Een leven voor blauw en zwart : Christian Germain staat als onderwijzer voor de klas met een shirt van Club Brugge. Boven het schoolbord hangt een Clubsjaal. Opmerkelijk : Germain is Franstalig én Brusselaar. Sinds 1968 klopt zijn hart voor Club.

Hoe wordt een Franstalige Brusselaar supporter van een Vlaamse club als Club Brugge ? Ik herinner me nog goed hoe het allemaal begon. Dat was tijdens Daring Brussel-Club Brugge in 1968/69. Mijn tante nam me mee naar die match, die op 1-1 eindigde. Onze familie supporterde voor Standard. Mijn ouders waren indertijd van Luik naar Brussel verhuisd. Maar in die match sloeg bij mij plots de bliksem in. C’était un coup de foudre. Als je me vraagt waarom precies daar en waarom, dan kan ik je daar niet op antwoorden. Net zoals wanneer je op een dag een vrouw ziet en tot over je oren verliefd raakt. Waarom op dat moment, waarom op haar ? Het overkomt je gewoon. Was het de sfeer, de kleuren ? Ooit had ik voor school een voetballer geïnterviewd. Een gesprek met Léon Semmeling. Op mijn vraag welk stadion het meest indruk op hem maakte, antwoordde hij zonder aarzelen : ‘De Klokke !’

“Die eerste match op Daring speelden bij Club nog Fernand Boone, Johnny Thio, Kurt Axelsson. Het meest was ik geïmponeerd door Pierre Carteus. Dat werd mijn favoriete speler. Ook Erwin Vandendaele bewonderde ik geweldig. Zo hevig zelfs dat ik mijn zoon naar hem genoemd heb. Erwin is nochtans een ongewone naam voor Franstaligen. Toen de gynaecoloog bij de geboorte de naam hoorde, zei hij : ‘Zoals Erwin Vandenbergh ?’ Die was toen spits bij Anderlecht. Dat vond ik geen leuke opmerking.

“Kort na die match op Daring ben ik samen met Brusselse vrienden van mijn neef mee naar Brugge gegaan, voor een thuiswedstrijd van Club op de Klokke. De sfeer daar greep me naar de keel. De spionkop, al die vlaggen, die Engelse liederen. Het eerste liedje dat ik meezong, was We Shall Overcome. Ook You’ll Never Walk Alone of later, een beetje minder Engels, De Herdertjes lagen bij Nachte. Kortom : een Engelse sfeer en op het veld géén elf spelers, maar een team dat als één geheel voetbalde, op zijn Engels. En dan die truitjes : dat lichtblauw met dat zwart, of de witte met die blauw-zwarte horizontale band, nog zonder publiciteit. Zo mooi. We zijn meteen in de spionkop gaan staan, anderhalf uur voor de match. Ik droeg een door mijn moeder gebreide blauw-zwarte sjaal.

“Ik herinner me uit die periode nog een Club-Standard, Club-Lierse en Club-Racing White. Ook wanneer Club in Brussel speelde, op Anderlecht, Crossing of Racing White, ging ik kijken. Anders niet. Ik moest de trein betalen, plus een toegangskaart, en ik kreeg amper zakgeld. Dus luisterde ik de andere weken naar mijn zakradio. Eerst naar de RTB, naar Luc Varenne, want ik kende toen nog geen Nederlands.”

Jan Wauters

“Mijn blauw-zwarte sjaal nam ik ook tijdens de week mee op internaat, in Profondeville, tussen Namen en Dinant. Op school kreeg ik zelfs uitzonderlijk toestemming om Het Laatste Nieuws te mogen ontvangen. Op dat moment kende ik al wat Nederlands. Dat pikte ik op van de radio- uitzendingen. Op de Europese avonden luisterde ik stiekem met een oortje naar mijn zakradio, om op de BRT de sportverslaggeving van Jan Wauters te beluisteren. Eigenlijk mocht dat nochtans niet, naar de radio luisteren op je kamer. Zo herinner ik me nog de radioverslagen bij Club-Chelsea en Club-Basel. In feite heb ik mijn Nederlands geleerd via de BRT en Het Laatste Nieuws. Ik las alles wat over Club verscheen en zocht in mijn Van Dale de woorden op die ik nog niet begreep.

“Op een dag kreeg ik van een vriend die als kok voor Club werkte, een écht spelersshirt : het shirt dat Pierre Carteus gedragen had tijdens Club-Chelsea. Fier als een gieter pronkte ik ermee in het internaat, maar een week later was mijn vakje opengebroken en het truitje verdwenen. Kapot was ik daarvan. Ik weet nog altijd niet wie het heeft gestolen en waarom.

