Jan Hauspie
Jan Hauspie Voormalig redacteur bij Sport/Voetbalmagazine.

Zijn huis ademt kitsch en hijzelf vrolijkheid, maar diep vanbinnen voelt Henk Houwaart zich een mis begrepen Belg. Op zoek naar zijn kwetsbaarheid en voetbalideeën, met als leidraad vijf citaten van vooraanstaande Nederlandse voetbalfiguren.

1. “Het bestaan van een prof is veeleisend. Daarom wil ik ook geen trainer worden. Als voetballer heb ik altijd gestreefd naar perfectie, naar het bereiken van het allerhoogste. Als trainer zou ik dat ook doen en dat vreet zo verschrikkelijk veel energie. Dat is niet vol te houden. Beenhakker, Van Gaal, Wenger : het is niet voor niets dat de meeste toptrainers geen topspelers zijn geweest.”

Henk Houwaart, sinds 22 november 2006 trainer van Sint-Truiden : “Mja. Je hoeft geen goede voetballer te zijn geweest om een goede trainer te zijn. Je hebt wel een voordeel dan, omdat je het voetbal van binnenuit kent en niet van horen zeggen. Van Gaal heeft natuurlijk wel eerste klasse gespeeld : ik heb nog samen met Louis bij Antwerp gevoetbald. Een redelijke voetballer, wat traag, maar hij zag het wel. Dat is feeling : daar ben je mee geboren. Dat kan je niet leren uit boeken.”

De uitspraak was van Dennis Bergkamp.

“Kijk, dat is nou een type dat volgens mij nooit trainer zou kúnnen worden. Hij heeft er de persoonlijkheid niet voor. Altijd een rustige jongen geweest in de achtergrond. Van Hanegem of Cruijff, dát waren persoonlijkheden. Ik heb nog samen met Johan gespeeld : die stond op achttien jaar al de lakens uit te delen. Zelf was ik ook een leider, op school al. De juffrouw of de meester zei altijd : ‘Henk, jij zorgt daarvoor.’ En de adjudant in het leger : ‘Henk, jij zorgt voor het peloton.’ Men zag een leider in mij. Ik wil altijd mijn eigen gedacht doen. Ik luister wel, ook als trainer, maar uiteindelijk volg ik toch mijn idee.”

Was u, in de woorden van Bergkamp, een topspeler ?

“Ja, volgens mij ben ik een heel goeie voetballer geweest. Ik kon heel veel : technisch sterk, een leider, geweldige traptechniek. Mijn zwakke punt misschien was dat ik niet van de snelsten was, maar ik zag het wel goed. Ik heb de pech gehad dat ik op achttien, negentien jaar mijn vader en mijn moeder verloor en met voetballen ben gestopt. Ik zat in het Nederlandse elftal op dat moment en trainde met Johan Cruijff, Piet Keizer, Wim Suurbier, Sjakie Swart – met al de grote mannen dus. Komende van ADO Den Haag was dat al een prachtige prestatie. Ik heb het voetballen later wel weer opgepakt, maar zonder dat had ik toch verscheidene wedstrijden meegespeeld in het Nederlandse elftal en een heel mooie carrière gehad. Jammer genoeg is het niet gebeurd. Ik ben in die periode naar Club Brugge gegaan en daar heb ik natuurlijk ook prachtige jaren beleefd.”

Bent u een toptrainer ?

“Wat is een toptrainer ? Met de Pro Licence ben ik in Juventus geweest. Lippi zei ons : ‘Of je nu één keer traint of vijftien keer, een coach moet goede spelers hebben en winnen. Dan ben je een toptrainer.’ Nou, ik heb een prachtig palmares. Ik denk niet dat ik een toptrainer ben, maar ik zit wel bij de goeie. Mijn sterke punt is dat ik het voetbal helemaal kan ontleden, tactisch zeer sterk ben en het maximum uit een groep kan halen. Nu, in de moderne tijd, met die computerbewegingen en medische dingen, dat is misschien een van mijn mindere kanten, maar ik leer het.”

Vréét het trainerschap ?

“Verschrikkelijk veel, ja. Maar ik houd ervan. Als trainer bereid ik me net zo voor als ik deed als speler. Hoe dichter ik bij de wedstrijd kom, hoe nerveuzer ik word, hoe meer spanning ik krijg, hoe meer ik die stress heb. Voel ik dat niet, ben ik niet goed bezig. Na de wedstrijd ben ik kapot. Toen we van Beveren wegreden, kreeg ik een pintje aangeboden op de bus. Het smáákte niet eens, zo kapot was ik : ik kon wel slapen. Twee uur later is het weg en ben je een frisse man. Vaak zie je trainers twee keer drie kwartier rustig op de bank zitten kijken. Ik begrijp niet hoe ze dat kunnen.”

