Anderlechts beste aanvaller speelt bij Roda JC. Roland Lamah heet hij en hij is een tot Belg genaturaliseerde Ivoriaan. ‘Als de trainers zeggen dat je moet wachten, dan wacht je. Ik was ongeduldig, maar wat kon ik doen?’
Gevraagd naar wat de grootste verandering is geweest aan zijn overstap vorige zomer naar Roda JC, antwoordt Roland Lamah (20): “De discipline. Altijd en overal op tijd moeten zijn. Een uur is een uur. Dat was wennen. Ze zijn erg strikt hier, veel meer dan in België. Boete voor dit, boete voor dat. Op training dragen we verplicht scheenbeschermers. Doe je dat niet: boete. Ik leer hier het leven van een echte professional te leiden.”
Van het grootsteedse Brussel naar het provinciale Kerkrade is geen geringe stap. Frans wordt er niet gesproken en het is niet op de Nederlandse les dat Roland Lamah zich in zijn sas voelt. Gelukkig zijn er zijn zeven Belgische en twee Ivoriaanse ploegmaten, van wie de meesten het Frans meester zijn. Verder is het behelpen in het Engels.
“Een mens past zich overal aan”, doet hij er niet moeilijk over.
Toch trekt de stad. “Soms mis ik het wel. Brussel is niet ver van hier, ik rijd er nog vaak naartoe. Meestal ga ik naar een training van Anderlecht kijken. Zelden naar een wedstrijd. De laatste die ik zag, was tegen Tottenham.”
Van het Parkstad Limburg Stadion, waar Roda zijn thuiswedstrijden speelt, gidst Ger Senden ons onder een dichtgespijkerde hemel en over kronkelige wegen door het heuvelachtige platteland van Zuid-Limburg naar Ubachsberg. Senden, die zijn hele carrière voor Roda voetbalde, is bezig de omslag naar teammanager te maken. Na dik vijf minuten draait hij de parking van Herberg De Bernardushoeve op. Hier woont Roland Lamah, samen met Cheikh Tioté, zijn eveneens door Anderlecht aan Roda verhuurde ploegmaat.
Ver weg van alle drukte vindt Lamah hier de rust die men bij Roda belangrijk acht voor jonge spelers. De wat timide man die koffie en thee brengt, past als gegoten in de setting. Het blijkt Marco van Hoogdalem te zijn. Vijfendertig nog maar, maar al met een kunstheup en dus moeten stoppen met voetballen. In 1997 stak hij mee de UEFA Cup de lucht in, nadat Marc Wilmots in de finale tegen Inter Milaan namens Schalke 04 de beslissende strafschop had benut. Van Hoogdalem kwam niet van de bank af die dag, maar maakte wel een mooie carrière bij de mijnwerkersclub.
Lamah trekt grote ogen. “Dat wist ik niet. Ik had wel al gehoord dat hij een voetballer is geweest.”
Scholencompetitie
Roland Lamah kwam naar België in oktober 2002, twee maanden voor zijn vijftiende verjaardag op oudejaarsdag. Zijn vader was hier al. Hoelang precies, zegt hij niet te weten. Enkele jaren, zeker. Hij vond werk als opzichter in een school in Luik. “Ik miste hem niet echt. In Afrika zijn het vaak de grootouders die de kinderen opvoeden.”
Ook zijn precieze aantal broers en zussen blijft verborgen achter een raadselachtige glimlach. Hij houdt het op één zus, Dominique. Zij en hun moeder waren hem kort voordien vooruit gereisd naar België. In de Luikse wijk Droixhe werd het gezin weer herenigd.
“Ik kwam alleen. Als een grote jongen. Zo moeilijk is dat niet: je neemt het vliegtuig, stapt uit en wordt opgehaald.”
In Abidjan voetbalde Lamah bij een klein ploegje. Te klein om het hogerop te schoppen, al haalde er toch één de nationale ploeg, zegt hij. Bovendien krioelt het van de goede voetballertjes in Ivoorkust. “Je hebt geluk nodig. Dat heb ik ginder niet gehad. Niet dat ik een heuse ster wilde worden, maar je droomt wel. Ik heb een ander pad gevolgd en op mijn manier heb ik toch bereikt waar ik nu sta. Ik beklaag me niks.”
Het voetbal was niet de reden voor zijn emigratie. “Ik ben niet voor het voetbal naar België gekomen, maar om te studeren”, benadrukt hij. In het Koninklijk Atheneum Atlas van Luik volgde hij het programma sport en studie. Tijdens een scholencompetitie zaalvoetbal speelde hij in zijn eentje een ander Luiks atheneum op een hoopje. De sportleraar bij de tegenstander, Yves Menten, was ook trainer bij Wezet en tipte hem bij de tweedeklasser. “Ze nodigden mij uit voor een test en ik ben gebleven. Ik speelde een jaar bij de scholieren. De dag dat ik zestien werd, namen ze mij bij de A-ploeg. Mijn eerste wedstrijd was begin januari 2004. Ik ben niet meer uit de ploeg gegaan.”
