Vrijdag wordt Michel D’Hooghe, 25 jaar voorzitter van de Medische Commissie van de FIFA, in Knokke-Heist gevierd. Fragmenten uit een rijkelijk gevuld (voetbal)leven.

Het is amper halfacht, maar Brugge lijkt op deze donderdagavond al ingeslapen. Het machtige belfort kijkt neer op een handjevol toeristen, de koetsen zijn verdwenen, Jan Breydel en Pieter De Coninck pronken eenzaam op de Markt. Om de hoek, in een brasserie aan de Eiermarkt, schuiven Michel D’Hooghe en zijn echtgenote Anne Marie aan tafel. Ze kiezen voor het Menu Belge: huisbereide garnalenkroketjes, gebakken sliptongetjes met frietjes, een Irish coffee of dame blanche. De avond zal met ‘een gewoon borreltje’ en ‘een pintje’ worden afgesloten. Carpe diem. Michel D’Hooghe is ontspannen. Ver weg is de herinnering aan vrijdag 1 mei 2009, toen Anne Marie hem bewusteloos in de garage aantrof. De diagnose, na vijf dagen onzekerheid, was hard. “Meningioom, tumor van het hersenvlies. Als geneesheer was ik ervan overtuigd dat het ‘over’ was. Zeker toen Pieter, mijn zoon die ook dokter is, zei dat er een gezwel met de grootte van een tennisbal in mijn hoofd zat.” Hij zwijgt even. “Ik heb enorm veel geluk gehad.”

Anne Marie pikt in. “Michel heeft zijn leven sindsdien bijgestuurd. Elke morgen een halfuur fietsen op zijn hometrainer, bijvoorbeeld. Toen hij in 2001 afscheid nam als voorzitter van de voetbalbond, ‘zou’ hij een borstbeeld krijgen. (blaast) Ik heb gezegd dat ze Michel daar geen plezier mee deden en dat het beeld wellicht in de kelder of het tuinhuis zou eindigen. Waarom geen groot televisiescherm? Ik heb een van de kinderkamers volledig leeggehaald en alle medailles en voetbaltrofeeën een mooie plaats gegeven. Michel wist nergens van, hij was toch nooit thuis… (lacht) Een mooie ruimte: voetbalsouvenirs, hometrainer, tv-scherm. Dat is ‘zijn’ kamer.” Michel D’Hooghe: “Fietsen en tegelijk naar het voetbal kijken. Deze morgen, bijvoorbeeld: doelpunt Gareth Bale voor Tottenham, winst van Bayern München tegen Werder Bremen, gelijkspel van Inter tegen Milan… Ik ben op de hoogte, hoor.”

Eerst de dood in de ogen moeten kijken om het leven bij te sturen. “Toen ik in december 2010, na 33 jaar dienst, afscheid nam van de Dienst Revalidatie van AZ Sint-Jan, heb ik Charles Aznavour geciteerd: “Le printemps passe, et puis l’été. Mais l’automne a des joies cachées. Qu’il te faut découvrir toi-même.” Helemaal juist, wij maken dat nu mee. Aznavour… Een echte poëet, die met een lied gevoelens kan schilderen die ik ook heb, maar zelf niet goed naar buiten kan brengen. ‘De herfst heeft verborgen geneugtes die je moet leren ontdekken.’ Als ik iets uit het diepste van mijn gemoed wil vertellen, dan grijp ik geregeld terug naar zijn teksten. Muziek is een emotie die het voetbal overstijgt. Toen ik op mijn zestigste verjaardag het nieuwjaarsconcert van Johan Strauss in de Musikvereinvan Wenen kon meemaken, had ik tranen in de ogen.”

Vergeten zijn de donkere dagen, eind jaren tachtig, toen het Belgisch voetbal ten prooi aan het hooliganisme leek gevallen. D’Hooghe bond de strijd aan, zei dat voetbal weer een feest moet worden. “Ik heb toen veel bedreigingen en zelfs een bombrief gekregen. Onze kinderen werden, zonder hun medeweten, een tweetal maanden op weg van en naar school door agenten gevolgd. Op een nacht stonden er zelfs tien agenten in gevechtskledij in onze woning.” Anne Marie: “In die periode wilde Michel stoppen, maar Jacques Rogge, een studiegenoot, stuurde ons een fax. Michel, please stay! Quand les dégoûtés s’en vont, il ne reste plus que les dégoûtants‘…”

Anne Marie, op dreef: “En dan dat verhaal met die hijger… (lacht) Elke nacht, rond twee uur, kregen we om de tien minuten telefoon. Vuile praat, hijgen… We werden er gek van, lagen te wachten tot de telefoon opnieuw rinkelde. Tot ik mij herinnerde dat Michel, na een spreekbeurt voor de West-Vlaamse scheidsrechters, een fluitje had gekregen. ‘Waar ligt dat?’ Ik zat op de rand van het bed te wachten, de telefoon rinkelde en ik heb keihard op dat fluitje geblazen. We hebben die kerel gelukkig nooit meer gehoord.”

