Jan Hauspie
Jan Hauspie Voormalig redacteur bij Sport/Voetbalmagazine.

Zaterdag keert Tom Soetaers terug naar Anderlecht. Zes jaar na zijn vertrek uit Brussel en een pak goede en slechte ervaringen rijker, is hij bezig bij RC Genk de wisselvalligheid uit zijn spel te bannen. ‘Als je jong bent, denk je dat je de wereld aankunt. Vroeg of laat wreekt zich dat.’

Hij ziet zichzelf meer als een linksbuiten in een driespitsensysteem, maar in zijn beste periode bij Roda JC functioneerde hij ook in een 4-4-2. Zoals bij RC Genk dus. Tom Soetaers moet het hebben van acties, passes, assists, gevaarlijk zijn. Valt dat weg, levert hij meestal één van zijn mindere wedstrijden af, ongeacht het systeem. Maar ook dan, kwam de nog altijd maar 26-jarige Brabander tot het besef, moet hij nuttig kunnen blijven zijn voor de ploeg. Dat ís hij nu, meer dan ooit tevoren : met twee doelpunten en vijf assists had Soetaers tot dusver een voet in net niet de helft van de Genkse goals.

De koning van de assist !

Tom Soetaers : “Hou op ! Ze plagen me er al mee in de kleedkamer, maar ik hoor het niet graag. Het is gewoon fijn om weer eens belangrijk te zijn voor het team : dat is mijn enige verdienste. Als je de corners en de vrije trappen mag geven en een redelijke traptechniek hebt, kom je nogal snel aan een assist. Bovendien was het lang geleden dat ik nog eens zo belangrijk was. Uiteindelijk doe je het daar toch voor, zeker als aanvallend ingestelde speler.”

Van wanneer was het geleden ?

“Vorig jaar rond deze tijd draaide het ook goed. We speelden Club Brugge naar huis en er werd gezegd dat we het beste voetbal van België speelden. Eigenlijk is het sinds mijn vertrek bij Roda altijd op en af gegaan, deels ook door blessures. Ik werd wel kampioen met Ajax en stond achttien keer in de basis dat jaar, dus ik had mijn aandeel in die titel. Maar toen ik hier kwam, onder Vandereycken, was ik niet in vorm en stond ik ook een beetje te zwaar. Ik speelde niet altijd en zeker niet constant. Vorig seizoen speelde ik door het uitvallen van Daerden wel redelijk veel, tot ik in januari weer een belachelijke blessure opliep. Ik verstapte me tijdens de stage en mijn enkel moest zes weken in het gips. Dat hield me tot mei aan de kant. Toen was het seizoen voorbij.”

Je bent blessurevrij nu, maar heeft toch niet vooral het vertrek van Koen Daerden je bevrijd ?

“Ach, ik heb vorig seizoen ook veel wedstrijden mét hem gespeeld : hij iets centraler en ik links of rechts op de flank. Ik heb nooit het gevoel gehad dat wij voor die ene plaats gingen, maar Koen is natuurlijk een monument in deze club. Dan is het normaal dat hij een stapje voor heeft.

“Vroeg of laat moest ik mijn niveau van bij Roda terugvinden : dat wist ik. Je verleert het voetballen niet. Maar er komen ook andere dingen bij kijken, zoals naast het veld leven als een prof. Als je jong bent, denk je dat je de wereld aankunt. Je gaat wat later slapen, maar vroeg of laat wreekt zich dat. Als je dan al een paar jaar wat minder speelt, komt er een moment dat je je afvraagt hoe dat komt. Nu besef ik dat het leven van een voetballer niet lang duurt en dat het maar een kleine opoffering is om sommige dingskes te laten. En dan zie je : ik kan het nog.”

Echt aan jezelf getwijfeld ?

“Natuurlijk. Als je aan je tweede seizoen begint bij Ajax, fit bent, maar niet eens meer bij de achttien raakt, is het normaal dat je gaat twijfelen. Ook in Genk viel ik naast de ploeg. Allemaal terecht, zo bleek achteraf. Dus misschien is het wel goed geweest omdat ik zo ging beseffen dat het niet vanzelf komt. Dat je niet mag denken : ik kom van Ajax, ik zal hier mijn wedstrijdje wel spelen. Nee, ook ík moest hard mijn best doen.”