“Ik bleef niet lang in mijn eentje naar Brugge trekken. De meeste vrienden die ik meevroeg, kregen ook het Clubvirus te pakken en zijn nog steeds fan. Na mijn huwelijk ging ook mijn vrouw mee, altijd achter de goal in de spionkop. Ook onze zoon Erwin is zot van blauw en zwart. Zijn kamer hangt vol posters van Club Brugge. Al tien jaar hebben we een abonnement. Twee jaar lang hebben we alle matchen van Club gevolgd, uit en thuis, ook Europees. Maar dat draaide te duur uit : alles samen toch 300.000 frank per jaar. Dat is echt veel geld. Toen hebben we beslist om lid te worden van een supportersclub. Aanvankelijk was er één langs Franstalige kant in Namen, maar van Brussel naar Namen, dan naar Brugge, terug naar Namen en wéér naar Brussel, dat was te omslachtig. Intussen heb ik een club in Diegem ontdekt.

“Ik ben niet de enige Franstalige supporter van Club. Vijf procent van de Clubabonnees is Franstalig. Ze komen van overal en zijn met meer dan vroeger. De verste verplaatsing maakt een twintiger uit Houffalize. Alleen op weekdagen kan hij geen avondwedstrijden bijwonen, omdat hij na zijn werk nooit op tijd in Brugge raakt. Er wonen ook supporters in Henegouwen en Namen. Alleen al bij ons in de club in Diegem is een vijftigtal Franstaligen lid. Ik ken er ook minstens twintig uit Luik die vroeger supporterden voor Club Luik en Seraing en na het verdwijnen van die clubs uit de hoogste klassen absoluut geen zin hadden om naar Standard te gaan. Voor hen zijn de uitwedstrijden, waarvoor enkel een combiregeling geldt, lastig. Dan kan je enkel vanuit een erkende supportersclub met de bus meerijden. Ik ken er twee die op twee kilometer van Sclessin wonen, maar die niet naar Standard-Club konden. De enige mogelijkheid was : van Luik naar Diegem rijden, daar de bus nemen, terug naar Luik en na de match weer naar Diegem, om van daar nog eens met de auto naar Luik terug te keren. Dat is toch absurd ?”

Bloed, zweet en tranen

“Zal ik je het verhaal van mijn eerste Europese uitmatch vertellen ? Dat was Lyon-Club in 1976. Ik werkte toen als jobstudent bij de Franstalige krant La Dernière Heure. Geen enkele journalist stond te springen voor de verplaatsing met Club naar Lyon, dus vroegen ze mij of ik geen zin had om mee te gaan en ginder na de match een verslag door te bellen. We vertrokken met de supportersbus aan het café van Fernand Boone in Brugge. Ik kende niemand, durfde toen nog geen Nederlands te spreken. Dus ging ik heel timide helemaal achter in de bus in een hoekje zitten. Maar lang zat ik daar niet geïsoleerd. We waren nog niet in Parijs toen iedereen tegen mij babbelde, in het Frans. Ik werd tot mascotte van die reis gebombardeerd. Ik betaalde die trouwens zelf, alleen voor het verslag kreeg ik een vergoeding. Mijn vader was zo fier toen hij ’s anderendaags in de krant mijn naam zag staan, met de vermelding ‘ de notre envoyé spéciale à Lyon’.

“Voor de volgende uitmatch wilde wéér niemand van de krant naar Ipswich. Dus kwamen ze weer bij mij terecht. Op de overzetboot zat ik aan de tafel van Fernand Boones vrouw en Nico Rijnders, die niet meer mocht spelen door zijn hartproblemen. Ik vond dat die 3-0-nederlaag ginder niet in verhouding stond tot het geleverde spel. Club werd daar helemaal niet weggespeeld. Dus gaf ik als titel mee : ‘Club had het geluk niet aan zijn kant’. Toen ik ’s anderendaags de krant zag, was ik kwaad. Jacques Lecoq had mijn titel veranderd : ‘Druk van Ipswich verplettert Brugge’. Ik vond dat niet kunnen op basis van wat ik gezien had. Veertien dagen later kreeg ik gelijk, want Club klopte Ipswich met 4-0. Eerst wilde ik niet naar die match, maar een vriend die supporterde voor Standard en dweepte met het Engelse voetbal, overtuigde me om met hem mee te gaan. Zijn moeder voerde hem, dus ging ik mee. Ik heb het me nooit beklaagd.

“Eigenlijk was ik graag journalist geworden. Maar de omstandigheden zaten tegen. Mijn vader verloor zijn job en daarmee een flink stuk van zijn inkomen. We moesten verhuizen naar Namen. Daardoor kon ik niet meer dagelijks de trein nemen naar Brussel om er bij de krant stage te lopen. Toen ben ik gestopt als journalist en ben ik voor onderwijzer gaan studeren. De twee Europese finales heb ik wél meegemaakt. Tijdens de tweede, op Wembley, stonden de Clubsupporters verspreid : één rij Clubsupporters, dan vijf rijen Engelsen en zo verder, op één blok Clubsupporters na. Dertigduizend Bruggelingen tussen zeventigduizend Liverpoolsupporters, daar konden wij vocaal niet tegenop. Ik herinner me nog dat Lajos Kütoen zijn enige match voor Club speelde, dat Jan Simoen een enorme kans miste en dat dé man van de match Birger Jensen was, een showman die barstte van de klasse, mijn idool uit de periode van Ernst Happel. Maar ook recentere voetballers of trainers staan in mijn geheugen gegrift : Khalilou Fadiga, bijvoorbeeld. Hugo Broos vond ik na Happel als trainer het best bij Club passen. Tegenwoordig komen en gaan spelers snel. Dat mag, op voorwaarde dat ze bloed, zweet en tranen laten als ze in onze kleuren voetballen.”