Reanimeren in de catacomben

12 november 1972, een zondagnamiddag op de Klokke, twaalf minuten over drie. De dag en het uur staan in het geheugen van Michel D’Hooghe, dan amper drie maanden Clubdokter, gegrift. Na een onschuldig duel met Paul Courant zijgt Nico Rijnders neer. “Hartstilstand. Hij had al een paar verwittigingen gekregen, maar de cardiologen van de Gentse universiteit hadden mij verzekerd dat ze niets abnormaals gevonden hadden. Met de onderzoeksmiddelen die toen beschikbaar waren, was dat een juiste diagnose. Ik ben meteen het veld op gerend, nog voor de scheidsrechter de wedstrijd stillegde. Ik heb Nico kunnen reanimeren… (stilte) Drie ribben gebroken. ‘Het enige wat ik eraan overgehouden heb’, lachte hij achteraf. Om vijf uur ’s nachts in het ziekenhuis deed Nico voor het eerst zijn ogen open, een memorabel moment. Maar in maart 1976, toen we ons in Milaan net voor de halve finale van de UEFA Cup hadden gekwalificeerd, vernamen we dat Nico was overleden. Vreugde en verdriet.” Ook door die gebeurtenis, zegt Michel D’Hooghe, is hij een harde voorvechter van preventieve screening. “Elke speler die aan een EK of WK wil deelnemen, moet een cardiologisch attest kunnen voorleggen. Sudden cardiac death óp het veld moeten we te allen prijze vermijden.”

D’Hooghe heeft nog levens moeten redden, zeker in de prehistorie van het voetbal. “De Clubarts werd toen ook opgeroepen als er een probleem – hartaanvallen, gevallen van epilepsie – in de tribunes was. Na een wedstrijd was ik soms vermoeider dan sommige spelers. (lacht) En op een vlucht tussen Rome en Brussel kreeg een passagier plots een zware hartaanval. Ik sleurde hem erdoor, maar hij had me helemaal vol gebraakt. Ik zie mezelf nog staan in Zaventem, vies en vuil. Ik ben naar de voetbalbond gereden, nam een douche in het bad van de conciërge en trok een nieuw kostuum aan. Een uur later zat ik een vergadering voor.”

Leven op een vulkaan

Die jaren op de bank waren de mooiste in zijn sportleven, benadrukt Michel D’Hooghe. “27 jaar, jonger dan sommige spelers, in de fleur van mijn leven. En: de meest succesvolle periode uit de Clubgeschiedenis. Op de bank naast Ernst Happel. Ik kende Ernst vanbinnen en vanbuiten.” Een complexe persoonlijkheid. “Als hij bij ons thuis op bezoek kwam, dan bracht hij bloemen mee voor Anne Marie.” Ze knikt. “Charmante man.”

D’Hooghe: “Werken met Happel was als leven op een vulkaan. Na een tijdje waren we zelfs niet meer on speaking terms. Hij vroeg bepaalde ‘medische handelingen’ waar ik me tegen verzette. ‘Ik baas in mijn infirmerie, jij in je vestiaire…’ Enorme ruzies. Hij wou op een gegeven moment zelfs niet meer naast mij in de dug-out zitten. Happel nam een stoel en ging ernaast zitten. (lacht)Maar: de beste trainer met wie ik ooit werkte, absoluut, alleen moest je op je hoede zijn wanneer het goed ging. Aanhanger van het conflictmodel. Als we ons Europees voor de volgende ronde kwalificeerden, dan was ik bijna zeker dat het de dag erna ambras zou zijn. Iedereen scherp houden.”

Maar, zegt D’Hooghe: “We zijn naderhand de beste vrienden geworden. Toen we op 11 mei 1978, de dag na onze finale op Wembley, op de jetfoil zaten, zei hij: ‘Dottores, fünf jaar geleden, jij had gelijk…’ Natuurlijk had ik gelijk. Als je spelers goed traint en begeleidt, dan heb je geen doping nodig. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat het in het voetbal geen meerwaarde brengt. Je kunt van bepaalde middelen fysiek sterker worden, ja, maar voetbal is voor een groot deel ook een denksport. De voetbalwereld voert 30.000 controles per jaar uit, we zitten nog altijd onder de 0,5 procent positieve gevallen. En op internationale jeugdtoernooien proberen we te sensibiliseren. Vanwege de ethiek en integriteit van de sport, maar vooral: het is gevaarlijk en dodelijk.”

