Ooit was Moussa Dembélé een kind met een idool. Nu is hij zelf een idool. Een wereld-topper in wording, met maar één geheim: hij vindt voetballen superleuk. ‘Grote voetballers zie je altijd genieten.’

Twee dagen voor het UEFA Cupduel tegen het Griekse Larissa traint de selectie van AZ op het oefenveld dat geprangd ligt tussen het nieuwe DSB Stadion en de snelweg. Geen Louis van Gaal te zien. De coach is nog steeds geblesseerd – hij brak zijn rechterenkel en kuitbeen – en volgt de training vanuit een rolstoel achter het raam van de brasserie, één hoog in het stadion. Zou hij hebben gezien dat Moussa Dembélévandaag geen rode, maar witte schoenen heeft aangetrokken?

Hoeveel paar voetbalschoenen heb je, Moussa?

Moussa Dembélé: ” (verbaasd) Nu? Twee. Vroeger versleet ik één of twee paar per jaar, nu zijn dat er misschien tien of meer. Het is ook veel belangrijker geworden. Ik had altijd mooie maar simpele voetbalschoenen. Meestal zwart. Nu moet ik van Nike de nieuwe modellen aandoen. Je wordt ook modebewuster en let beter op wat er bij je outfit past. Mijn rode passen perfect bij het AZ-tenue. Dat vind ik wel mooi, dat alles hetzelfde is. We hebben ook een blauw tenue en toen ik daar mijn rode bij aan had, vond ik dat eigenlijk maar niets. Die witte van daarnet droeg ik voor het eerst.”

Zo-even zat Louis van Gaal hier. Hoe spreek jij hem aan? Louis? Trainer? Meneer van Gaal?

“Gewoon ‘hé, Louis!’ (lachje) Nee hoor, gewoon ’trainer’. Zoals je elke trainer aanspreekt, denk ik.”

Hij is een van de grootste trainers in Europa. Jij bent nog maar twintig, maar werkt nu al het tweede seizoen onder hem. Ben je onder de indruk?

“Zeker. Ik heb veel geleerd van hem. Er is geen dag dat je denkt: ik word hem beu. Hij is zo gedreven met zijn vak bezig, altijd scherp. Spelers kunnen veel van hem leren, zeker de jongere boys. Ik ben blij dat ik onder hem werk.”

Raak je ook overdonderd door zijn palmares en faam?

“In het begin wel, maar hij is ook maar gewoon een mens. Ik voel me goed en relaxed in zijn buurt, helemaal niet zenuwachtig. Ik begrijp dat dit voor andere mensen anders is, maar wij zijn elke dag bij hem en dan weet je: hij is een mens als wij.

“Ik heb respect voor iedereen, maar overdonderd? Ik ken niet veel mensen van wie ik denk: wauw! Soms zeggen spelers wel eens: wauw, we spelen tegen die of die! Vroeger vooral, als we met de jeugd tegen Anderlecht moesten of zo. Dan had ik iets van: hé, wij zijn óók goed. Of beter zelfs.”

Vanwaar heb je dat?

“In mijn omgeving hebben we dat allemaal. Het heeft met je opvoeding te maken, met je vrienden ook. Wij kijken niet zo snel naar iemand op. Vertrouwen hebben in jezelf en jezelf hoog inschatten, daar gaat het om.”

Soms zijn voetballers er voor een wedstrijd al mee bezig met wie ze achteraf truitje zullen wisselen. Jij niet, vermoed ik zo.

“Neen. Niet dat ik het niet wil, maar ik dénk er gewoon niet aan. Toen we tegen Sevilla speelden, wilde ik wel het tenuetje van Kanouté, omdat hij een halfbloed is zoals ik – half Frans, half Malinees en ik half Belgisch, half Malinees. Maar hij speelde niet en na de wedstrijd was hij gelijk door. Jammer.”

Fan van Kluivert

Had je als kind idolen?

Patrick Kluivert was mijn idool. Hij had een beetje dezelfde speelstijl: targetman, kon de bal goed bijhouden, en hij was een halfbloed. Als het om je idool gaat, kijk je toch naar het totaalplaatje. Je zoekt iemand in wie je jezelf herkent. Mensen zegden ook altijd dat ik qua stijl een beetje op Kluivert leek. Daardoor ben ik op hem beginnen te letten en zo wordt iemand stilaan je idool. Hij speelde ook in clubs die ik allemaal heel mooi vind: AC Milan, Barcelona en Valencia, wat mijn lievelingsclub is.”

Waarom Valencia?

