Goooooal ! Goal ! Goal ! Op zondagavond 13 juni 1982 stuurde tv-commentator Rik De Saedeleer vanuit Barcelona zijn legendarische oerschreeuw de Vlaamse huiskamers in. Erwin Vandenbergh had net zijn doelpunt van de onsterfelijkheid gemaakt.

Weinig voetballers die zo met één moment uit hun carrière worden vereenzelvigd als Erwin Vandenbergh met zijn doelpunt tijdens de ouverture van het WK 1982 in Spanje. Het magistrale schot van Ludo Coeck tegen El Salvador (1-0), de machtige rush van Jan Ceulemans tegen de Hongaren (1-1), de hersenschudding van Erik Gerets na zijn botsing met Jean-Marie Pfaff en de afgang van Theo Custers tegen Zbigniew Boniek (0-3) : zonder de koelbloedige trap van Vandenbergh, na één van die beruchte kromme voorzetten van Frankie Vercauteren, was het allemaal wellicht nooit gebeurd.

Vandaag precies 25 jaar geleden sloegen de Rode Duivels de wereld met verstomming door regerend wereldkampioen Argentinië, mét wonderkind Diego Maradona, met 1-0 te verslaan. Erwin Vandenbergh, een kwarteeuw ouder, maar aan de buitenkant nog altijd even jongensachtig, moet hard lachen : “Als jij me er niet aan had herinnerd, zou ik het niet geweten hebben.”

Je was pas met Lierse voor de derde keer op rij Belgisch topschutter geworden én je had voor het vertrek naar Spanje al je transfer naar Anderlecht beet, voor het toenmalige recordbedrag van 60 miljoen frank.

Erwin Vandenbergh : “62.”

Met welke verwachtingen reisde je af ?

“Ik had het EK ’80 meegemaakt en toen kwam dat WK. Als speler een EK én een WK meemaken : ik kan niet anders dan het een droom noemen, zeker als Belg : tenslotte zijn we altijd de underdog geweest. (fijntjes) Spijtig genoeg bekijken ze dat nu anders, maar ze halen dan ook geen resultaten meer.

“Ik had ook andere aanbiedingen, uit Italië onder meer, maar concreet was dat niet. Het is zelfs nooit tot een gesprek gekomen : ik had direct besloten dat ik niet klaar was voor het buitenland. Ik was er totaal niet mee bezig dat ik topschutter was geworden, en die transfer naar Anderlecht zat ook al niet in mijn hoofd : onze groep was zo hecht toen, dat je alle persoonlijke zaken uit je kop zette. Ik ben vertrokken met het idee een goaltje mee te pikken, niet dat ik hoge toppen zou scheren.”

Voor een transfer hoefde het toch al niet meer.

“Kijk, dat vind ik nu eens verkeerd ! Spelers die spelen voor dít of dát : dat kan niet, vind ik, en toch gebeurt het vandaag nog meer dan vroeger. Of ik nu speelde tegen een ploeg die bovenin stond of één onderin, voor mij maakte dat geen enkel verschil. Elke wedstrijd is van even groot belang.”

Klopt het dat de wedstrijd tegen Argentinië de enige is die je op videocassette hebt bewaard ?

(stil) Ja, maar ik heb ze niet meer. Bij de verhuis is alles meegenomen. Die cassette ligt nu hier een beetje verder (waar zijn ex-vrouw woont, samen met hun zoon Kevin, die brak met zijn vader sinds zij een rechtszaak tegen hem hebben lopen wegens een financieel geschil, nvdr). Ik heb geen enkel beeld meer van mezelf. Ik had de gewoonte vroeger om alle reportages en interviews achter elkaar op te nemen. Zo had ik twee of drie cassettes, maar nu heb ik níks meer (zuur lachje). Ik kan er alleen dit over zeggen : ik heb altijd alles voor hem (hij bedoelt Kevin, nvdr) gedaan, zowel voor als na de scheiding, tot heel dat spel gebeurd is. Op dat vlak zal hij me nooit iets kunnen verwijten. Meer wil ik er op dit moment niet over zeggen.”