Over wat dat zegt over zijn kwaliteiten, doet hij eerst luchtig. Maar dan, ernstig: “Voetbal draait niet om leeftijd of ervaring. Als je jong bent en je kunt wat, moet je spelen. Bij Wezet hebben ze me in het bad geworpen, de andere spelers hebben me geholpen en het is goed afgelopen.”
In die periode ook nam hij, in navolging van zijn vader, de Belgische nationaliteit aan. “Niet omdat ik aan de nationale ploeg dacht, zeker niet. Ik was pas zestien. En zoals ik al zei: ik ben niet voor het voetbal naar België gekomen.”
Inmiddels zit hij in de nationale belofteselectie van Jean-François de Sart en maakt hij kans op uitzending naar de Olympische Spelen in Beijing. “Maar als ik er niet bij zou zijn, zou dat me niet storen. Het is niet mijn ultieme droom.”
Drie dagen Lyon
Na dat eerste halve seizoen in de tweede klasse kon hij al direct naar Olympique Lyon. Bij Wezet hadden ze hem Yves Baréals makelaar aanbevolen en die had toen Eric Deflandre bij de Franse landskampioen rondlopen. “Ik ben er drie dagen op proef geweest. Dat viel enorm mee. Normaal had ik ginder gezeten, maar de clubs raakten het financieel niet eens.”
Bij Wezet is een andere versie te horen. Zijn ouders zouden de zestienjarige Roland niet alleen naar Frankrijk hebben willen laten verhuizen. Lamah ontkent: “Je blijft niet je hele leven bij je familie. Eens komt de dag dat je toch weggaat. Soms heb ik spijt dat het niet is doorgegaan, maar nu ben ik hier en ik speel: dat is het belangrijkste. Ik heb me erbij neergelegd.”
De eerste grote Belgische club die hem op het oog had, was Standard. Dominique D’Onofrio bezocht geregeld de wedstrijden van Wezet en Michel Preud’homme, toen nog technisch directeur, vroeg om een afspraak. “Ze waren geïnteresseerd, maar ze wilden me met de jongeren laten trainen en spelen. Dat zei me niks. Ik heb ook wel eens wat over AA Gent gehoord, maar Anderlecht was het meest concreet. Bij hen mocht ik bij de elite en die trainen vaak samen met de A-kern. Dat stond me erg aan.”
Terugblikkend op drie jaar Anderlecht zegt hij, na enig nadenken: “Het is moeilijk geweest: ik was geblesseerd, moest met de invallers spelen … Ik heb er zeker zaken geleerd, maar ze hebben me nooit echt gebruikt, ook al waren er door blessures bij andere spelers zeker momenten dat het had gekund. De keren dat ik mocht invallen, heb ik indruk gemaakt. Ik speelde bevrijd, alsof ik er altijd tussen had gelopen. Het was hun keuze om me niet op te stellen.”
Februari 2005, in zijn eerste paars-witte jaargang, scheurde hij de kruisbanden van de knie. Het gebeurde tijdens een wedstrijd tegen de reserven van Lierse op het tweede terrein van het Koning Boudewijnstadion. “Ik dribbelde mijn tegenstander, maar werd getackeld. De scheidsrechter dacht dat ik een blessure veinsde. Hij gaf me geel, maar ik stond al met geel, dus kreeg ik rood. Onbegrijpelijk. Zeven maanden heb ik niet kunnen voetballen. Gelukkig ben ik goed hersteld. Om uit zo’n situatie sterker dan voorheen terug te komen heb je veel karakter nodig.”
Bang voor Vercauteren
Ondanks het vooruitzicht van een lange revalidatie lichtte Anderlecht de optie bij Wezet, waardoor het Lamah definitief aanwierf. Een bewijs van vertrouwen, erkent hij. Toch kreeg hij het volgende seizoen niet één minuut speeltijd in de A-ploeg. Het duurde tot december 2006 en de Supercup tegen bekerwinnaar Zulte Waregem voor hij zijn eerste basisplaats kreeg. Anderlecht won en Lamah maakte indruk, maar een vervolg kwam er niet. Een handvol invalbeurten leverde hem alles samen een halfuur speeltijd op. Meer was hem niet gegund.
“Ik weet niet waarom. Misschien vonden ze dat ik er niet klaar voor was. Als de trainers zeggen dat je moet wachten, dan wacht je. Ik was ongeduldig, maar wat kon ik doen? Ik wilde dat ze me uitleenden, toen al, maar dat wilden ze niet. Dus bleef ik maar wachten. Ik wil geen kritiek uiten, maar als ik sommige spelers bezig zag en wetende dat er zo veel geblesseerden waren, dacht ik: dit is het moment! Ze hadden me toch minstens kunnen proberen? Was het niet goed geweest, dán hadden ze me opzij kunnen schuiven. Maar nu gaven ze me niet eens een kans. Dat maakte me lastig.”