Woelen in bed

2. “Ik hoor wel vaker een trainer zeggen dat hij ’s nachts niet wakker ligt van het voetbal en dat hij er juist van geniet als de spanning toeneemt. Dan denk ik : ‘Je liegt dat je barst.’ Maar bij Rijkaard kreeg ik het gevoel dat hij de problemen écht van zich af kan schudden. Verbazingwekkend.”

Houwaart : “Ik word ’s nachts vaak wakker. Dan lig ik te woelen en ga ik beneden in het zeteltje hier dierenfilms zitten kijken op National Geographic. Of ik ga aan mijn bureautje zitten : dingen opschrijven die ik niet mag vergeten. Ik kan niet zeggen : ‘Morgen.’ Nee, ik moet het nú doen. Of ik ga naar video’s van wedstrijden zitten kijken. Als voetballer al was ik blij als ik een paar uur kon slapen de dag voor een wedstrijd. Ik was altijd nerveus en als trainer ben ik dat nog. Ik ben een nerveus type, al zou je dat misschien niet zeggen. Ik kan ook verschrikkelijk exploderen.”

Wordt het niet minder met de jaren ?

“Ik wíl het gewoon niet. Bij iedere club waar ik kom, wil ik er het maximum uithalen. Ik ben een winnaar. De meeste trainers willen niet verliezen, maar ik wil altijd winnen. Tegen Roeselare pakken we op het eind de gelijkmaker : dan ben ik doodziek. Het stopt dus nooit, althans : op dit moment nog niet, ook al ben ik 61 jaar. Hugo Broos zegt : ‘Op 55 jaar stop ik als coach.’ Dat kan ik niet begrijpen. Ik heb alles wat mijn hartje begeert en alles wat je hier ziet, is van ons. Maar het voetballen heb ik wél nodig.”

De uitspraak kwam van oud-speler, -trainer en -analist Hans Kraaij. Hij is uit het trainersvak gestapt met hartproblemen.

“Ik heb nog tegen hem gevoetbald. Hans is wat ouder dan ik, maar iedereen heeft een ander gestel. Pas op, ik ontspan me ook. Het liefste wat ik doe, is met mijn vrouwtje lekker gaan eten, een glaasje champagne drinken of een goed flesje wijn. Twee, drie keer per week. Gisteravond ben ik een lekkere paling gaan eten met de voorzitter van Knokke. Drie flessen champagne gedronken. Dat is voor mij relaxen. Léven.”

Waar moet Henk Houwaart, met al zijn ervaring, ’s nachts nog wakker van liggen ?

“Tja. Ik ben zot van het balletje. Die groene grasvelden. Ik heb een slechte knie – zes keer geopereerd – maar als ik een bal zie, moet ik hem raken.”

Chelsea-Barcelona

3. “Wat vooral veranderd is, is het leven van een voetballer. Er zijn veel meer wedstrijden en er is veel meer aandacht dan in mijn tijd als speler. Verder duurt een wedstrijd nog altijd negentig minuten en speel je met elf man. Alleen wordt er in kleinere ruimtes gevoetbald, dus gaat het sneller en is het fysieker geworden. Moderne voetballers moeten intelligent en fysiek goed voorbereid zijn, maar technisch en tactisch is het precies zoals tien of zelfs dertig jaar geleden.”

Houwaart : “Dat vind ik ook. Vroeger speelden we ook al 4-3-3, of 4-2-4. Bij ADO Den Haag, met Happel als trainer. Dat was ook een aanvaller. We trainden zoals nu, maar vandaag is het meer op de korte afstand en intensiever. Vroeger had je technisch goede spelers, maar met weinig loopvermogen. Jongens die teerden op een Henk Houwaart, zeg maar, die twee keer drie kwartier in de weer was terwijl zij voor wat mooie standjes zorgden de keren dat ze aan de bal waren. De nummer tien, weet je wel. Er werd verder uit elkaar gepeeld ook : de achterlijn bleef hangen, de voorlijn kwam veel minder terug, dus je speelde op een langer speelveld. Daardoor kon je als middenvelder makkelijk opkomen. Dat kan nu niet meer.”

Het zijn woorden van Marco van Basten. Zijn ze geen dankbaar alibi voor trainers die menen hun job net zo te kunnen uitoefenen als dertig jaar geleden ?