Waarom was het je enige bewaarde cassette ?

“Niet voor mijn doelpunt, want dat had ik sindsdien wel een keer of vijfhonderd kunnen opnemen (lacht). Nee, omdat ik vond dat wij tegen de Argentijnen tactisch onze beste wedstrijd ooit met de nationale ploeg hebben gespeeld. Ik vond het belangrijk om dat achteraf opnieuw te kunnen bekijken : je ziet dan zaken die je tijdens een wedstrijd ontgaan.”

Een Spanjaard in Ramsel

Het absolute hoogtepunt van de nationale ploeg speelde zich vier jaar later af op het WK ’86 in Mexico. Opnieuw had je vooraf je transfer al op zak, dit keer naar Rijsel. Tijdens de eerste wedstrijd viel je geblesseerd uit, waarna je niet meer in actie kwam en het toernooi uitdraaide op een persoonlijke mislukking.

“Ik scoorde nog tegen Mexico, maar raakte geblesseerd aan de knie. Op een WK volgen de wedstrijden elkaar snel op, dus ik had geen tijd om te herstellen. Trainen ging niet, ik probeerde wel te lopen, maar tevergeefs. Mogelijk een meniscusletsel, luidde de diagnose. Ik ben ginder gebleven, maar van spelen kwam niets meer in huis. En ook al was het misschien maar de meniscus, ik dacht : volgend seizoen speel ik in Frankrijk, als het de meniscus is, wil ik zo snel mogelijk geopereerd worden om klaar te zijn voor de eerste trainingen met Rijsel.

“Toen kwam die fameuze match tegen Rusland. René Vandereycken was net als ik geblesseerd en ik weet nog goed dat we bij Guy Thys moesten komen. ‘Jongens,’ zei hij, ‘het zou te gek zijn dat jullie nu al terugvliegen. Blijf nog een paar dagen en na Rusland vliegen we allemaal samen naar België.’ (lacht) Maar dan wonnen we die wedstrijd : wat nu ? Thys vond het ’t beste dat we vertrokken en dat vond ik ook. Hij zei nog dat hij ervoor zou zorgen dat wij ook alle premies zouden trekken, maar daar heb ik nooit iets van gezien. Speelt verder geen rol, maar het was beter niet gezegd, vind ik.

“Terug in België heb ik direct dokter Martens opgezocht. Géén meniscusletsel, was zijn diagnose, alleen een ontsteking. ‘Ik geef u een inspuiting’, zei hij, ‘en volgende week is het voorbij.’ Ik zweer u : dat kwam aan als een koude douche van min twintig graden ! Ik wil de medische staf van de voetbalbond niet aanvallen, maar toen hebben ze wel gefaald. Waarom hadden ze geen specialist laten overkomen ? Clubdokters sturen hun spelers ook altijd door naar een specialist, waarom de bond dan niet ? Ik had na een paar dagen gewoon weer kunnen spelen.

“Ik was zo ontgoocheld dat ik geen enkele wedstrijd meer heb gezien op televisie.”

Waarna die waanzinnige ontvangst volgde bij thuiskomst van de Belgische delegatie.

“Dat kwam er dan nog bij ! Van de bond belden ze me met de vraag om naar Zaventem te komen wanneer de ploeg zou landen. Dus daar stonden René en ik, als twee verloren schapen (lacht). Dat was best moeilijk, zeker voor mij : met de juiste diagnose had ik hooguit één wedstrijd gemist. Ik had een WK verloren door een medische stommiteit.”

Was dat de grootste ontgoocheling uit je carrière, of toch de finale van het EK ’80 twee jaar voordien waarin je op de bank zat ?

