Herman Wijnants is het stilzitten beu. De toekomst van Westerlo en het hele Belgische voetbal staat op het spel. Dus steekt hij zijn nek uit : ‘Ik ben er voorstander van dat we álle mensen met ideeën samenbrengen.’

Ooit, in de jaren negentig van de vorige eeuw, toen een Vlaams decreet de transfersommen voor jeugd- en amateurvoetballers afschafte, vond de voetbalbond de J- en de S-transfer uit. Even snel als het ondoorzichtige systeem van opleidingsvergoedingen werd uitgevonden, verdween het ook weer. Toch zou het in korte tijd ruim tien miljoen frank naar de bondskas hebben laten vloeien. Blijft de vraag, zeker nu de jeugdopleiding onder druk staat : waar is al dat geld naartoe ? “Toch geen nieuwe pakken voor het uitvoerend comité van gekocht, zeker ?”

Herman Wijnants, sinds twee jaar zelf lid van het hoogste bondsorgaan, grijnst breed. “Die vraag kwam van mij”, geeft hij toe. “Het antwoord was ontkennend : onze pakken zijn gesponsord.”

Wijnants zit nu acht jaar namens Westerlo in de profliga. Het aanzien dat hij daar vergaarde, leverde hem een plaats op in de commissie die onderhandelt over een nieuw tv-contract, en hij zit in de zeer actuele commissie over problematiek van de buitenlanders en de jeugdopleiding. Twee jaar geleden werd hij door zijn collega’s samen met voorzitter Jean-Marie Philips ook afgevaardigd naar het uitvoerend comité. Overal valt hij op door zijn no-nonsensestijl. Klinkt het niet, dan botst het. “Ik ben maar een boer. Daarmee bedoel ik : ik heb het moeilijk met veel zaken. Maar omdat ik deel uitmaak van het systeem, moet ik zwijgen, want anders besmet ik ook mezelf. Ik wil dus zeker niet slecht praten over de mensen die al jaren in het uitvoerend comité zitten. Voor mijn part hebben ze zelfs goed gewerkt. Maar ík kan het niet op die manier : ik heb een andere stijl, andere ideeën ook.”

“Als we iets willen veranderen,” is Wijnants overtuigd, “moet ons draagvlak zo breed mogelijk zijn. Daarom hebben we de pers nodig. Als wij jullie kunnen overtuigen dat we het goed bedoelen en dat we ook naar jullie ideeën willen luisteren, dan komen we vooruit. Ik heb van niemand schrik, ik vind dat we voor iedereen open moeten staan. Omdat ik vind dat ik, als club, veel kritiek krijg die niet gegrond is. Misschien omdat jullie te weinig informatie krijgen. Daarom ben ik er voorstander van dat we alle mensen met ideeën samenbrengen.”

Aanvankelijk dacht zeker niet iedereen daar zo over. Liever hadden ze in de ‘buitenlanderscommissie’ dat Wijnants zijn mond hield in de media over hun werkzaamheden. Maar zo steekt de Westelse importeur van kaas niet in elkaar. Hij haalde zijn slag thuis en bijgevolg werd vorige woensdag, vóór de interland België û Servië & Montenegro, al naar de eminente sportjurist Johnny Maeschalck geluisterd. Deze week is de pers aan de beurt. “Een hele stap vooruit”, vindt Wijnants.

Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Het Belgische voetbal, zegt Wijnants, is alleen gebaat bij een drastisch tabula rasa. Dat begint bij een totale scheiding tussen het profvoetbal en het amateurvoetbal. “De grote clubs, Anderlecht op kop, willen naar veertien clubs. Ik heb altijd gezegd : bewijs mij daarvan het economisch nut. Ik wacht nog altijd op een antwoord. Volgens mij zijn er wél achttien profclubs leefbaar. Nu zeg ik zelfs : misschien wel vierentwintig !”

Voorlopig heeft hij drie criteria om die vierentwintig te bepalen : de resultaten van de laatste tien seizoenen (beker van België eventueel inbegrepen), het gemiddelde aantal toeschouwers en een zekere mate van regionale spreiding. Onvermijdelijk zal het tot fusies moeten komen, beseft Wijnants, die zegt daar zelf met Westerlo ook toe bereid te zijn. De vierentwintig zouden worden opgedeeld in twee reeksen van twaalf, met een systeem van stijgen en dalen, én een play-off. Alleen wie niet meer beantwoordt aan de licentievoorwaarden, zakt naar wat nu nog derde klasse heet, maar dan de hoogste afdeling van het amateurvoetbal zal zijn. Een amateurclub die aantoont economisch leefbaar te zijn, kan vervolgens in aanmerking komen voor een proflicentie en promotie. “En dan bedoel ik : de Europese licentie. Het is te belachelijk dat een club die Europees voetbal haalt, niet zou voldoen aan de Uefa-normen.”

Zijn plan heeft duidelijk voordelen. Niemand van de eersteklassers valt uit de boot en de tweede klasse wordt mee aan boord gehesen. Gedaan met de impasse tussen profliga en nationale liga, de groepering van tweedeklassers die altijd lijnrecht tegenover de profs staat. Wijnants : “Ik kom zelf uit tweede klasse, ik wil hen dus zeker niet uitsluiten. Als je naar veertien profclubs gaat, moeten er vier verdwijnen. Dan heb je van de zesde tot de achttiende plaats twaalf clubs die denken : verdorie, ik kan erbij zijn. Van de tweedeklassers is al helemaal geen sprake. In mijn voorstel zijn alle achttien eersteklassers tevreden, want ze blijven er allemaal bij. Plus, er komen er zes uit tweede klasse bij. Dan bereik je toch sneller een consensus ?”