“Ik heb weinig met Valencia zelf, maar Kluivert komt ervandaan en ook Sissoko, nog zo’n speler van Mali – die roots hou ik wel in het oog, ja. Ik vond hun tenuetjes altijd mooi, net als hun stadion en hun présence. De Primera División is zo’n competitie waaruit ik altijd plezier kan blijven halen.”

Hoever reikte je bewondering voor Kluivert?

“Ik had heel wat posters van hem, maar ik was niet iemand die alles van één persoon wilde hebben. Het ging om een gevoel. Als ik Kluivert bezig zag, keek ik met grote ogen en als zijn naam ergens viel, wilde ik direct alles weten.”

Van wie leerde je het meest?

“Van Shota Arveladze, ook een spits. Hoe je moet weglopen van je verdediger vooral. Ik heb goed naar hem gekeken en soms gaf hij me ook tips.”

Kinderen lopen vandaag meer dan ooit rond in voetbalshirts: op veldjes, op school, op straat, overal. Welke naam stond er op jouw rug? Kluivert?

“Best mogelijk, maar eigenlijk weet ik het niet precies. Ik had een truitje van AC Milan, dat herinner ik me wel nog. Misschien ook wel met zijn naam, maar in die dinges ben ik echt slecht. Mijn ouders zeggen me dat ook altijd: wéét je dat niet meer? Maar dan ben ik het dus al helemaal vergeten. Ik vergeet snel dingen van vroeger. Tien jaar is een lange tijd – voor mij toch (lacht).”

Verliefd op Moussa

Je bent nu zelf een idool. Merk je daar iets van?

“Het is echt moeilijk voor te stellen. Heel raar. Er zijn kinderen die handtekeningen vragen en ik weet dat er bij AZ een paar met mijn shirt rondlopen, al mijn foto’s hebben verzameld en heel vaak op mij afstappen. Ik besef nog altijd niet dat ik hun idool ben, maar in het stadion hangen drie spandoeken van mij, dus het begint wel een beetje door te dringen. Ik probeer altijd tijd te maken om iets terug te doen. Vorige week deden we een interview met enkele meisjes die heel grote fans van mij zijn.”

Zowaar een prettig neveneffect van bekend zijn: meisjes die verliefd op je worden.

“Bwah, valt goed mee. (lacht) Ik heb áltijd al … Nee, grapje! Het komt erbij kijken, maar … Ik kan er moeilijk iets over vertellen. Het is een normaal verschijnsel, denk ik. (verlegen lachje) Het klopt dat je als voetballer ineens meer aantrekkingskracht hebt.”

Krijg je fanmail?

“Mmm, neen. Je hebt wel websites hier in Nederland, hyves noemen ze dat, waar iedereen op zit. Daar vind ik regelmatig berichtjes die mensen achterlaten, zo van: ‘hé, goede wedstrijd’.”

Hoe moeilijk is het om als jonge held de voeten op de grond te houden?

“Het belangrijkste is dat je een goede omgeving hebt: familie en vrienden, je collega’s ook. Mijn ouders, mijn zus, mijn broer, al mijn vrienden: iedereen is supernuchter en hier op de club zijn het ook allemaal toffe gasten. Dan ga je niet gauw vliegen. Als ik overdrijf, weet ik dat mijn vrienden en familie zullen zeggen: doe maar rustig aan.”

Je hebt Afrikaans en westers bloed door je aderen stromen. Heeft je cool te maken met die mix van culturen, denk je?

“Ik voel me Belg én Malinees. Die twee culturen zitten in mij en ik vind dat goed: ze hebben allebei hun voor- en nadelen. Ik ben vijf keer in Mali geweest. Het is een arm land, maar gezellig. Mijn vader is er destijds vertrokken nadat zijn beide ouders waren overleden. Hij zocht iets nieuws en is via via bij familie in Parijs beland en daarna in België.”

Je oogt soms wat loom. Lui, is wel eens gezegd.

“Ik ben zeker niet lui, dat weet ik. Vroeger kreeg ik wel eens dat verwijt, maar het is mijn speelstijl. Ik werk hard en verdedig altijd mee terug. Marc Noë, mijn trainer bij Germinal Beerschot, heeft me geleerd dat ik ook moet werken. Vroeger gaf ik me alleen als we aanvielen. Nu probeer ik ook te knokken voor de bal. Met Willem II heb ik tegen de degradatie gespeeld, dat was ook alleen maar knokken. Ik ben blij dat ik dat heb meegemaakt.”

Relaxed voor de match

Welke goede raad heb je voor jongens die profvoetballer willen worden?

“Wat ik altijd heb gedaan: jezelf blijven. Het belangrijkste is dat je plezier hebt. Ik heb veel jongens gezien die alleen maar druk opgelegd kregen van hun ouders om te presteren, terwijl ik het gewoon graag deed. Súpergraag. Ik vroeg mijn moeder altijd om me zo laat mogelijk van de nabewaking op school te komen halen. Dan kon ik blijven voetballen. Vaak stond ik ook supervroeg op, om zes uur als iedereen nog sliep, om beneden te gaan voetballen.

“De tweede tip is: heb een goede mentaliteit. Iedereen heeft wel eens een slechte tijd, dat je denkt dat de trainer je niet graag mag of zo. Dan mag je niet opgeven.”

Volgens je ploegmaat Maarten Martens beleef jij het voetbal nog altijd als een jeugdspeler.

“Ik doe het gewoon supergraag en dus ga ik elke dag met plezier naar de training. Maarten is ook zo iemand. Ik moet wel eerlijk zeggen: buiten dat ik zelf voetbal, ben ik weinig met voetbal bezig, ik volg het amper op tv. Maar zodra ik op het veld sta, wil ik wel die bal. Een voetbalcarrière is kort, dus moet je er alles uithalen.”

Wordt het toch niet ook werk eens je dit niveau hebt bereikt?

“Soms denk je wel: ik had liever dit of dat gedaan, maar AZ is voor mij de perfecte club. We doen hier alleen maar dingen die ik graag doe. Ik hoor van andere jongens dat ze boslopen moeten doen, dat zou niks voor mij zijn. Het trainingsniveau bij AZ ligt erg hoog, maar de trainer zorgt ervoor dat we plezier hebben: we doen alles met de bal en lachen veel. Superleuk.”

Het cliché zegt dat het later nooit meer zo plezant is als toen je tien was.

“Dat heb ik ook wel eens gehoord. Als je jong bent, heb je geen zorgen, maar ik doe alles rustig aan. Ik bekijk het wel. Voor een match ben ik erg relaxed, terwijl ik jongens ken die dan heel veel zenuwen hebben. Dat overkomt mij maar zelden. Ik zal mijn best doen en dan zien we wel hoe de wedstrijd loopt. Zo ben ik en dat helpt mij. Grote voetballers zie je ook altijd genieten, zij vinden voetballen gewoon leuk.”

Ben je echt nooit zenuwachtig?

“Ik voel wel wat spanning, maar ik heb ook altijd iets van: goh, het gaat leuk zijn! Het liefst heb ik dat elke bal naar mij wordt gespeeld. Dan kan ik dinges doen. Ik heb ook jongens meegemaakt die de bal níét willen hebben en zich wegsteken achter hun man. Dat is niet de bedoeling.”

Heb je rituelen voor een wedstrijd?

“Niet echt. Ik doe meestal wel eerst mijn linkerschoen aan, maar als ik het niet doe, ga ik me daar niet slechter door voelen. Ik doe ook altijd een gebed in de kleedkamer. Daarin vraag ik om bescherming, want je weet nooit wat er kan gebeuren.”

Brokken in het salon

Waar ga je voetballen als je ’s morgens om zes uur opstaat?

“In het salon, de living bij ons thuis. Met mijn vader en mijn broer hebben we daar altijd gevoetbald. We maakten goaltjes, hij ging op doel en we speelden één tegen één. Altijd met een klein balletje. Dat verklaart waarom ik een beetje balvast ben en sterk in kleine ruimtes. Ook op straat heb ik altijd in kleine ruimtes gespeeld en ik heb zeven jaar in zaal gevoetbald.”

Veel kapotgemaakt in het salon?

“Ja, maar mijn ouders hebben zich nooit echt kwaad gemaakt. Ze wisten dat dit het enige was wat ik graag deed. Mijn zus en ik waren geen probleemjongeren, dus dachten ze: laat ze maar doen. Als ik ooit kinderen heb, zal ik het ook zo aanpakken: wat ze graag doen, moeten ze kunnen doen.

“Mijn moeder vond het gevaarlijk dat ik altijd op straat zou leven, dus liet ze me binnen voetballen. Soms ook in de tuin en dan vloog de bal vaak bij de buren of twee huizen verder. Ze gingen altijd wel verloren, maar mijn moeder kocht er telkens nieuwe en dan was ik keiblij.”

Volgens je moeder heb je ooit het tv-toestel stuk getrapt.

(denkt even na) Dat kan ik me niet herinneren. Wel alle lampen, veel vazen, de raampjes in de deuren: héél veel dingen, maar de tv?”

“Ik heb altijd met beide voeten getrapt. Op mijn vijftiende of zestiende – zo precies weet ik het niet meer – ben ik aan beide knieën aan de meniscus geopereerd. Daardoor heb ik een tijdje alleen met rechts kunnen trappen. Het gevolg is dat ik alleen maar trucjes kan met mijn rechtervoet, mijn minst goede dus.”

We kennen ze allemaal, de verhalen van ouders die hun voetballende kroost jarenlang van hot naar her hebben gereden en vele uren wachtend in kantines hebben doorgebracht. Ging het bij jullie net zo?

“Zeker. Mijn moeder en vader kwamen altijd kijken, ook naar de trainingen. Vaak brachten we nog vrienden naar huis ook. Mijn ouders hebben daar nooit over geklaagd. Ze genoten ervan.”

Ze zijn inmiddels verhuisd naar een huis dat jij voor hen kocht. Is dat niet gek?

“Ja, het is gek, maar ik vind het super dat ik zoiets kan doen. Het is dankzij hen dat ik mijn droom heb waargemaakt. Verder is alles gewoon hetzelfde en leven ze zoals voorheen. Misschien iets breder, maar we hebben het altijd goed gehad in onze familie. Altijd goed gegeten en leuke dingen gedaan. Ik heb nooit iets te kort gehad.

“Ik weet dat je goed verdient als voetballer. Ik ben gelovig, dus ben ik dankbaar voor alles wat ik heb gekregen. Niet iedereen kan zijn dromen waarmaken. Met mij gaat alles goed, maar ik weet dat het elke dag kan omslaan. Daarom probeer ik rustig te blijven.”

Van FC De Kampioenen naar Barcelona

Kan je een carrière plannen?

“Neen. Het belangrijkste is dat je je gevoel achterna gaat. Sommige jongens kunnen van FC De Kampioenen naar Barcelona: als ze zich daar goed bij voelen, moeten ze dat gewoon doen. Andere jongens willen het rustiger aan doen. Als je vertrouwen hebt in jezelf en overtuigd bent dat je zal slagen, moet je gewoon naar die grote club gaan. Je kunt nooit zeggen achteraf dat je het beter anders had gedaan.

“Ik speelde bij Germinal Beerschot en kon naar Anderlecht en nog andere heel goede clubs. Ik kon ook naar Willem II, ook een goede ploeg, maar toch minder dan de andere. Ik keek op naar het Nederlandse voetbal, ze speelden ook UEFA Cup en het was niet ver van Antwerpen. Dat allemaal heeft me voor Willem II doen kiezen.”

Hoe sterk moet je in je schoenen staan om je als jonge gast de kop niet gek te laten maken?

“Ik heb je al gezegd: ik zeg niet vlug: wáúw! Andere jongens hebben misschien een goed gevoel bij Anderlecht en als ze gaan, zullen ze slagen. Maar als je niet zeker bent en alleen gaat omdat je geen neen kan zeggen, dan zal je niet slagen. Je moet niet bang zijn om een keuze te maken.

“Ik begrijp wel dat sommige ouders nu tegen hun zoon zullen zeggen: Moussa heeft kleine stapjes gezet, dus jij moet dat ook doen. Neen, natuurlijk niet! Als die jongen zich supergoed voelt bij een grote club, moet hij daar naartoe gaan.”

Zijn er mensen voor wie je moet oppassen?

“Je moet heel goed opletten welke manager je neemt. Ik heb bewust gekozen voor Patrick Vervoort: een rustige man, niet iemand met praatjes. Andere managers praten de hele dag door en hebben een groot plan, maar dan zie je direct: dat zijn zakenmensen. Sommige spelers vinden dat oké, maar ik vond een rustige man beter bij mij passen.”

Je twijfelt niet gauw aan jezelf, hé?

“Als je op een hoger niveau komt, moet je wel een beetje vertrouwen hebben in jezelf. Jíj moet het doen, jíj moet elke wedstrijd presteren, dus móét je achter jezelf staan. Doe je dat niet, dan ben ik zeker dat het snel fout gaat. Ik weet wat ik kan. Sommige van mijn vroegere trainers zeggen nu: ‘Moussa is ineens supergoed geworden.’ Nou, denk ik dan, sorry, maar ik wist dat ik kon voetballen. Zij zeggen dat omdat ze het nooit zelf hebben ontdekt.”

Leid je nu het leven waarvan je als tienjarige droomde?

“Zeker wel, al wilde ik elke week wel iets anders worden. Ik voetbalde heel graag, maar was er verder niet mee bezig. Tot de dag van vandaag kijk ik alleen een keer naar voetbal als we een week later zelf tegen die ploeg moeten. Ik amuseer me liever met vrienden. Bioscoopje meepikken of Playstation spelen, of op voetbalsites op zoek gaan naar nieuwtjes. En ik ga elke dag uiteten, want ik woon alleen.”

Als dat maar goed afloopt. Bedankt, en succes! S

door jan hauspie

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content