(direct) Neen, met dat EK heb ik geen enkel probleem : ik was nog erg jong en ben toch een paar keer ingevallen. Mexico ’86 is ontegensprekelijk de grootste ontgoocheling uit mijn carrière geweest.”

Wat ons bij de vaststelling brengt dat de Belgische doelpuntenkoning van de jaren 1980 zo goed als geen deel heeft gehad aan de grootste successen ooit van de Rode Duivels, met name de titel van Europees vicekampioen in 1980 en de vierde plaats op het WK ’86 !

(lacht) Soms moet je wat geluk hebben en dat heb ik niet gehad. Daar staat tegenover dat ik over de rest van mijn carrière zeker niet te klagen heb (lacht). Ik denk dat je daar beter niet te veel aan terugdenkt. Je kunt de klok toch niet terugdraaien. Bovendien was het mijn fout niet.”

Je had voor het toernooi al getekend voor Rijsel, maar Barcelona had ook gekund. Hoe concreet was die Spaanse belangstelling ?

“Er is toen iemand van Barcelona bij mijn ouders thuis geweest, mét het contract op tafel. Daar zijn zelfs getuigen van. Die man vond de weg niet en was zo in een café aan de kerk van Ramsel terechtgekomen. Oud Ramsel heet het daar en de cafébaas, Jos Verbruggen, was nog mijn jeugdtrainer geweest. Hij heeft die Spanjaard toen naar het huis van mijn ouders gebracht en heeft zelf ook gezien wat ik daar kon verdienen. Die man had vooraf wel gebeld, maar kwam eigenlijk toch nog een beetje onverwacht. Voor mijn ouders was het een hele gebeurtenis maar het zijn nuchtere mensen. Mijn vader, een melkboer, heeft mij bijvoorbeeld nooit opgehemeld. Ik heb het contract uiteindelijk niet getekend.”

Je schoonmoeder is in die periode uit het leven gestapt, misschien speelde dat ook mee.

“Nee, dat was zeker niet de hoofdreden. Ik ben altijd streekgebonden geweest : dát vooral heeft een grote rol gespeeld. Rijsel was niet zo ver. Maar mocht ik het kunnen overdoen, ik zou voor Barcelona kiezen. Het is de enige beslissing uit mijn carrière die ik anders zou doen, maar ik was nu eenmaal geen man van impulsieve beslissingen.”

Machteloos als trainer

In vier seizoenen bij Rijsel riep Thys je nauwelijks nog op wegens een conflict tussen hem en je Franse club. Vooral dat hij verklaarde dat je een foute keuze had gemaakt, schoot er in het verkeerde keelgat. Nadat je in 1990 naar België was teruggekeerd, werd je direct weer topschutter met AA Gent. Was dat jouw grote revanche ?

“Ja, maar niet zozeer op Guy Thys, laat dat duidelijk zijn. Het was mijn revanche op de media. Ik was 31 en ze schreven : Vandenbergh heeft geleefd als God in Frankrijk, hij komt hier nog wat geld rapen en uitbollen. René Vandereycken was trainer van Gent en had me gebeld. Ik had wel niet veel meer gespeeld het laatste jaar in Rijsel, maar ik wist dat ik niet zou komen uitbollen. Met Georges Heylens trainde ik ginder soms harder dan in België. Conditioneel had ik dus geen enkel probleem, dat wist ik en het werd dat eerste jaar bij Gent ook direct bevestigd : we stonden lange tijd eerste en op het eind was ik opnieuw topschutter. Het jaar nadien speelden we zelfs Europees en raakten we tot in de kwartfinales tegen Ajax. Ik ben toen opnieuw international geworden.”

Dus toch een knieval van Thys ?

(denkt na) Een bondscoach kan toch niet anders dan de beste spelers nemen ? We hebben een kort gesprek gehad en alles is bijgelegd. Ik heb daarna nog enkele interlands gespeeld, wat het ultieme bewijs was dat ik niet was komen uitbollen. Dat heb ik trouwens nooit gedaan : toen ik op 36-jarige leeftijd ben gestopt bij RWDM, had ik gerust nog lager kunnen gaan voetballen, maar dat heb ik niet gedaan. Je bewijst er niemand een dienst mee.”