Ook de ploeg presteert buiten verwachting goed.

“Onze voorbereiding was heel matig. Er is ook veel gebeurd in die periode, met het vertrek van Vaessen, Defour en Daerden. Een voorzitter die opstapt : dat is niet niks. Je kunt wel zeggen : we trekken ons daar niks van aan op het veld. Maar als het zo onrustig is, slaat dat sowieso over op de spelers. Niet dat er twijfel sloop in de groep, maar we realiseerden ons wel dat we geen hulp zouden krijgen van buitenaf. Dat we voortaan op onszelf waren aangewezen. Toen we tegen Zulte Waregem, een beetje onverhoopt, een goede start namen, zorgde dat direct voor een déclic. We zagen dat we, als we er honderd procent voor gingen en iedereen bij de les bleef, van niemand bang hoefden te zijn. Zeker thuis niet. We voelden ook dat de supporters achter ons stonden en voor een jonge groep als de onze, die draait op enthousiasme, is dat erg belangrijk. Louter kwalitatief denk ik dat onze kern tot de beste drie van het land behoort, maar zonder enthousiasme kunnen we van iedereen verliezen.”

Ieder voor zich

Met 26 jaar en 5 jaar ervaring in het buitenland behoor je al tot de oudste en meest ervaren spelers in Genk. Heeft dat invloed op jou ?

“Ik probeer iets meer verantwoordelijkheid op te nemen, hoe moeilijk dat ook is, want van nature ben ik geen leider. Nieuwe jongens als De Decker en Vrancken hebben het meer in zich en ik probeer me daarbij aan te sluiten. Ondanks mijn leeftijd heb ik mijn deel van voor- en tegenspoed al gehad. Ik besef nu hoe fijn het is om elke dag rustig naar je werk te rijden. Dat probeer ik op de andere spelers over te brengen : dat je plezier moet hebben in wat je doet. Dat zie je terug in onze wedstrijden.”

Door Moons en Claessens opzij te schuiven dichtte de club een generatiekloofje en met enkele late transfers werden nog een paar ontevreden spelers weggedaan. Wat overbleef, is een homogenere, jonge groep die gemakkelijker naar elkaar toe kon groeien.

“Dat was nodig ook, denk ik. Toen we wisten dat Jan en Gert niet meer zouden spelen, wisten we dat we niet meer op hun ervaring konden terugvallen. Ik vind het erg wat er is gebeurd, maar ik heb het zelf ook meegemaakt bij Ajax. De voetbalwereld is keihard. We kunnen er wel even bij stilstaan, maar we moeten verder. Wat ons is overkomen tegen Roeselare, zou met wat meer ervaring niet zijn gebeurd, denk ik, maar de club heeft keuzes gemaakt. Daar moeten we respect voor opbrengen.”

Ajax is de top en daar gaat het er nu eenmaal afstandelijker aan toe. Is de conclusie misschien dat je iemand bent voor net ónder de echte top ?

“Ik denk dat ik een speler ben voor een club waar warmte en genegenheid zijn. Genk is geen familieclub – qua structuur en organisatie is dit de top in België – maar er heerst wel een gemoedelijke sfeer. Ajax was een veel hardere wereld. Je zegt goeiendag, traint en gaat naar huis. Het is ieder voor zich. Hier heb ik niet alleen collega’s, maar ook vrienden.

“Ik heb altijd gevoetbald omdat ik het plezant vind. Voor geld alleen zou ik nooit naar het buitenland trekken. We hebben een korte carrière en ik ben van het principe dat je ook plezier moet hebben in het leven naast het voetbal. Ik had gerust nog vier, vijf jaar bij Ajax kunnen blijven, daarna terugkomen en niks meer hoeven te doen. Maar zo zit ik niet in mekaar. Je kunt wel zeggen : bijt een paar jaar op je tanden, maar ondertussen gaat je leven wel voorbij.”

Waarom kwam je niet meer aan spelen toe bij Ajax ?

“Door blessures, denk ik. En ik ben ook niet te beroerd om toe te geven dat het misschien een stapje te hoog was voor mij en ik eerder thuishoor bij een subtopper. Maar eender welke voetballer in mijn situatie zou het hebben geprobeerd. Oké, het is niet gelukt, maar het is een ervaring die ik meeneem.”