Een zucht en een langgerekte kreun volgt op de vraag of hij erover heeft gepraat met Frank Vercauteren. “Weet je, de trainer heeft zijn karakter. Als hij zin heeft, praat hij met je; heeft hij geen zin, dan niet. Bovendien, je bent jong en dan stap je niet zo gemakkelijk naar de trainer. Vercauteren is iemand voor wie je toch een beetje bang bent.”
Het recente vertrek van de jonge Vadis Odjidja naar Hamburg is hem niet ontgaan. Volgens Odjidja’s vader wilde Vercauteren zijn zoon breken. “Normaal dat hij dat zegt”, vindt Lamah. “Mijn situatie was vergelijkbaar. Hij liet me niet spelen, ook al zei hij dat hij vertrouwen in me had.”
Aan zijn grote kwaliteiten twijfelen ze nog altijd niet in Brussel, alleen vonden ze hem te wisselvallig. Een alles-of-niksspeler. “Zelfs bij Anderlecht heb je niemand die een heel seizoen even goed is”, verdedigt hij zich. “Dat zie je nu toch aan hun resultaten? Frutos is altijd maar geblesseerd. Dat is niet zijn fout, zoals het ook mijn fout niet is als ik eens wat onregelmatig presteer. Ofwel heb je 100 procent vertrouwen in een speler, ofwel niet. Akkoord, ze hebben mijn contract verlengd (tot 2011, nvdr) alvorens me uit te lenen aan Roda. Dat is een blijk van vertrouwen, maar iemand laten spelen is dat óók.”
Nog voor het ontslag van Vercauteren was er sprake van dat Anderlecht hem deze winter zou terughalen. Bart Goor wordt een dagje ouder en Mbark Boussoufa was lange tijd out, hij zou de ploeg op links goede diensten kunnen bewijzen met zijn snelheid en dribbels. “Natuurlijk, waarom niet? Maar als zij nu een probleem hebben, is dat mijn zaak niet. Ik ben tevreden hier. Roda huurt me voor een jaar, dus blijf ik ook een jaar.”
Scoren tegen Ajax
De eerste partij na de winterstop, uit bij Utrecht, viel Lamah in een kwartier voor tijd. Het was zijn eerste invalbeurt pas. In de heenronde stond hij altijd in de basis. Hij maakte zeven doelpunten en is daarmee topschutter in Kerkrade. Dat verbaast hem toch een beetje, zegt hij in alle eerlijkheid, want een scorende aanvaller wil hij zichzelf niet noemen. “Ik laat makkelijker anderen scoren dan dat ik zelf scoor.”
“Weet je, er zijn altijd mensen die niet twijfelen als ze talent zien. Ik ben blijven hopen op een trainer die me het vertrouwen zou geven. Dat is hier gebeurd. We spelen bovendien een systeem waarin ik gemakkelijk voor doel kom. Met drie aanvallers is er meer ruimte en dus scoor ik vaak, zelfs al sta ik links of rechts. Je kunt meer dribbelen. De tegenstanders hier verdedigen ook niet alleen maar, zoals in België. Dat maakt het Nederlandse kampioenschap makkelijker voor een speler als ik.”
Dat hij het goed doet bij Roda en er volop speculatie is over zijn terugkeer naar Anderlecht, is een mooie revanche. “Als jij dat zo wil noemen, mij goed, maar ik heb niks tegen wie dan ook. Ik doe gewoon m’n uiterste best voor deze club. Anderlecht heeft me laten gaan, dus hén kan ik nu niet helpen. Maar ik beschouw me wel nog steeds als een speler van Anderlecht. Logisch, want ik lig er nog altijd onder contract.”
Over wat er na dit seizoen gebeurt, heeft zijn Brusselse broodheer het laatste woord, zegt hij. “Maar als ik het voor het zeggen heb, kies ik voor een club waar ik kan spelen. Dat is wat ik nu doe, dus daar bind ik niet meer op in. Als ik naar Anderlecht terugkeer en ik speel niet, zal dat mijn carrière schaden. Ik ga er dus niet meer op de bank zitten, ik moet spelen. Het blijft een droom om dat voor Anderlecht te doen.”
Wie weet, blijft hij wel bij Roda. “Hier speel je tegen Ajax, PSV, Feyenoord. Grote clubs. Als kleine jongen zag ik Ajax op tv. Plots sta je zelf in dat stadion en scoor je nog ook! Mogen spelen tegen Makaay, Farfán, Gomez: indrukwekkend. In België heb je geen tegenstanders van dat kaliber. En doe je het goed in Nederland, maak je makkelijk de sprong naar een groter kampioenschap.”
Maar alles op zijn tijd. “Ik ben niet gehaast. Ik wil niet koste wat het kost ergens geraken, ik ga stap voor stap. Doucement et sûrement, langzaam maar zeker.” S
door jan hauspie
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier