Sport/Voetbalmagazine volgt de komende competitie vier gezichten uit onze eerste klasse. Issame Charai en Ronny Gaspercic kent u ondertussen al, tijd om nummer drie voor te stellen : belofte-international en Lokerentalent Killian Overmeire.

Hoe wordt iemand profvoetballer ?”, herhaalt Killian Overmeire (21) peinzend de openingsvraag. “Als klein manneke was ik verzot op die voetbal. Mijn ouders zagen dat. Mijn vader, zelf een niet onverdienstelijke voetballer, oefende vaak met mij. Ik voetbalde eerst twee jaar bij Assenede, een klein clubje uit de streek. Op mijn tiende, als preminiem, verhuisde ik dan naar Lokeren. Ik ben wel even gestopt met voetballen toen ik zes jaar was. Ze hadden mij eerst uitgespeeld als keeper en in mijn eerste wedstrijd kreeg ik acht goals in één helft binnen, waarna ze mij dan maar als veldspeler gebruikten. Toen had ik even geen zin meer in voetbal. Na een maandje was er een wedstrijd – waarvoor ik niet geselecteerd was – en er bleek een jongetje ziek, dus speelde ik mee. Net in die wedstrijd ontdekte Lokeren mij. Volgens mij maakt het niet uit of je als jonge gast meteen bij een grote of een kleine club begint, uiteindelijk zitten de scouts van die clubs overal. Zelfs bij de duiveltjes van Assenede komen ze kijken.

“Mijn vader is bediende bij Sidmar, een kantoorjob. Mijn mama werkt in een bakkerij. We hadden nooit iets te kort thuis, maar leefden ook niet in grote luxe. We waren een normaal gezin uit de middenklasse. Mijn geluk was dat we vroeger een heel grote tuin hadden, waar ik constant met mijn vader voetbalde. Hij bracht me techniek bij en leerde me zowel links als rechts trappen. Zonder druk. Het was een supertijd. Mijn ouders zijn nooit van die roepende ouders langs de kant geweest, mijn pa gaf na de wedstrijd op een rustige manier opbouwende kritiek. Je zag ze natuurlijk wel, die ouders die van aan de kant hun zoontje uitkafferden. Ik ben zeer gelukkig dat ik dat nooit meemaakte. Ik besef nu ook dat zij geweldig veel opofferden voor mij. Mijn ouders voerden me bijvoorbeeld drie tot vier keer per week naar de training en terug. Ze kwamen me ophalen aan school, reden rechtstreeks naar Lokeren – een halfuurtje rijden toch – en daar bleven ze wachten tot na de training. Mijn twee jaar jongere zusje moest vaak mee, ook in de weekends. Ik besef nu pas dat alles in het teken van mij stond, ik zal mijn ouders daarvoor eeuwig dankbaar blijven.”

De déclic

“Ik was zeventien toen ik voor het eerst van de A-kern bij Lokeren mocht proeven. Net na het fantastische seizoen waarin de club derde eindigde onder Paul Put. Dat was de periode van Arnar Gretarsson en Runar Kristinsson. De eerste keer dat je die mannen op training ziet, ben je even onder de indruk maar na een tijdje worden dat gewoon je vrienden en ploegmaats. Rudi Cossey was toen hulptrainer. Eigenlijk was hij het die bij het bestuur aandrong om me een semiprofcontract aan te bieden.

“Ik keek enorm op naar Davy De Beule. Bij de A-kern was hij diegene die me opving. Tijdens de stages deelden we dezelfde kamer. Een jonge Belg is wel nodig in een eerste ploeg, het is een motivatie voor de andere jeugdspelers. Zo krijg je als jonge gast een doel voor ogen. Akkoord, bij Lokeren verandert de kern regelmatig, maar dat is tegenwoordig in elke club zo. Ik vind dat een beetje een misverstand over Lokeren, er zitten toch een paar jongeren in de ploeg. Ze spelen niet altijd, maar jongeren die goed presteren bij de beloften, krijgen zeker hun kans. Lokeren bezit een goede jeugdwerking.

“Ik was altijd supporter van Lokeren, zat elke thuiswedstrijd in de tribune. Ik probeerde me dan wel eens in te beelden hoe het zou zijn om op dat veld te staan, maar als je dat dan echt beleeft … Dat is elke keer weer genieten. Ik krijg nog altijd kippenvel wanneer ik op een veld sta en de supporters hoor zingen. Of toen ik bijvoorbeeld de eerste keer op Anderlecht speelde, was ik bloednerveus, ik keek mijn ogen uit en wilde zo snel mogelijk aan die wedstrijd beginnen. Dat zijn de mooie momenten waarvoor je werkt. Daarom heb ik ook altijd extra getraind en hard gewerkt. Talent alleen is niet genoeg. Vroeger miste ik body. Dus besloot ik op eigen initiatief te gaan fitnessen, drie tot vier keer per week. Na de training zat ik ’s avonds nog anderhalf uur in de fitnessclub.

“In mijn tweede jaar bij de A-kern – ik was achttien – had ik door overbelasting een spier in mijn heup geforceerd. Bovendien was daar een stukje bot losgekomen. Van de dokter mocht ik vijf maanden niets doen : niet lopen, niet fitnessen, niet voetballen. Dat was voor mij echt een klap, want niets doen, is stagneren. Op zo’n moment begin je te twijfelen : ‘Zal ik wel mijn oude niveau weer bereiken ?’ Ik zat redelijk diep. Maar gedurende die vijf maanden stond ik elke dag op de club. Ik wilde de voeling met de kern niet verliezen. Wanneer ik na vijf maanden hernam, voelde ik meteen dat het niet was zoals voordien. Gelukkig kon ik terugvallen op mijn familie. Die moeilijke periode heeft me wel sterker gemaakt. Vooral die maanden achteraf, toen ik weer moest opbouwen. Rudi Cossey heeft me toen hard aangepakt, op dat moment kwam dat hard aan en was ik kwaad, maar het zorgde wel voor een déclic. Ik realiseerde zelf ook wel dat mijn niveau ondermaats was, er zat geen vooruitgang meer in mijn spel. Na dat serieuze gesprek met Cossey is mijn vormcurve weer in stijgende lijn gegaan. Cossey heeft vaak achter mijn vodden gezeten en we lagen geregeld in de clinch, maar ik heb veel aan hem te danken.

“Het meest heb ik geleerd van Runar Kristinsson. Runar gaf veel raad en ik ging zelf ook om advies vragen. Ik wist dat ik van hem veel kon bijleren. De manier waarop hij van een tegenstander wegdraaide bijvoorbeeld, was fenomenaal. En zijn vista : hij zag alles. Hij is nu weg en ik mis hem wel. Hij zorgde voor sfeer op en naast het terrein. Het gebeurde vaak dat we ’s middags darts speelden, of biljartten of golf speelden op de Playstation. Runar was enorm belangrijk voor de ploeg en geliefd bij de supporters.”

De Franse manier

“De mensen die me kennen, weten dat ik een rustige jongen ben. Wanneer ik in een nieuwe omgeving ben, zal ik nooit het grote woord voeren, eerder rustig om me heen kijken. Ik stel me niet rap open tegenover nieuwe mensen. Maar op een veld kan ik heel emotioneel reageren. Ook tegen de trainer. Ik geef me elke training honderd procent. Soms krijg ik te horen : doe wat rustiger aan. Ik kan dat niet, ik moet altijd voluit kunnen gaan. Zo wat nonchalant op training rondwandelen, dat zit niet in mij.

“Van elke trainer leer je iets, ook al zit je vaak op de bank. Paul Put was mijn eerste trainer bij de eerste ploeg. Ik herinner me dat ik mijn kans kreeg in een wedstrijd tegen Cercle Brugge, als ze die verloren, lag de trainer buiten. Ik mocht starten, aan de rust stond het 1-0 voor ons. Aan de rust werd ik gewisseld en uiteindelijk eindigde de partij op een gelijkspel. Put werd de maandag nadien ontslagen. Maar aan de rust was het wel 1-0, hé. (lacht) Ik ben hem dankbaar voor de kans die hij me toen gaf, ik heb hem na zijn ontslag ook gebeld om hem te bedanken voor de samenwerking. Nadien volgde Slavo Muslin. Veel mensen denken dat ik iets tegen Muslin had, maar ik heb altijd gezegd : dat ik niet speelde, was de keuze van de trainer, die moet ik aanvaarden. Vorig seizoen speelde ik in de heenronde elke wedstrijd en in de terugronde moest ik plots lang wachten op een nieuwe kans. Natuurlijk wilde ik op dat veld staan en was ik ontevreden.

“Van Muslin onthoud ik vooral zijn aanpak op het conditionele vlak. Onder Put werd er gewerkt met uitgebreide conditie- en lactaattesten maar Muslin geloofde daar niet in. Hij zweerde trouw aan de bieptest en lopen tot je niet meer kunt. Een beetje de Franse manier, want ik merkte in de oefenpot tegen Toulouse dat hun fysieke training gelijkaardig was. Loodzwaar, maar het loonde wel. De voorbereiding onder Georges Leekens was weer helemaal anders. We trainden stevig door, maar met genoeg rustperiodes en vooral heel veel oefenwedstrijden. Ik geloof dat Leekens een trainer is die me sterker kan maken als voetballer. Hij heeft me ook al uitvoerig gewezen op mijn zwakkere punten, zoals kopspel en coaching, maar ik voel duidelijk het vertrouwen van de huidige trainersstaf.”

Nooit een hype

“Ik sta nu in de basis, maar ik moet een drager van de ploeg kunnen worden. In feite zou ik vaker moeten scoren, ja. Ik heb een sterk schot, maar ik gebruik het te weinig. Dat hoor ik al heel mijn carrière. Ik kan zowel met links als met rechts hard uæithalen, dat kan een belangrijk wapen zijn. Vorig seizoen en het jaar daarvoor had ik een meer verdedigende rol, op sommige momenten zal ik nu offensief meer aanwezig zijn. Vroeger was ik misschien te snel tevreden met mijn verdedigende werk. Nu weet ik dat ik me ook in de opbouw moet laten gelden. Daarvoor hoef ik niet per se te scoren, een assist kan ook mooi zijn.

“Alles in mijn carrière is heel geleidelijk gelopen, er is nooit een hype rond mij ontstaan en ik heb hard moeten werken om hier te raken. Mijn eerste seizoen in de A-kern heb ik gecombineerd met een studie marketing aan de Mercator Hogeschool in Gent. Ik genoot een topsportstatuut, maar ik moet eerlijk toegeven : ik had er meer voor kunnen doen. Ik deed na mijn eerste jaar nog wel de examens mee, maar ik vond de combinatie met het vele trainen bij Lokeren niet evident. Na anderhalf jaar hield ik het voor bekeken. Tja, na twee trainingen per dag heb je niet altijd de fut meer om nog naar school te gaan of te studeren. Waarom marketing ? Omdat je daar zo veel kanten mee uit kunt. Ik had ook wat vrienden die dat volgden. Het interesseert me wel, misschien dat ik later de draad weer oppik. Het liefst van al wilde ik kinesist worden, maar dat was onmogelijk te combineren met profvoetbal, want je moet vaak stages lopen. Was ik geen voetballer geworden, ik was zeker kinesist.” S

Door Matthias Stockmans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content