Je had het over warmte en genegenheid daarnet : bedoelde je dát toen je jezelf ooit een moederskindje noemde ?

“Nee, dat is altijd verkeerd begrepen. Ik bedoelde ermee dat ik graag tussen mensen ben die ik ken. Ik ben nu aan het bouwen in Wommersom, het dorp waar ik ben opgegroeid. Gewoon omdat ik me daar goed voel. Ik denk niet dat ik er ooit nog wegga.”

Financieel heb je fors ingeleverd toen je naar Genk kwam. Andere spelers klagen als ze niet spelen, maar komt er een andere club, dan willen ze niet inleveren.

“Op 24 jaar vond ík het belangrijk dat ik kon voetballen. Ik was het moe om altijd in de tribune of op de bank te zitten. Toen Genk kwam, heb ik niet getwijfeld. Ik verdien hier niet zoals bij Ajax, maar Genk heeft wel een serieuze inspanning geleverd. Ik zeg niet dat geld er helemaal niet toe doet, want dat is ook dom : dat gelooft toch niemand. Maar het belangrijkste voor mij is wel dat ik kan voetballen.”

Toen je begin 2000 Anderlecht verliet voor Roda JC, was dat niet voor het geld ?

“Toen zéker niet. Ik verdiende wel meer bij Roda, maar vooral door de wedstrijdpremies. Ik had het gevoel dat ik op een dood spoor zat bij Anderlecht. Het was de periode met Goor, Koller en Radzinski : ik besefte dat ik nog niet rijp was om in die ploeg te komen. Anthuenis zei wel : ‘Wacht nog, je gaat invalbeurten krijgen’, maar ik was bijna twintig. Ik vond dat mijn leerjaren voorbij waren en dat ik moest voetballen. Ik had genoeg voorbeelden van jongens die zegden : ‘Ik wacht mijn moment af’, maar drie jaar later speelden ze in de derde klasse. Daar had ik geen zin in. Achteraf is Roda een goede beslissing gebleken, al moet ik natuurlijk toegeven dat het een mindere club is dan Anderlecht : er is minder druk en ik mocht al eens iets verkeerds doen.”

Vind je dat je het ongelijk van Anderlecht hebt bewezen ?

“Nee, daar geloof ik niet in. Ik heb nooit negatieve gevoelens gekoesterd tegen Anderlecht. Ik heb er gevoetbald van mijn negende tot mijn achttiende, dat is een groot deel van mijn leven. Het zou dus hypocriet zijn, mocht ik beweren dat die club me niks doet. Ik heb veel te danken aan Anderlecht. Het is ook niet de club die iedereen ervan maakt : Anderlecht is gemoedelijker dan Ajax, qua sfeer een beetje vergelijkbaar met Genk. Alleen staat het kwalitatief iets verder.”

Van mening verschillen

Staat er een andere Broos voor de groep dan vorig jaar ?

“Ik zie weinig verschil, behalve dat hij resoluter is geworden. Als hij zegt : zo is het, dan is het zo en moet iedereen die lijn volgen. Dat is ook nodig, want je weet hoe dat gaat met jonge gasten : geef ze een vinger en ze pakken een hand. Dat houdt hij nu goed in de hand.”

Als de resultaten meezitten, is de trainer altijd goed. Over Vandereycken was je ook positief, tot hij weg was en je klaagde over de “extreem lichte trainingen”.

“Hij had een andere kijk op hoe je traint dan ik. Vandereycken trainde heel licht naar een wedstrijd toe. Als je niet speelt, vind je dat niet tof, want dan wil je toch minstens voldoening halen uit de training. Als je achteraf merkt : godverdomme, wéér niet gezweet, zit je met een onvoldaan gevoel. Bij mij versterkte dat het gevoel dat ik almaar dieper wegzakte, terwijl ik eigenlijk weer naar mijn beste vorm moest toegroeien.”

Waarom speelde je amper ?

“Vandereycken veranderde vaak van tactiek. Je kon fantastisch spelen en een week later toch op de bank zitten, gewoon wegens de tactiek. Hij speelde ook vaak zonder flanken. Dat was aanpassen, maar het heeft wel geloond : we werden derde, dus hij had het bij het rechte eind. Dat neemt niet weg dat mensen van mening moeten kunnen verschillen, vind ik.”