Olie van vis

Hij voelde zich, midden de jaren zeventig, one of the boys. “Wat een ploeg! Wanneer Pierre CarteusRaoul Lambert in de rug van de stopper lanceerde, had je twee mogelijkheden: ofwel was het doelpunt, ofwel was de keeper groggy. Raoul had een staalhard schot.” Hij mijmert over Clubs gouden driehoek Carteus-Thio-Lambert. “Johny was een topvoetballer, met een onvoorstelbare techniek. In ruil voor een bak bier zou hij twintig ballen na elkaar tegen de lat trappen. Na de zestiende zei hij: ‘Je mag kiezen of ik links of rechts moet trappen.’ Ik heb die dag wel een bak bier betaald, hé. (lacht) En Carteus was de sierlijke veldheer. Een geweldige pass, maar een beetje nonchalant: als je de bal een meter van hem weg speelde, dan liet hij die lopen.” Anne Marie: “Een mooie, grote, gebronzeerde man. Imposant figuur.”

Mooie herinneringen, zoals aan die dag voor hun huwelijksfeest. “Mijn vader had alle spelers voor een glaasje champagne uitgenodigd. Ze hebben heel zijn kelder leeggedronken. De heren konden er weg mee, hoor… Wacht! Nog een mooi verhaal. Gilbert Marmenout, onze verdediger, was goed bevriend met een visser, die voor hem een speciale olie op basis van gedroogde vis maakte. Stin-ken! Na een douche rook je dat nog. (lacht) In Brugge deed toen het gerucht de ronde dat Gilbert na de match nooit bij zijn vrouw mocht slapen.”

Hij denkt terug aan de eerste grote buitenlandse transfer. Kurt Axelsson, de Zweedse verdediger die in de zomer van 1967 op de luchthaven van Zaventem op Michel D’Hooghe, op dat moment een jonge geneeskundestudent, stond te wachten. “Onze conversatie in het Engels verliep bijzonder stroef. Frans en Duits sprak hij ook niet, dus waren we snel uitverteld. Tot ik in het Brugs iets tegen onze chauffeur vertelde. Axelsson begreep ons, zei hij. Blijkbaar is ons dialect nauw verwant met het Zweeds. Trouwens, op de luchthaven van Stockholm zie je overal bordjes met daarop utgång. Scandinavische voetballers pikten vrij snel ons dialect op, zeker wanneer ze een Brugse vriendin leerden kennen. Een taal leren op het hoofdkussen…”

Anne Marie begeeft zich op het terrein van haar man. “In die periode werden de eerste dopingcontroles verricht. De controleurs namen twee stalen af. Het eerste namen ze mee om te onderzoeken, het B-staal moesten we zelf bewaren. Thuis, in ons kleine appartementje, in de frigo. (lacht) Ik zie het nog voor mij. Sla, tomaten, kaas en de potjes met urine van Thio, Carteus en Lambert.”

Politicus

Clubdokter, voorzitter van de Profliga (1980), delegatieleider van de Rode Duivels op het WK in Mexico (1986), voorzitter van de KBVB (1987) en een zitje in het Uitvoerend Comité van de FIFA, waar hij in 1988 voorzitter van de medische commissie wordt. “Ik kwam vrij snel in het bestuur van Club, waar Michel Van Maele mij op een dag, in 1976, vroeg om één keer per maand naar de vergaderingen van de Profliga te gaan. ‘Allee Michel, je spreekt toch een woordje Frans?’ Ik wilde aanvankelijk niet. Net gehuwd, assistent aan de universiteit, de medische dienst op Club uitbouwen… Maar omdat hij bleef aandringen, ging ik uiteindelijk door de knieën. Het zou toch maar één keer per maand zijn.” Reconversie van dokter tot ‘politicus’. Maar, benadrukt D’Hooghe: “Ik ben altijd supporter van Club Brugge gebleven. Ik ben, bij manier van spreken, in de club geboren. Ik behoor tot de ‘stam’. Daarom heb ik een grenzeloze bewondering voor Jules Verriest, de trouwe Cercleman, die een tijdje onze buurman was en geregeld babysitte voor onze dochter. Juultje is ook van ‘ergens’…”

In het voorjaar van 2003 heeft zijn ‘stam’ hem nodig. Voorzitter Michel Van Maele is al een tijdje zwaar ziek, de dag voor zijn overlijden roept ‘de burgemeester’ D’Hooghe naar zijn sterfbed. “Hij nam mijn arm vast. ‘Michel, we zitten in slechte papieren, je moet mij opvolgen. Je zult je club toch niet in de steek laten?” Anne Marie: “Dat wilde ik absoluut niet! We zijn diezelfde avond nog iets gaan eten en hebben meer dan vijf uur gediscussieerd. Ik wist wat ons te wachten stond.”

