Vooral zijn strijd tegen de epotest bracht Rutger Beke het voorbije jaar in het nieuws, maar nu wachten hem het vaderschap en eindelijk weer de sport. ‘Niks zo heerlijk als iemand uit het wiel fietsen.’ De triatleet in tien geboden.

Rutger Beke : “Ik ben totaal niet gelovig of bijgelovig. Ik zie niet in waarom je rapper zou lopen als je eerst je linkerkous aan trekt en volgens mij is ook de helft van de sporters die vooraf een kruisteken maken niet eens gelovig. Ik heb daar niks mee.”

1. Gij zult geen andere goden hebben.

Heb je nog andere sporten dan triatlon beoefend ?

“We hebben – mijn vader werkte als burgerlijk ingenieur – twee jaar in Amerika, Californië, gewoond, toen ik in het vierde en vijfde leerjaar zat. In de herfst voetbalde je, in de winter speelde je basketbal en in de lente baseball. Alle drie heb ik het gedaan. Ik heb zo van mijn achtste tot mijn vijftiende gevoetbald. Ik moest het meer hebben van inzet dan van techniek en klasse, zeg maar. Enfin, ik was eigenlijk een vuile speler en ik durfde doorgaan(grijnst). Er gaat ook niks boven een goeie sliding op een nat veld. Ik speelde meestal op links, maar ik zit op dat vlak nogal complex in mekaar : ik ben linksvoetig, maar rechtshandig en als ik basket, dribbel ik linkshandig, maar werp ik met rechts. Triatlon is ieder voor zich, heel individueel, terwijl ik in een ploegsport het gevoel van wij tegen hen heel tof vond. Ook al waren er mensen die je op training zelf liever een stamp zou geven, als daar in een voetbalwedstrijd een tegenstander aan kwam, dacht je : hola, niet met mijn ploegmaat (grijnst) ! Maar uiteindelijk was je in ploegsporten afhankelijk van je ploeggenoten, daarom heb ik uiteindelijk voor een individuele sport gekozen. Uithoudingssporten hebben mij altijd al geïnteresseerd. In alle andere sporten die ik deed, was ik altijd de enige die graag liep op training. Dat lopen heb ik altijd veel gedaan : hoe meer ik liep, hoe minder ik moest studeren (lacht). Met een leraar heb ik de twintig kilometer van Brussel meegedaan en zo ben ik daar in gerold.”

2. Gij zult u geen gesneden beeld maken.

Wie waren je idolen ?

“Verafgood heb ik nooit iemand, maar Luc Van Lierde was wel mijn idool. Ik begon in 95 en in 96 won hij Hawaï. Ik kijk nog altijd naar hem op. Toen hij de eerste keer Europees kampioen werd op de kwarttriatlon in Hongarije was ik mee bij de junioren. Dat was een fantastische ervaring. Hij stond klaar om te vertrekken en had zijn drinkbussen nog niet gevuld. Een vriend en ik waren zo fier als een gieter dat wij dat mochten doen (lacht).”

Valt die magie niet weg nu je zelf een begenadigde triatleet bent ?

“Ja, in het begin denk je : wauw, Luc Van Lierde ; nu besef je dat hij ook maar een gewone mens is. Dat er zouden zijn die zeggen : ‘Wauw, Rutger Beke’, dat kan ik mij maar moeilijk inbeelden (lacht). Het is niet omdat ik goed ben in sport, dat ik me specialer dan een ander voel.”

3. Gij zult de naam van God niet ijdel gebruiken.

Vloek je vaak ?

“Ik vloek geregeld, ja, maar ik maak mij niet gemakkelijk kwaad op mensen, des te gemakkelijker op voorwerpen. Ik ben heel opvliegend. In de tien jaar dat ik triatlon doe, heb ik zeker honderd keer op het punt gestaan mijn fiets weg te gooien. Heel onhandig ben ik ook : als er dan iets niet lukt, bereik ik snel het kookpunt. Daarna vraag je je af waarom je je eigenlijk opgewonden hebt (lacht). Aan computers heb ik al helemaal een hekel.”