Hij is nu bondscoach. Hoor jij in de nationale ploeg ?

“Dat ga je mij niet horen zeggen. Ik denk dat Vandereycken nog altijd op dezelfde manier werkt, dus spelers oproept naar gelang van een wedstrijd. Misschien heeft hij me nog nodig en dan zal ik met veel plezier gaan. Zolang ik goed speel bij Genk, hoop ik elke keer dat ik erbij ben, maar is dat niet zo : oké, volgende keer beter. Mijn werkgever is Genk en alleen als ik dáár geen respect krijg, zal ik het zeggen. De nationale ploeg is iets extra’s.”

Respect : daar had Steven Defour het ook over toen hij besliste Genk te verlaten. Wat vond je daarvan ?

“Ik heb vorig seizoen een gesprek met Steven gehad over Ajax en wat hij wou. Ik vind het spijtig voor hem dat het niet is doorgegaan, maar als je een langdurig contract tekent, weet je dat de club over je lot beslist. Als Steven in Genk was gebleven, was hij nu de koning : er werd een ploeg rond hem gebouwd en hij had mogen doen wat hij wou. Ik weet niet of hij nu zoveel gelukkiger is.”

Toen hij op de derde speeldag met Standard naar het Fenixstadion kwam, heb je hem een paar keer uit het stadion proberen te tackelen.

“Ik heb één zware overtreding op hem gemaakt, dat geef ik toe. Maar dat was niet tegen Steven, wel tegen Standard. Trouwens, ik heb hem voor de wedstrijd en in de rust even gesproken. Steven is een fantastische kerel, iemand met schitterende humor met wie het altijd lachen geblazen was in de kleedkamer. Maar op het veld is het ieder voor zich : dan is Steven even niet belangrijk.”

Abonnement op Staaien

Goed gedrag ook niet altijd. Je hebt soms irritante trekjes : protesteren bij de scheidsrechter, tegenstander uitdagen, theatraal neergaan.

“Dat is gewoon mijn voetbal : ik speel met mijn hart. Ik kan niet tegen verliezen, dus als het even niet goed gaat, borrelt het soms op. Vroeger nog meer dan nu, het is al veel verbeterd. Ik zal nooit iemands been breken, maar voor mij telt maar één ding : winnen. Moet het hard of gemeen, dan moet het maar. Dat is ook het mooie aan voetbal : dat je alles kunt gebruiken om een resultaat te behalen. Voor de wedstrijd tegen Standard was ik iets minder aan het trainen en toen heeft Broos het nog gezegd : komaan, Tom ! Hij weet dat ik dat vuur nodig heb. Ik teer voor zeventig, tachtig procent op enthousiasme.”

Als dat geen speler voor Sint-Truiden is. Heeft je vader er niet ooit in de eerste ploeg gestaan ?

“Op de bank gezeten (glimlacht). Hij was achttien en studeerde economie aan de universiteit. Zijn vader is vroeg gestorven en toen moest hij een keuze maken. Hij is altijd blijven voetballen, maar op een lager niveau. Hij had talent, net als mijn peter trouwens. En de vader van mijn moeder heeft nog bij Tienen in de goal gestaan. Het voetbal is dus altijd dominant geweest in de familie. Mijn vader is ook al jaren voorzitter van Wommersom. Van toen ik kon stappen, namen mijn ouders mij mee. Dan zetten ze mij op het tweede veldje met een bal. Thuis in de tuin hadden we ook twee doelen staan : soms stonden we daar met tien kameraden tegelijk te voetballen. School interesseerde mij niet, mijn boekentas lag altijd direct in een hoek.”

Met dat familieverleden en met Wommerson op de steenweg van Tienen naar Sint-Truiden kan het niet anders of jij sluit ooit je carrière af bij STVV.

“Ik zou het niet mogen zeggen, maar als kind had ik een abonnement op Sint-Truiden. Het was dichtbij en ik was een hevige supporter, net als van Anderlecht. Wat komt, komt : ik heb nog tien jaar te gaan, maar voorlopig zit ik goed bij Genk.”

JAN HAUSPIE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content