dat niemand in Europa slechter doet. Elke dag lees ik drie kranten en kijk ik op het internet omdat ik wil weten wat er leeft. Ik lees wat Hugo Camps over mij en Lierse schrijft. Als je sommige dingen zwart-wit ziet, klopt er iets van, kan je daar dingen voor jezelf uithalen. Als je alles geel-zwart ziet, erger je je natuurlijk. Ik probeer niet alles alleen zwart-geel, maar ook niet zwart-wit te bekijken. In mijn hart denk ik : klootzak, wat schrijf je daar nu ? Daarna probeer ik daar iets mee te doen, er even over na te denken. Het is niet allemaal onzin wat men schrijft.

“Schouderklopjes van collega-trainers na wéér een nederlaag heb ik niet nodig. Wel feliciteer ik na elke wedstrijd elke collega oprecht met zijn puntenwinst. Waarom zou ik kwaad moeten zijn op hem ? Zoals je met je collega’s omgaat, zal je zelf ook door hen behandeld worden. Met Francky Dury bijvoorbeeld klikt het heel erg. Toen we ginder gingen spelen, nodigde die me uit in het spelershome. Voor de wedstrijd ! Toen ik er aankwam, wachtte hij me op en bood me een kop koffie en een koek aan. Dan zaten we rustig wat te praten, terwijl onze spelers aan de opwarming bezig waren. Dat had ik nog nooit meegemaakt. Geweldig toch ? Je bent in de eerste plaats toch collega’s ? Je moet één ding beseffen als het je vandaag goed gaat : als het morgen minder loopt, vind je het fijn als mensen op dezelfde manier met je omgaan als tevoren.”

Avondje stappen

René Trost : “Of ik hier nog af en toe lol aan heb ? Ik vraag me wel eens af wat voor plezier Leo Theyskens hier nog aan heeft. Hij hoeft dit niet te doen. Dat hij blijft herhalen dat ik hier trainer blijf, vind ik nog steeds heel erg knap. Veel trainers worden voor veel minder ontslagen. Ik heb me wel eens afgevraagd wat mij hier nog overeind houdt. Het mirakel van vorig jaar speelt misschien mee, maar dat heeft ook maar een beperkte houdbaarheidsdatum.

“Ik héb nog een goeie relatie met het bestuur, met de spelers, met pers én supporters. Honderdvijftig meter is de afstand naar mijn auto na een wedstrijd. Op die afstand kom ik heel wat mensen tegen. Daar praat ik gewoon mee. Eén keer maar maakte ik me kwaad, toen een supporter zich afreageerde op een paar spelers. Dat vond ik niet terecht. Die mannen doen vreselijk hun best. Vorige week dinsdag had je ze moeten zien trainen ! Zo enthousiast ! Het werk was af, maar toen ik hen naar binnen wilde sturen, smeekten ze me om nog even door te gaan. Terwijl je in onze situatie verwacht dat ze na een training niet snel genoeg in de auto kunnen zitten. Op zo’n moment weet ik : die zijn nog niet dood, er is nog iets. Of ik zet voor de training twee namen per positie op het bord, geef de twee keepers elk een pen met een andere kleur en zeg : maak zelf eens een team, kies één voor één een speler per plaats. Pittig matchke, hoor. Na afloop doken de elf winnaars hand in hand juichend op hun buik over het gras naar de paar supporters.

“Uit dat soort dingen haal ik zelf energie. Voor een paar weken zijn we met zijn allen een avondje gaan stappen in Leuven. Vooraf vroeg ik me af of we dat wel moesten doen. Maar het was een leuke avond, op het einde liep Bob Peeters arm in arm met Marko Andic. Dan merk je dat in zo’n ontspannen sfeer dingen uitgepraat kunnen worden, die anders misschien waren blijven hangen.

“Leer ik hieruit veel over mezelf ? In feite niet. Behalve dat ik niet alleen bestand blijk tegen de druk van het trainersvak maar dat ik hier ook mezelf kan zijn. Mijn manier van omgaan met mensen verandert niet naarmate de situatie op het veld wijzigt. Moet ik Mario Verheyen uitschelden omdat hij een voorzet in eigen doel kopt ? Dat is ook het nadeel dat ik wel eens heb : als je zo in mekaar steekt, wordt wel eens gezegd : hij is niet hard genoeg. Dat is onzin. Je moet hard kunnen zijn op de juiste momenten. Anders ben je niet geschikt voor deze job. Van Sef Vergoossen werd ook wel eens gezegd dat hij niet hard genoeg was. Klopt niet. Als ik morgen tien mensen de laan moet uitsturen, heb ik daar geen moeite mee, op voorwaarde dat ik daar zelf achter sta.”

GEERT FOUTRé

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content