Sta je nog achter je keuze voor Rijsel ?

“Toch wel. Zeker in het begin, toen Filip Desmet en ik er samen in de aanval liepen, was het stadion vaak voor de helft met Belgische supporters gevuld. Het is wel zo dat het idee dat ik vooraf had van het Franse voetbal, helemaal niet overeenstemde met de realiteit. Frankrijk werd toen afgeschilderd als hét voetballende land. (lacht) Verschrikkelijk ! Daar klopte níks van : geschopt dat er werd, geschópt ! Drie keer erger dan in België. Ik paste mij wel aan, maar het was niet wat ik verwachtte.”

Het nuanceerde ook het beeld van de timide jongen : als het moest, kon je hard zijn.

“Ik ben vastberaden : ik weet waar ik naartoe wil. René Vandereycken heeft ooit gezegd dat de mensen geen juist beeld van mij hebben. Dat is zo. Ik heb geduld en ik kan veel verdragen, maar op een bepaald moment – maar dan moet het héél ver gekomen zijn en ik zal er lang over hebben nagedacht – is het genoeg geweest.”

Veel voetballers van jouw generatie zijn nadien grote trainers geworden. Jij niet.

“Bewust niet, denk ik. ‘Bescheiden’ is niet het juiste woord – ik wist altijd goed wat ik wilde – maar ik ben nooit een voetballer geweest die veel blabla verkocht. Goed, ik bén Europees topschutter geweest en zes keer Belgisch topschutter, maar ik heb dat nooit aan de grote klok gehangen. Gebeurt het nu, dan kom jij papier te kort. Met het ouder worden begin ik me pas te realiseren welke carrière ik heb gemaakt. Ik ben altijd rustig gebleven, maar de prestaties waren er. Nu is het dikwijls omgekeerd : wie twee goals maakt, is direct ik-weet-niet-wat. Was ik toen zelf meer naar buiten gekomen, had ik misschien ergens gestaan waar nu anderen met minder kwaliteiten staan. Maar goed, daar kies je voor.”

Tenzij het geen keuze was en je gewoon zo bent.

“Ik heb een rustig karakter, dat klopt : het heeft mijn prestaties vroeger ook veel goed gedaan. Ik kom van de buiten en mensen van de buiten zijn bescheidener. Toch ben ik zeker dat het anders kan als je eraan werkt, maar dat heb ik bewust niet gedaan. Vandaag zeggen mensen die me toen al kenden : hij is altijd dezelfde gebleven. Dat vind ik positief. Al heeft het soms nadelen, ik heb geen spijt dat ik zo ben.”

Wat je na je spelerscarrière hebt betekend in het voetbal, staat niet in verhouding tot wat je als speler hebt gepresteerd. Stoort dat je ?

“Ik had altijd gezegd : ik wil nooit trainer worden. Zodra je stopt, bekijk je dat toch anders. Al in mijn voorlaatste seizoen bij AA Gent riep voorzitter Van Milders me bij zich en deed me langs zijn neus weg het aanbod om over te nemen van René. Ik heb dat niet gedaan, louter uit respect voor René : misschien typeert dat ook weer mijn persoonlijkheid. Ik bedoel maar : anderen hadden het zeker wel gedaan. Misschien was mijn trainerscarrière dan vertrokken geweest.”

Je was nog maar 34.

“Maar ik kreeg wel de mogelijkheid om direct in de eerste klasse van start te gaan. Dat wil toch zeggen dat ze er in mij de kwaliteiten voor zagen.