Maar D’Hooghe doet het toch, ondanks de belofte die hij jaren ervoor aan zijn vader deed. “Mijn vader, de beste vriend van voorzitter André De Clerck, had gezien hoe André de slaaf van Club geworden was. Altijd maar problemen oplossen, terwijl hij ook een bedrijf moest leiden. ‘Michel, je moet mij beloven dat je nooit voorzitter van Club zal worden’, vroeg vader. Ik heb hem dat beloofd, ja… Dat ik het toch geworden ben, was een emotionele beslissing. En uit dienstbaarheid aan de club die mij kansen had gegeven.”

Financieel staat Club Brugge er op dat moment heel slecht voor. “Een tekort van vier miljoen euro per jaar op competitieniveau, dat we met teamwork hebben rechtgetrokken. Met de steun van onder andere Marcel Kyndt, iemand die nooit op de eerste pagina van de gazet stond, maar wel een bepalende factor in de saneringsoperatie was. Anderen waren in de verschillende vakgebieden ongetwijfeld competenter, maar ik kon de mensen motiveren en dichter bij elkaar brengen. Als een dirigent die zijn orkest goed samen laat spelen. Twee keer kampioen, beker van België, geplaatst voor de groepsfase van de Champions League. Sportief succesvol én financieel gezond worden. Toch niet slecht?”

Het waren zes moeilijke jaren in de vuurlinie, geeft D’Hooghe toe. “Ik was onaangenaam gezelschap. Heel de week je best doen voor je club, maar wanneer de match begint, ben je machteloos. En precies die negentig minuten bepalen de perceptie. Ik ben nog ’s morgens wakker geworden: ‘Verdorie, het is weer match vandaag…’ Niet gezond. Nu kan ik weer genieten van een wedstrijd.”

Tijl Uilenspiegel

Tijd om afscheid te nemen. Toch nog even mijmeren. Over ex-spelers en trainers, over zijn overleden meter, Elza De Clerck, die hij toch zó graag nog eens zou willen terugzien. “Iemand die ook voor Club heel veel heeft betekend. Zij heeft me met het voetbalwater gedoopt. Een heel grote ‘madam’, tot ver buiten Brugge gekend en gewaardeerd. Zelfs Constant Vanden Stock is naar haar begrafenis geweest.” Terugdenken aan de zwarte momenten. Aan het overlijden van Grietje, het zesjarig dochtertje van Julien Cools, die aan de Klokke verongelukte. Anne Marie: “Een beeldschoon kindje. We hebben nog altijd haar doodsprentje.” Aan het overlijden van François Sterchele. “Een moderne Tijl Uilenspiegel. Naast het veld niet de meest gedisciplineerde jongen. Ik zou hem op een dag, om tien uur, de levieten lezen, eens goed de les spelen. Tot hij binnenkwam… ‘Bonjour monsieur le président. Ça me fait vraiment plaisir de vous voir.’Ont-wa-pe-nend! Ik ben er niet in geslaagd om boos te worden. Een paar dagen later is François verongelukt… (stilte) En dan dat eerbetoon…” Anne Marie: “Onvoorstelbaar. Een jonge Waalse voetballer die amper een seizoen in Brugge speelde, die zo’n impact had.”

De fietsen staan om de hoek. Een kort ritje door ‘zijn’ Brugge. De Stadsschouwburg, het standbeeld van Hans Memling en de Langerei, ooit de levensader van de stad. Een laatste beschouwing. “Er zijn twee manieren om goed te zijn. De eerste, de beste ook, is dood zijn. In het West-Vlaams zeggen ze: ‘In de groend was ’t een goeien.’ De tweede: op tijd weggaan. Of, zoals Jan Wauters bij mijn afscheid aan de voetbalbond in mijn boek schreef: ‘Hij die tijdig gaat, is hij die blijft.’ Mooi, hé. Ach, ik ben gelukkig. Dankbaar in mijn familie, een boeiende en dienstbare job gehad, voorzitter van de Profliga, de voetbalbond en van Club Brugge geweest. En nu al 25 jaar in het Uitvoerend Comité van de FIFA. Dankzij het voetbal ben ik op menselijk vlak gelouterd. Ik moet ‘dankjewel’ zeggen.”

DOOR CHRIS TETAERT

“Als ik iets uit het diepste van mijn gemoed wil vertellen, dan grijp ik geregeld terug naar de teksten van Charles Aznavour. Een echte poëet.” Michel D’Hooghe”Thuis, in onze frigo, stonden naast de sla, tomaten en kaas, de potjes met urine van Thio, Carteus en Lambert.” Anne Marie D’Hooghe”Toen ik voorzitter van Club Brugge was, ben ik ’s morgens nog wakker geworden: ‘Verdorie, het is weer match vandaag.’ Niet gezond.” Michel D’Hooghe

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content