Verwijt je jezelf wel eens iets ?

“Neen, je bent in triatlon zo met jezelf bezig dat je heel gelaten reageert als iemand je bijvoorbeeld na 140 kilometer voorbij gaat. Je bent daar veel te moe voor en je móét ook met jezelf bezig zijn. Vorig jaar zag ik Norman Stadler van mij wegrijden en ik had hem zeker 40 kilometer kunnen volgen, maar je moet zo iemand durven laten gaan omdat je het toch geen 180 kilometer volhoudt. Het lopen is zó zwaar dat je de laatste tien kilometer zo naar het einde snakt dat je niet eens kán reageren. Je neemt makkelijk vrede met de plaats die je gehaald hebt. Ploegsporten zijn wat dat betreft veel meer frustrerend : je kan domineren en toch verliezen. In de Iron Man wint, op mechanische problemen na, de beste altijd.”

Spreek je tegen jezelf ?

“Als je een slechte dag hebt meer dan wanneer je een goede dag hebt, want dan ben je veel te gefocust. Als het niet gaat, reageer je je wel eens af. Ik heb ook eens een Duitser een andere Duitser tijdens het fietsen een mot zien geven (grijnst). (Denkt na.) Weet je, mijn grootste zorg was dit jaar of ze mij nog zouden aanvaarden. Ik had geen zin om nog tien jaar triatlon te doen terwijl iedereen mij meed. Maar gelukkig was dat totaal niet het geval. Norman Stadler vertelde in de pers dat het in mijn voordeel zou spreken als ik ook nu weer goed zou zijn in Hawaï. Hij zag voor de wedstrijd dat ik wat gespannen liep en hij kwam mij zeggen dat hij geen problemen had met mij. Ik vond dat een hele geruststelling. Hij moest in Hawaï met een lek opgeven, maar toen ik finishte, stak hij zijn duim op naar mij. Dat was tof.”

4. Gedenk de sabbatdag.

Hoeveel rust ken je ?

“Ik heb geen vaste rustdag. Soms gaan er weken voorbij zonder. Dat is niet altijd zo leuk voor Sophie en mij, want je hebt geen weekend, hé. Wil je ergens naartoe, dan vraag je je telkens af : ga ik daar kunnen lopen, is daar een zwembad ? Na Hawaï rust ik meestal drie weken. Ik train in de winter tussen vijftien en twintig uur per week en dat gaat naar vijfendertig in de zwaarste periode. Maar dat is netto training, stretching en verplaatsing nemen ook nog tijd in beslag. Maar de drang om te presteren is nog altijd groter dan de zin om in de zetel te blijven zitten. Maar ik ben eigenlijk heel lui : alleen om te trainen geraak ik uit de zetel. Ik kan perfect niks doen.”

Dat knaagt dan niet aan je geweten ?

“Neen, dat lukt natuurlijk ook vooral omdat je hard traint. Na mijn triatloncarrière zal ik nooit nog zo gedreven kunnen zijn, denk ik wel eens. Maar waarschijnlijk zal ik dan toch energie te veel hebben en die in iets anders willen steken. Hier zoals vorig jaar gefrustreerd in de zetel zitten zonder te trainen, dat geeft je niet hetzelfde gevoel. Bovendien moet ik er op de dagen dat het moet gebeuren wel staan of ik ben mijn sponsoring kwijt. Daar moet je als topper tegen kunnen, tegen die stress.”

Hebben de gebeurtenissen van het voorbije jaar je veranderd ?

“(Lachje.) Ik dacht dat, maar eigenlijk heeft het mij niet veranderd. Ik vind mezelf weer dezelfde persoon als daarvoor. In die periode, die elf maanden, zeg je dat vaak, dat het je veranderd heeft. Maar nu is dat bijna vier maand geleden en valt alles weer in zijn oude plooi. Ik was in het begin echt kwaad op iedereen en dat ebt nu stilaan weg. Er zijn er nog altijd van wie ik denk : je zou beter eens in de spiegel kijken en je een klein beetje schamen, maar ik heb geen zin om daar nog veel energie in te blijven steken.”