De tweede stap moet zijn dat de bond federaliseert. “En hij moet ook maar eens onderzoeken of de nationale ploeg niet zelfbedruipend kan zijn.” Het profvoetbal blijft beter wél onder een unitaire koepel bestaan, vindt Wijnants. “Want dat wordt over heel België gespeeld. Ik dreig niet graag, maar als dit er niet doorkomt en de bond wil niet helpen, dan gaan we alleen verder met de profliga. Wij zijn een firma die op zichzelf kan bestaan. Cru gezegd : als wij zeggen : on s’en fou, dan zijn we weg. Maar het is het laatste wat ik wil.”

Toen bondscoach Aimé Anthuenis pleitte voor een terugdringing van het aantal buitenlandse spelers in België, lokte dat vooral meewarige reacties uit bij de clubs. Het voorstel was amper onderbouwd en evenmin was het nieuw : Westerlo introduceerde het een jaar geleden in de profliga, maar omdat alleen Standard toen een tegenvoorstel formuleerde, kwam het debat niet op gang. Maar Wijnants gaf niet af. Zijn inspanningen en die van Michel Preud’homme leidden van de zomer tot de oprichting van een commissie ‘jeugdopleiding en -bescherming’. Met die naam geeft die commissie aan dat het om méér dan zomaar een buitenlandersprobleem gaat.

Daarin verschillen Wijnants & co van mening met Michel Sablon, de technisch directeur van de KBVB, die op uitnodiging van de commissie de vergaderingen mag bijwonen. Sablon vindt dat het talent klaarstaat in België, onder meer dankzij de topsportscholen, maar dat de clubs het te weinig kansen geven. Wijnants : “We géven het kansen, maar de kwaliteit van onze opleiding is gewoon ontoereikend. Jullie verwijten ons : er is te weinig talent in België. Terecht ! We moeten onze jeugd beter opleiden. Bovendien zeggen wij : waarom zouden we die jeugd gebruiken, als ze morgen toch weg is ?”

Beter opleiden betekent : betere trainers en betere accommodatie. Investeren dus. Wijnants : “Maar waarom zou ik dat doen ? Is zo’n speler opgeleid, heb ik er niets aan, want zó is hij weg.” Vandaar dat de opleiding beschermd moet worden. Wijnants pleit voor het oprichten van een jeugdfonds, zoals in het basketbal. “De profclubs zouden er een percentage van het toekomstige tv-contract in kunnen storten en de KBVB een deel van het tv-contract van de nationale ploeg. Hopelijk dragen ook de overheid en het bedrijfsleven wat bij. Met die pot van een paar honderd miljoen frank kunnen we dan de opleiding van de amateurclubs ondersteunen. En die van clubs als Westerlo, waar het logisch is dat een goede jeugdspeler liever naar Anderlecht gaat. Volgens mij is dat helemaal wettelijk.”

Als bijkomende bescherming wil de commissie jongeren op hun zestiende kunnen verplichten om minimaal een tweejaarscontract te tekenen bij de club die hen opleidde. De inspiratie daarvoor haalde de commissie in Frankrijk. Momenteel zijn daarover gesprekken aan de gang met allerhande (politieke) instanties. “Als we dat allemaal hebben geregeld, hebben we geen excuses meer.”

Blijft één groot probleem, waar Wijnants geen antwoord op heeft : “Van Chelsea hebben wij drie jongens uit Kaapstad. Hun sociale status is voetbal. Bij ons echter betekent status voor een jongere : studeren. Onlangs gaven wij drie spelers van achttien jaar een contract. Voor onze club is dat een serieuze investering. Tegelijk blijven zij verder studeren. Zij komen een paar keer per week bij de A-kern, terwijl hun buitenlandse leeftijdsgenoten vier of zelfs vijf keer meetrainen. Als een trainer dan mag kiezen…”

Herman Wijnants, de clubman par excellence, die begaan is met het hogere belang van het Belgische voetbal. Het lijkt bijna te mooi om waar te zijn. “Geen bloemen of ik krijg de pot erachterna ! Westerlo komt op de eerste plaats, tenslotte is het voor mijn club dat ik in al die commissies zit. Ik moet hier niet van leven, ik kan dit doen als mijn hobby. Toch ben ik gebeten, soms is mijn gedrevenheid zelfs té. Ik ben een ambetanterik, ik kan slecht tegen onrechtvaardigheid. Daarom wil ik ertegen vechten, maar ik moet ook niet de Don Quichot uithangen. Hoge bomen vangen veel wind, maar als je schudt, vallen de kleine bladeren eerst af. Ik moet opletten dat het zich niet tegen mijn club keert.”

Hij houdt zich in. Zegt dat hij positief wil blijven. “Ik maak me hier niet populair mee. Ik heb het ook niet nodig dat men naar mij opkijkt : ik heb mijn club, dát is mijn drijfveer. Als het proflandschap verdeeld blijft zoals nu, kan ik niet blijven bestaan in eerste klasse – dat voél ik. Dus moet ik mijn visie op de langere termijn nú uitschrijven. Want ik heb schrik. Als ik het realistisch bekijk, dus niet met mijn hart, sta ik met Westerlo voor problemen. Maar als we naar een splitsing tussen profs en amateurs gaan, is het onze ambitie om erbij te zijn. Dat zal lukken ook. En eens we erbij zijn, zullen we overleven : daar ben ik zeker van.”

door Jan Hauspie

‘Als de profliga zegt : on s’en fou, dan zijn we weg.’

‘Volgens mij zijn er vierentwintig profclubs leefbaar.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content