“Toen ik ben gestopt bij RWDM, kwam Tongeren en daar heb ik één klein foutje gemaakt : ik wist niet over welk spelerspotentieel ik zou beschikken. En hoe je het ook draait of keert : als trainer ben je afhankelijk van je spelers. David Paas, de man van de doelpunten, vertrok juist naar Aalst en er kwam niemand in zijn plaats. Maar we speelden goed en iedereen was lovend : zo’n voetbal hadden ze nog nooit gezien. De voorzitter zei zelfs dat ik beter was dan hij had verwacht. Prima, maar je koopt er niks mee : met te veel draws kom je automatisch onderaan te staan. In de winterstop hebben ze Paul Theunis genomen, met wie ze daarna toch zijn gezakt.

“Daarna heb ik het in Westerlo overgenomen van Barry Hulshoff. Ik heb er zaken meegemaakt waarvan ik dacht dat ze onmogelijk waren in het voetbal. Spelers die de ploeg opstelden, die zegden hoe we moesten trainen. Ik stond machteloos.”

Daarna kwam Sint-Niklaas, je derde en laatste club.

“Zelfde verhaal : je wilt aan de slag omdat je graag in het voetbal zit, maar je hebt het potentieel niet. Dus heb ik ondertussen wel besloten : als ik het ooit nog doe, wil ik een ploeg met potentieel, anders begin ik er niet aan. Goed, na die drie mindere ervaringen had ik stilaan een reputatie, maar dan kwam Westerlo weer op de proppen. Het feit dat Kevin er toen speelde, heeft zeker een rol gespeeld in hun keuze.”

Vissen op de Noordzee

Lichamelijk lijk je ongeschonden uit je carrière te zijn gekomen. Er hangt geen kilootje te veel aan, zo te zien.

(lacht) Hout vasthouden ! Mijn rug berokkent me wel last, al van in Gent eigenlijk. Zo erg zelfs dat ik geregeld een inspuiting kreeg.”

Verder niets ?

(lacht hard) Alles kraakt ! Tot twee jaar geleden trainde ik zelf nog de UEFA’s en de invallers van Westerlo. Dan merk je : hier (wijst op zijn hoofd) zit alles nog perfect, maar daar (tikt tegen de benen) wil het niet meer mee. In het begin heb ik het daar heel moeilijk mee gehad : dat wat vroeger automatisch ging, nu niet meer lukt. Je moet je daarbij neerleggen.”

Beweeg je nog ?

“Eigenlijk niet. Gelukkig heb ik geen aanleg om te verzwaren, ook al let ik helemaal niet op mijn voeding. Als voetballer ook al niet trouwens. Ik drink wel eens een glaasje witte wijn of een kriek, het enige bier dat ik lust : nog geleerd in mijn tijd bij Anderlecht (lacht). Weet je wat het is ? Ik ben altijd buiten bezig, in de tuin. Zet me geen twee uur voor de tv of ik word gek.”

En vissen op de Noordzee, doe je dat nog ?

(lacht verbaasd) Wie heeft je dat verteld ? Sinds een jaar of vijf heb ik een boot – een gewone vissersboot, geen jacht, hé. Vissen is mijn hobby, maar dan wel op zee. En altijd met kameraden, want alleen ga ik het water niet op.

“Het is begonnen door een vriend met wie ik nog had gevoetbald bij de jeugd van Ramsel. We waren beste maten, trokken altijd samen op, tot ik naar Lierse ging en we uit elkaar zijn gegroeid. Toen ik stopte met voetballen, hebben we elkaar terugvonden. Hij was ondertussen beginnen vissen en had een klein bootje. Ik haalde mijn vaarbrevet en nu gaan we een keer of dertig per jaar de Noordzee op. Ik vind het bijzonder rustgevend.

“Mijn boot ligt in de haven van Nieuwpoort. Af en toe moet ik ernaartoe om eraan te werken. Een boot kost redelijk veel geld, vooral aan onderhoud. Het is zoals het spreekwoord zegt : koop een boot en je werkt je dood (lacht).” S

door jan hauspie

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content