Tenzij je die woede kanaliseert naar je prestaties.

“Awel, ik heb dat gedacht, maar dat is niet de motivatie. Eén wedstrijd, in Monaco, is dat gelukt. Maar in Hawaï vroeg Kris Meertens van de VRT of mijn prestatie als een revanche aanvoelde. Het duurde een paar seconden eer mijn frank viel, wat hij bedoelde (grijnst).”

5. Eer uw vader en uw moeder.

Je vader wordt vaak vermeld in interviews, maar van je moeder wordt nauwelijks gesproken. Waarom ?

“Mijn ouders zijn gescheiden toen ik 17 was en mijn moeder staat niet graag in de belangstelling. Als er een camera in de buurt is, maakt ze zich uit de voeten. Toen ik nog voetbalde en steeds liever begon te lopen, vond mijn vader dat wel raar. Allez, wat is het nut daarvan ? Mijn vader was in het begin dat ik triatlon deed, geïnteresseerd, maar niet supergemotiveerd. Nu is hij echt gebeten. Hij moest overtuigd worden. Maar ik heb aan allebei enorm veel steun gehad.”

Viel die scheiding je moeilijk ?

“Mijn zus had daar meer problemen mee dan ik. Ik vond dat hùn beslissing en als ik mij daar druk in maak, lost dat niks op. Ik ben heel nuchter in die dingen. Ik ben van het principe to live and let live.”

Verschil je daarin van je broer en zus ? Ben je egoïstischer ?

“Egoïstisch niet, ik was in de sport alleen de felste van de drie en ik kon van de drie het minst tegen mijn verlies met spelletjes. Mijn moeder heeft mij later verteld dat ze wel eens aan mijn broer vroeg om mij te laten winnen, omdat ik altijd verloor (lacht). Tegen mijn broer heb ik ook altijd veel getafeltennist. Tegen dat we uit Amerika vertrokken, zat die tafel vol putten die ik er van mij kwaad te maken in had geslagen. Maar ik wist altijd goed waar de grens lag, vooral bij mijn moeder. Nu nog is dat een van de redenen waarom ik geen doping zou gebruiken : stel je voor dat ik ooit aan mijn moeder moet uitleggen dat ik doping gebruikt heb. Dat is voor mij een reden om het nooit te doen.”

6. Gij zult niet doodslaan.

Doe je wel eens een tegenstrever dood ?

“(Lacht.) Er is niks zo heerlijk als op training iemand uit het wiel fietsen. Het is hemels te voelen dat je op die dag de beste bent en weten dat ze zullen moeten lossen als je gaat versnellen (grijnst). Ik durf daar dan wel eens mee spelen. Daar kan ik echt van genieten. Je voelt welke snelheid ze nog juist aankunnen, dan laat je ze nog vijf kilometer goed afzien en dan ga je toch door. Vooral bergop geeft dat een zalig gevoel.”

Hoeveel keer ben je zelf al gestorven ?

“In de Iron Man – ik heb er nu vijf gedaan – komt er altijd een moment dat het óp is. Je computer staat geprogrammeerd tot aan de finish en verder raak je niet. Als ze je aan de streep 10.000 frank beloven om nog tien meter te lopen, gaat dat écht niet meer. Automatische piloot is het. Elke stap die je zet, is er een minder. In 1998 heb ik eens opgegeven omdat het niet ging. Tot mijn moeder mij zei dat je dat niet deed. Sindsdien heb ik nooit meer zomaar opgegeven, denk ik.”

7. Gij zult niet echtbreken.

Op welk vlak vullen je vrouw en jij elkaar aan ?

“Zij is eigenlijk niet alleen mijn vrouw, maar gewoon ook mijn beste vriendin. Wij doen alles graag samen. Zij heeft het voorbije jaar ook niet gewerkt : wij zijn dag en nacht, vierentwintig uur op vierentwintig bij elkaar geweest. En we hebben daar geen last van gehad. Als ik vroeger in het buitenland was en zij door haar werk niet mee kon, spraken we af dat we om de twee, drie dagen zouden bellen, maar dat ging ons niet af. Dus nu bellen we elke dag. Ik móét haar elke dag horen.”