(antwoordt naast de vraag) Technisch waren voetballers vroeger beter geschoold. En tactisch is er toch ook iets veranderd. Er wordt korter gedekt, je geeft de tegenstander geen ruimte om een goede actie te maken. Dat is ook tactiek. En medisch worden de spelers beter opgevolgd. Als je vroeger op donderdagavond dronken was, liep je gewoon een beetje minder en het viel niet op omdat je techniek nog altijd perfect was.”

Is het trainersvak veranderd ?

“Het is nog altijd hetzelfde, vind ik. Happel werkte op dezelfde manier als de trainers nu. Ze moeten niet zeggen dat hij een ouderwetse trainer is. Ze hebben nu de looplijnen uitgevonden. Nou, vroeger heette dat ‘positie kiezen’. Het instinct hebben om de diepte in te gaan op het juiste moment. Je gaat een speler zijn improvisatie toch niet afpakken ? Een speler moet vóélen waar hij moet zijn. Marc Degryse had zoveel klasse dat ik hem niet moest zeggen waar hij moest lopen. Tegen Cephas ( Chimedza, nvdr) zeg ik : ‘Doe maar. Waar de bal is, moet jij zijn.’ Nu spannen ze een lijn op het trainingsveld waar je over moet lopen. Nou, je moet niet als robots gaan spelen. Dat is het mooie niet van voetbal en dat is waar ik me zorgen over maak : je ziet geen mooie wedstrijden meer. Het is allemaal groot, sterk, duels, loopvermogen, maar weinig inzicht en individuele klasse. Van Barcelona kan ik geweldig genieten : omdat daar vijf, zes spelers met hun individuele klasse het verschil kunnen maken. Messi, Ronaldinho, Deco : prachtig ! Basistechniek, daar gaat het om. Dat leer je niet meer als je 27 bent.”

Hoe traint u ?

“Voor een trainer komt op de eerste plaats : goed trainen. Ik train intensief. Ik hou niet van drie uur slap op het veld staan, waarvan een uur lullen. Ik begin met een warming-up, daarna technische oefeningen, een loopvorm, een wedstrijdvorm, coördinatie en een coolingdown. Als je dat almaar herhaalt, krijg je automatismen in je elftal en weet je waar je naartoe wil. Lekker aanvallend voetballen. Peter Van Houdt miste twee kansen tegen Cercle Brugge. Ik zeg hem : ‘Peter, van mij mag je er tíén missen, maar je hebt er wel twee gemaakt : je stáát er.’ Dat is toch het mooiste aan het voetbal ?”

Is er niks buiten Barcelona ?

“Lyon vind ik fantastisch spelen. De Franse voetbalschool is van een hoog kaliber. Daar gaat het ook nog om de techniek naast de fysiek. Als je daarentegen Chelsea ziet spelen : daar zitten toch de beste spelers ter wereld ? Maar echt genieten, dat doe ik niet. Op snelheid eruit komen, tik-tak-tak, en dan de individuele actie van Drogba, Lampard, Robben of Essien. Ze winnen door de klasse van de spelers, niet door mooi voetbal.”

Dus is het verschil tussen Barcelona en Chelsea misschien niet de spelers, maar de trainer ?

“Ik weet niet of Mourinho gevoetbald heeft, maar als je op het goede moment wat geluk hebt en met Porto de Champions League wint, dan ben je een goeie. Bij Chelsea krijgt hij het beste van het beste. Geloof me, andere trainers redden het daar ook. Maar ik zie liever Arsenal en Manchester United dan Chelsea. Lekkere combinaties, in één tijd : dat zie ik veel te weinig bij Chelsea. Voor Manchester of Barcelona blijf ik thuis, voor Chelsea niet.”

Veel geluk gehad

4. “Wij, Nederlanders, willen zoveel mogelijk balbezit hebben, omdat we denken dat dan de kans groter is de tegenstander te domineren. Maar als nu blijkt dat in het topvoetbal het omschakelingsmoment steeds belangrijker wordt, moet je je dan niet aanpassen ?”

Houwaart : “Ik denk dat Johan Cruijff dat gezegd heb. Hij zegt altijd : als wij aan de bal zijn, is de tegenstander dat niet. Het omgekeerde geldt ook : je hebt ploegen die maar dertig of veertig procent balbezit hebben, maar in de omschakeling van verdediging naar aanval véél gevaarlijker zijn. Die dus de counter spelen en toch winnen. Daarom zeg ik : wat voor trainer ben je ? Wat wil je ? Barcelona speelt altijd op de helft van de tegenstander, of het nu tegen Chelsea is of tegen Bommerskonten. Chelsea plooit meer terug, verdedigt rustig en goed, maar bij balbezit zie je ineens Lampard, Essien, Robben en Cole allemaal in die zestien meter komen. Túúrlijk is dat mooi, als je dat kan. Maar een tegenstander écht vast zetten, vind ik mooier.”