Zelfstandig Vlaanderen

“In de jaren zeventig stond ik eens, op weg naar Standard-Club, aan een tankstation in Verlaine. Toen de pompbediende de sticker van Club Brugge op mijn auto zag, verbaasde het hem dat ik als Franstalige voor die club supporterde. Ik antwoordde : ‘Kun jij me uitleggen waarom je op jouw vrouw verliefd geworden bent en niet op een andere ?’

“Of ik me ooit als Franstalige scheef bekeken voel in een Vlaamse club ? Nooit. Integendeel ! Vanaf de eerste keer voelde ik dat ik erbij hoorde, omdat ook ik blauw en zwart bén. Eén keer maar ervaarde ik bijna een taalincident. In de jaren tachtig, toen het hooliganisme welig tierde, kwamen wat extreemgezinde Vlamingen in de kantine om ons heen staan omdat ze zich eraan ergerden dat we onder elkaar Frans praatten. Maar we zijn toen meteen in de massa weggeglipt en zoiets heeft zich nooit herhaald. Met mijn vrienden op Club praat ik ook gewoon Nederlands. Het Nederlands dat ik geleerd heb van Jan Wauters en Het Laatste Nieuws, ja.

“Als een aantal mensen zijn slag thuishaalt, supporter ik straks misschien voor een buitenlandse club. Ik weet dat veel jonge Vlaamse aanhangers van Club voorstander zijn van een zelfstandig Vlaanderen, maar als Vlaanderen onafhankelijk wordt, denk ik niet dat ik van club zou veranderen. Grappig genoeg spreken we daar op Club nooit over. Ik sta nog altijd achter de goal, in vak 223, bij the Blue Army. Zij weten dat ik Franstalig ben, maar nooit vraagt iemand me wat ik als Franstalige van heel die communautaire toestand vind. Het omgekeerde gebeurt ook niet. Maar we praten wél samen over voetbal en drinken samen een pint.

“Sinds de verhuis naar Olympia en het invoeren van zitplaatsen zijn de sfeer en het gezang flink verminderd. Er zijn ook veel eet- en drinkgelegenheden bijgekomen in het stadion, waardoor iedereen tot tien minuten voor de aftrap pinten staat te pakken en pas dan zijn plaats opzoekt. Maar toch voel ik me thuis achter de goal. Eén keer heb ik op de perstribune gezeten, tijdens de bekerfinale Club-Germinal Ekeren. Sinds vier jaar verzorg ik immers, samen met mijn zoon en een paar medewerkers, de Franstalige versie van de website. Maar in de perstribune moet je je mond houden, mag je niet schreeuwen en juichen. Dus blijf ik achter de goal staan en maak mijn verslag als ik ’s nachts na de wedstrijd thuiskom.

“Ook hier op school maak ik geen geheim van mijn voorkeur. Iedereen weet dat. Ze plagen me daar wel eens mee. Ik geef vaak les in mijn T-shirt van Club en boven het schoolbord prijkt een sjerp van Club. Mijn leerlingen kennen mijn passie, maar delen ze niet. Een paar jaar geleden verrasten ze me : met carnaval had mijn klas zich helemaal in blauw en zwart uitgedost en hun gezichten beschilderd. Dat raakte me echt, ik heb die foto nog steeds als screensaver op mijn computer. Bijna al mijn kleren zijn wit, blauw en zwart. Paars zou ik nooit dragen. Rood en geel zie ik wel graag, maar ik koop nooit iets in die kleuren. Groen ? Ik zal iets bekennen : eigenlijk heb ik wel sympathie voor Cercle. Op voorwaarde dat ze twee keer per jaar van Club verliezen. Voor mij is de Brugse derby ook niet dé match van het jaar. Dat is een wedstrijd als een andere. Matchen waar ik tevoren wakker van lig, zijn die tegen Standard en Anderlecht.

“Er zitten twee supporters van Anderlecht in mijn klas en één van Standard. Dat is hier normaal, in een Franstalige school in Sint-Lambrechts-Woluwe. Een paar jaar geleden droegen een paar kinderen op de speelplaats sjaals van Club, allemaal Franstaligen. Als je nu goed kijkt, zie je er één met een sjaal van Club. Mijn opvolging hier is verzekerd.” S

door geert foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content