8. Gij zult niet stelen.

Je hebt je het voorbije jaar ongetwijfeld bestolen gevoeld.

“Ik dacht wel eens : allez, waarom willen die dat niet inzien ? Op die momenten krijg je het gevoel dat ze je willen pakken, hoewel ik ervan overtuigd ben dat het niet zo was. Alleen zie je dat in het begin niet zo.”

Het vijfde middelbaar, zei je eens ergens, was je rebelse periode. Wat moeten we ons daarbij voorstellen ?

“Ik had lang haar en vooral een heel grote mond. Ik heb toen ook mijn jaar moeten overdoen. Je kent dat : met vijf bij de directeur moeten komen, vier die braaf zeggen dat hij gelijk heeft en ene, ik, die zegt : ‘Neen, directeur.’ (Lacht.) Ik trainde dan al wat en als de leraar Nederlands met ons naar toneel wou gaan, was daarom eens niet gaan trainen voor mij geen optie. Ik was op dat moment graag tegendraads. Maar ik ben nooit tegen mijn zin naar school geweest. Dat contact met vrienden vond ik altijd tof.”

9. Gij zult geen valse getuigenis spreken.

Wat zijn de meest frappante leugens die je het voorbije jaar over jezelf hebt gelezen of gehoord ?

“Sommige redenen die mensen gaven om mij niet te geloven. In 2003 ben ik tweede geworden in Hawaï en was ik naar de kop gefietst, maar twee jaar daarvoor had een andere atleet mij op een Belgisch kampioenschap eraf gefietst : voor één journalist kón dat niet. Dat vond ik een stomme redenering. Ik had in het begin ook mijn bloedwaarden getoond en volgens een trainingsspecialist aan wie hij dat had voorgelegd, kon dat niet omdat ik in die periode heel hard aan het trainen moest zijn. Maar ik had toen juist een rustperiode en dat begreep hij niet. Daar ergerde ik mij wel aan. Maar het ergste vond ik dat ik in De Morgen naast Bill Clinton en Richard Virenque met een lange neus stond. Bij mij hadden ze die gelukkig nog vervangen door een vraagteken, maar daaronder hadden ze Jef Brouwers, sportpsycholoog, geciteerd. In heel de wereld konden maar vier mensen zien of ik loog en hij was er daar duidelijk één van (grijnst).”

10. Gij zult niet begeren wat van uw naaste is.

Word je gemakkelijk jaloers ?

“Neen, niet echt. Ook niet van sporters die beter betaald worden. Niemand heeft mij per slot van rekening tegengehouden om te gaan voetballen. Nu word ik ervoor beloond, maar de eerste vijf jaar trainde ik met evenveel inzet en kostte het alleen maar geld. Toen zat ik daar ook niet mee in. Ik ben tevreden met wat ik verdien, want onze bijdrage aan de maatschappij is nu ook niet geweldig groot, hé. Ik ben bijvoorbeeld ook geen materiaalfreak die alles wil wat een ander heeft. Ik ben bij de junioren nog Belgisch kampioen geworden met de slechtste fiets van allemaal (lacht). Ik was wel jaloers op die vroegere klasgenoot uit de lagere school die destijds wel bij mijn huidige vrouw in de klas terechtkwam. Mijn vrouw en ik kennen elkaar al van ons zestiende, maar ik had haar al in het eerste middelbaar opgemerkt. Als ik het voorbije jaar thuis zat, was ik niet ongelukkig. Ik kon dat, misschien niet altijd, maar toch meestal vrij goed scheiden. Daarom ook dat we aan kinderen zijn kunnen beginnen en mijn vrouw binnenkort bevalt. Wat er ook gebeurde, wij wilden kinderen, omdat we gelukkig zijn met elkaar.”

RAOUL DE GROOTE

‘OP STAGE MOET IK MIJN VROUW ELKE DAG HOREN.’

‘ALS IETS NIET LUKT, BEREIK IK SNEL HET KOOKPUNT.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content