De uitspraak was van Louis van Gaal.

“( glimlacht) Ah, kijk eens aan.”

Héctor Cúper liet al met Valancia de bal aan de tegenstander en stond zo twee keer in de finale van de Champions League. Is het een trend geworden ?

“Ja. Tegen Beveren heb ik het ook gedaan. Ik heb gezegd : wij gaan het spel niet maken. Als je dat doet tegen Beveren, is hun tegenaanval met al die individuele klasse levensgevaarlijk. Laat je ze komen en kan je de bal bemachtigen, dán heb je mogelijkheden. Het hangt er dus van af tegen wie je speelt. In Beveren is het goed afgelopen. Ik had ook gewezen op het belang van standaardsituaties, want zij hebben maar één of twee kopbalsterke spelers. Dan zie je dat wij twee keer scoren met het hoofd. Ga maar na : van de tien wedstrijden zijn er acht die gewonnen worden door vrije trappen, corners, strafschoppen. Er worden nog maar weinig goals gemaakt uit een klassecombinatie. Maar dat is wél het mooiste.”

Wat krijg je als je Chelsea met gelijke wapens bestrijdt, zoals Anderlecht vorig seizoen deed in de Champions League ?

“Een slechte wedstrijd. Wil je een leuke wedstrijd zien, heb je twee ploegen nodig die aanvallend voetbal spelen. Manchester United tegen Barcelona, dat wordt altijd een wereldwedstrijd. Club Brugge tegen Standard, 4-4 : dat moet toch een geweldige wedstrijd zijn geweest voor de neutrale supporters ? Maar dat je een 4-1-voorsprong prijsgeeft, is ook een teken dat er iets niet klopt in de omschakeling van aanval naar verdediging.”

Wat vindt u van de trend die nu door Mourinho wordt verpersoonlijkt ?

“Ik ben geen Mourinho-man. Wenger, ja, die straalt klasse uit. Mourinho niet : voor mij is dat een jongen die heel veel geluk heeft gehad. Maar zó onaantrekkelijk is het voetbal van Chelsea nu ook weer niet, hè. Alleen : ze kunnen beter. Komt er een trainer zoals die van Barcelona, dan zal je wat anders zien. Nogmaals : goede spelers en winnen is het belangrijkste, maar ík wil er graag leuk voetbal bij.”

Wat ziet u in België ?

“Zoals Anderlecht in het begin van het seizoen speelde, vond ik het mijn voetbal. Lekker aanvallend en goed gegroepeerd. Maar het is verwaterd : ik vind ze niet zo sprankelend meer. En Club Brugge speelt zijn voetbal niet meer, zeker thuis niet.”

Misschien wil Emilio Ferrera, geïnspireerd door Mourinho, helemaal niet dominant zijn ?

“Misschien, dat weet ik niet. Maar wat ik zie, is niet het Club Brugge dat ik ken. Een speler als Balaban die teert op zijn stilstaande fases : dat kan niet meer in het moderne voetbal. Die man van de Gouden Schoen bij Standard ( Conceição, nvdr), die lóópt ook, hoor.”

Verkeerd begrepen

5. “Mijn memoires ? Bewaar me. Er komt geen boek over mij. Het is me in Schotland ook al een paar keer gevraagd, maar daar begin ik niet aan. Omdat het me te persoonlijk is en vooral omdat je dan mensen moet beschadigen. Daar pas ik voor.”

Houwaart : “Nou, ik hoop dat ze van mij geen boek gaan schrijven. Dat wordt anders een bestseller. Ik heb een heel speciaal leven al achter de rug. Altijd een deugniet geweest, door omstandigheden. Maar neen, van mij hoeven ze geen boek te maken.”

Een idee van wie de uitspraak is ?

“Mmm, Schotland… Dick Advocaat ? Ik heb nog met Dick bij ADO Den Haag gespeeld. Toen ik trainer was van AA Gent, zijn we door hem in Glasgow een vriendschappelijke wedstrijd kunnen gaan spelen. Hij betaalde alles. Ik heb nog het shirtje van Joe Cole meegenomen : die was toen een jaar of achttien. Dickie was iets jonger dan ik ( twee jaar, nvdr). Een werkertje, een bikkelaartje, maar een hele goeie jongen. We waren allebei Hagenezen, net als Aad de Mos. Maar die zat in het tweede elftal, die mocht haast niet mee doen. Die kon ook niet goed voetballen.”

U zou, net als Advocaat, wel wat mensen moeten beschadigen in uw biografie, niet ? U zegt wel eens lelijke dingen over collega’s.

“Nooit, jamais. Kijk, ik geef je een voorbeeld : Zulte Waregem speelt tegen Ajax. Wat zeggen ze ? Houwaart heeft hier als trainer van Gent met 0-6 verloren van Ajax. Speelt vervolgens Cercle Brugge tegen Club Brugge en wordt er gezegd : het is dertien jaar geleden dat Club nog heeft verloren van Cercle. Maar dan zeggen ze niet : dat was met Henk Houwaart. Versta je ’t ? Ik heb met Cercle Club dat seizoen twéé keer geklopt. Dat is behalve dat jaar met mij nog nooit gebeurd.”

Wat doet u verkeerd dat men u dat niet gunt ?

“Ik ben Belg geworden, maar ze hebben mij hier nooit als Belg beschouwd. Nog steeds niet. En in Nederland zeggen ze : jij bent Belg geworden. En dus vragen ze ook haast nooit meer iets. Ik was in Cyprus en Griekenland, maar nooit werd gezegd : Houwaart is trainer van het jaar geworden, hij is kampioen geworden, hij heeft de cup gewonnen. Ik heb álles gewonnen daar, maar er is bijna nooit over geschreven. Terwijl ik helemaal verbelgd ben : mijn vrouw en kinderen zijn Belgen.”

Enkele maanden geleden, toen u nog zonder club was, mocht u in Het Laatste Nieuws zomaar zeggen dat Johan Boskamp verkeerd trainde bij Standard, dat u twijfelde aan de technisch-tactische kwaliteiten van Michel Preud’homme, dat u de komst van Emilio Ferrera naar Club Brugge nooit had begrepen, dat Anderlecht tactisch soms zwak is.

“Ik heb gezegd dat Preud’homme een geweldige persoonlijkheid is. En dat Anderlecht zich niet moet aanpassen aan de tegenstander, maar daarmee zeg ik niet dat Vercauteren een slechte trainer is. Ik heb ook gezegd dat Ferrera niet de man is die Club Brugge nodig heeft : hij heeft er de persoonlijkheid niet voor, is te braaf. Ceulemans ontslaan omdat-ie te braaf is en een andere brave nemen, dan sta je even ver. Maar ik héb niks tegen Ferrera. Ik ga ook niet zeggen dat ik het beter zou doen als trainer van Anderlecht of Club Brugge. Ze moeten mij ook niet nemen, hoor : ik héb al vijf jaar bij Club gewerkt. Dat heb ik dus zéker niet gezegd. Wel dat ik het in een bepaalde situatie anders zou oplossen. Als dat niet mag, moet je De Coninck, Vanhaezebrouck en Jacob bij wijze van spreken doodschieten, want die zeggen wel eens dingen waarvan ik denk : wat is dat nou voor een uitleg.”

Het zijn standpunten die betweterig overkomen uit de mond van een werkloze trainer. Bent u zich daarvan bewust ?

“Néén, dan komt het verkeerd over. Als een journalist mij vraagt wat ik vind van een wedstrijd en ik zie een tactische fout, zal ik dat zeggen. Ik geef gewoon antwoord. Daarmee beschadig ik niemand. Ik zeg wat ik denk, ik val geen trainer aan.”

Vindt u Ferrera een goede trainer ?

“Ferrera ? Ik ken hem als mens van bij de Pro Licence. Hij was een beetje speciaal. Ging altijd apart zitten, nooit bij ons. Dan zei hij : ‘Jullie zijn geen collega’s van mij ; mijn hulptrainer, dát is mijn collega.’ Dat vonden wij raar. Hij kwam dus al slecht over. Lippi was aan het trainen toen hij ons zag staan. Wat doet-ie ? Hij springt over de balustrade, nóg een balustrade, komt de tribune opgelopen en geeft iedereen een hand. Dát is klasse. Ik zie het Mourinho of Ferrera niet doen. Maar nogmaals : ik heb nooit de intentie gehad iemand te kwetsen. Als dat toch is gebeurd, is het helemaal verkeerd overgekomen.”

JAN HAUSPIE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content